Speech van de minister-president, mr. dr. J.P. Balkenende, CIDI 30th
Anniversary Symposium 'the Jewish community in a changing society',
Amsterdam, 11 april 2005
Dames en heren,
In 1639 verrees in Amsterdam de eerste synagoge die vanaf de straat
duidelijk zichtbaar was. Gelegen aan wat toen de Houtgracht heette, en
tegenwoordig het Waterlooplein.
Drie jaar later - in 1642 - bracht Prins Frederik Hendrik - de zoon van
Willem van Oranje - een bezoek aan het gebouw. Het was een bijzonder
feestelijk bezoek. Rabbijn Menasseh Ben Israël hield een hartelijke preek.
Hij zei:
"We zien niet langer Castilië en Portugal, maar de Nederlanden als ons
vaderland. We dienen niet langer de Spaanse of de Portugese koning, maar de
Staten-Generaal en Uwe Hoogheid als onze heren, door wier gezegende arm we
worden beschermd."
In veel Portugees-Joodse verhalen uit de zeventiende eeuw komt Holland naar
voren als het beloofde land. De vlucht uit Portugal voor onverdraagzaamheid
en inquisitie werd vergeleken met de exodus uit Egypte.
Op de vlucht voor onderdrukking, had men in Amsterdam een veilig nieuw
thuis gevonden.
De vraag is in hoeverre dit beeld de gevoelens van de joodse inwoners
helemaal correct weergaf.
Want zeker, joden werden in Amsterdam en andere steden in de Republiek met
rust gelaten. De verhouding met andere groepen in de samenleving was goed.
Er was een zekere nieuwsgierigheid over en weer. Tolerantie. En een
toenemend vertrouwen.
Maar tegelijkertijd was de geboden vrijheid hier ook weer niet onbegrensd.
Zo konden joden zich niet zomaar overal vestigen. Utrecht bijvoorbeeld
hield tot 1789 haar poorten voor joden gesloten. Hoewel uit andere bronnen
blijkt dat er in de 18de eeuw wèl joden aan de Utrechtse universiteit
studeerden.
Dames en heren, een heel mooie omschrijving van het begrip tolerantie is
afkomstig van de Amsterdamse burgemeester Cornelis Pieterszoon Hooft. Ik
geef hem u in het zeventiende-eeuws Nederlands.
Tolerantie betekent: 'dat andere mede haer vrijheydt mogen genieten in
tghene daerin zij wadt van ons verschelen'.
Dat besef - dat vrijheid ook betekent: respect kunnen opbrengen voor de
levensbeschouwing van anderen - had in de Republiek al vroeg wortel
geschoten.
En hoewel die vrijheid als gezegd zeker niet absoluut was, toch had de
Republiek in Europa een bijzondere positie als tolerante vrijhaven.
Daarmee bewezen we onszelf een enorme dienst. Wie zich openstelt voor
anderen, wordt daar zelf beter van. Dat bewijst de geschiedenis van de
joodse cultuur in Nederland.
Het is ondoenlijk de joodse invloed op ons land in kort bestek recht te
doen.
Sinds Amsterdam aan het begin van de zeventiende eeuw de belangrijkste stad
werd in de Portugees-joodse diaspora, hebben joodse nieuwkomers en hun
nakomelingen actief meegebouwd aan onze samenleving. Onze Gouden Eeuw is
mede gegrondvest op de tomeloze inzet, de creativiteit en denkkracht van
joodse immigranten.
De economische expansie van de Republiek was zonder joodse betrokkenheid
beslist minder succesvol geweest.
In de zeventiende-eeuwse netwerkeconomie waren de internationale contacten
van joodse immigranten uit Portugal goud waard. Zij wisten als eerste uit
alle windstreken het nieuws binnen te krijgen. Zij wisten goed in te spelen
op nieuwe kansen en veranderende omstandigheden.
Maar niet alleen economisch voer Holland wel bij de joodse inbreng. Ook
maatschappelijk en cultureel betekende die inbreng een enorme verrijking.
Joodse artsen hielpen de geneeskunde hier op een hoger plan te brengen.
Joodse denkers publiceerden in Holland hun geschriften. Amsterdam groeide
uit tot het voornaamste centrum van Hebreeuwse en Jiddische boekdrukkunst.
Het is bijna niet te geloven dat het om relatief zo weinig mensen ging. In
1620 woonden er in Amsterdam zo'n 200 joodse families. En in 1700 was nog
steeds niet meer dan 3% van de bevolking van Amsterdam van joodse herkomst.
Dit ondanks de groeiende toestroom van joden uit de landen ten oosten van
ons.
Er waren ook spirituele invloeden over en weer. De Hollandse protestanten
beseften dat christenen en joden twee loten zijn aan dezelfde stam. Dat
beide godsdiensten geënt zijn op dezelfde traditie en geworteld zijn in
dezelfde waarden.
Dat wil niet zeggen dat het er in de disputen altijd zachtzinnig aan toe
ging. Er zijn vele voorbeelden van verkettering van de joodse religie door
protestantse denkers en dichters.
Maar tegelijkertijd was er ook een sfeer van onderlinge belangstelling en
van dialoog. Bij velen leefde de overtuiging dat vriendschap een verschil
in geloof kan overbruggen.
In 1676 nam de Synode van Dordrecht een resolutie aan waarin rabbijnen
werden uitgenodigd tot vriendschappelijke gesprekken over de bijbel.
Christelijke theologen en joodse intellectuelen correspondeerden met passie
over het geloof.
Natuurlijk wilde men zich daarmee van beide kanten manifesteren. Maar er
was toch ook oprechte belangstelling voor die deels zo bekende, deels zo
vreemde belevingswereld van de ander.
Die interesse is al die eeuwen blijven bestaan. Mag ik u één voorbeeld
geven?
Een van de meest aangrijpende stukjes in het Dagboek van Anne Frank, vind
ik haar notitie op 3 november 1943.
Ze schrijft dat haar vader een kinderbijbel heeft gevraagd aan een van hun
helpers. Dit om Anne 'aan iets nieuws te laten beginnen' en om 'eindelijk
iets van het nieuwe testament te weten te komen'.
Ondergedoken zijn in 1943. Vervolgd en bedreigd worden om je identiteit.
Met een nijpend tekort aan alles: eten, schoenen, kleding. En dan op deze
wijze belangstelling tonen voor de denkwereld van anderen. Ik vind dat - in
al zijn eenvoud - menselijke grootsheid.
Joodse Nederlanders moesten wachten tot de Bataafse Republiek - aan het
einde van de 18de eeuw - voor het verkrijgen van gelijke burgerrechten.
De negentiende eeuw werd een eeuw van emancipatie en integratie. Een
emancipatie die de joodse Nederlanders niet altijd even gemakkelijk werd
gemaakt. Zo bleef de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen verboden terrein
voor joden; zij mochten geen gebruik maken van de bibliotheken en
opleidingen van deze organisatie.
Maar ondanks deze en andere vormen van discriminatie, had de integratie een
succesvol verloop. In de politiek, de economie, de civil society, de
kunsten.
Emancipatie en integratie zijn geen gemakkelijke processen. Ook dat leert
onze gezamenlijke geschiedenis ons.
Ze brengen vrijheid, gelijkheid en ruimte voor het individu. Maar ze
betekenen voor veel mensen ook het verlies van zekerheden die in marmer
leken gebeiteld. Ze brengen vragen over de eigen identiteit met zich mee.
Het pijnlijke besef dat vertrouwde tradities en structuren niet langer
houvast geven.
Integratie kan niet zonder vertrouwen. En juist dat vertrouwen is op de
meest heftige manier geschonden in de jaren van de Tweede Wereldoorlog. De
jaren 1940-1945 die als een kerf door onze gezamenlijke geschiedenis lopen.
In die jaren stond het Nederlands bestuur onder toezicht van de Duitse
bezetter. Stap voor stap werd de Joodse Nederlanders het recht ontnomen mee
te doen aan onze samenleving. Ze werden apart gezet. Uitgestoten. Vervolgd.
Als beesten weggevoerd. Vermoord.
De Nederlandse samenleving heeft de verschrikkingen niet kunnen
verhinderen.
Er waren Nederlandse gezagsdragers die meewerkten met de bezetters. Zij
droegen bij aan een gruwelijk proces waarin joodse Nederlanders hun rechten
werden ontnomen en waarin de menselijke waardigheid van joodse landgenoten
werd geschonden.
We weten dat er in Nederland veel mensen waren die zich met gevaar voor
eigen leven - en vaak met succes - voor hun medemensen hebben ingezet. Maar
er was in ons land ook veel kilte. Veel onverschilligheid. En verraad.
Na de bevrijding - toen de behoefte aan begrip, troost en opvang bij de
joodse getroffenen zo overstelpend was - heeft Nederland zich van een
slechte kant laten zien.
Waar warmte nodig was, heersten regels en formaliteiten. Voor wie behoefte
had aan begrip, was vaak geen belangstelling. Waar een luisterend oor
zoveel had kunnen betekenen, werd vooral gepraat over het eigen leed.
De overheid faalde in die eerste tijd na de oorlog bij het vinden van een
humane benadering van degenen die terugkeerden. Het is goed dat te
erkennen. In 2000 sprak de regering daar oprechte spijt en
verontschuldigingen over uit.
Pas na verloop van tijd - en mede dankzij het baanbrekende werk van
historici als De Jong en Presser - wonnen inlevingsvermogen en zelfkritiek
terrein.
Geruime tijd na het rechtsherstel in de naoorlogse jaren volgde in de jaren
zeventig wetgeving met adequate uitkeringen voor burgerslachtoffers van de
vervolging.
In de afgelopen jaren kwam er ook compensatie voor joodse tegoeden bij
banken en verzekeringen via de stichting Maror en is een begin gemaakt met
de teruggave van joods kunstbezit op advies van de commissie-Ekhart.
Dames en heren, de sjoa heeft een gat geslagen in het hart van de
Nederlandse samenleving, die zoveel te danken heeft aan de joodse inbreng.
De sjoa is voor mij - en voor vele anderen - de belangrijkste historische
drijfveer om met kracht verder te werken aan een Europa waarin de waarden
vrijheid, respect van de menselijke waardigheid en solidariteit centraal
staan. Niet alleen in woorden, maar vooral in daden.
Laten we onszelf niet wijsmaken dat het werk gedaan is, nu we in ons deel
van Europa zestig jaar vrede hebben.
Waarden zijn nooit vanzelfsprekend, maar moeten elke dag weer worden
wáárgemaakt.
Opnieuw zijn er uitingen van antisemitisme, van haat tegen joden, van
geweld. Met alles en allen moeten we ons daartegen keren. Nooit mag
gezwegen worden.
Laten we ons goed rekenschap geven van de situatie waarin we nu verkeren.
Nederland is pluriformer dan ooit. Nieuwkomers uit vele landen hebben ons
land tot een wereld in het klein gemaakt.
Pluriformiteit is iets prachtigs. Zij kan een samenleving sterker en rijker
maken, zoals onze geschiedenis sinds het begin van de zeventiende eeuw ons
heeft geleerd.
Mits er maar wel een gezamenlijke basis is die ons allemaal bij elkaar
houdt.
Die basis vinden we in de waarden die in onze democratische rechtsstaat
zijn verankerd. Van ons allemaal wordt gevraagd dat we steeds weer stelling
nemen tegen discriminatie en antisemitisme.
Juist in een vrij land vol verschillen is dat een conditio sine qua non.
En - net als in de zeventiende eeuw - zijn er vriendschappelijke en
respectvolle gesprekken en contacten nodig tussen mensen met verschillende
achtergronden en religies. De inspanningen van joodse organisaties als het
CIDI en van moslimorganisaties om op allerlei manieren contacten te leggen,
zijn bijzonder waardevol.
Op deze 30ste verjaardag van het CIDI, denken we natuurlijk ook aan het
Midden-Oosten en de nieuwe hoop die daar is ontstaan op vrede tussen Israël
en de Palestijnen. Het is een fragiel proces, zoals ik onlangs zelf heb
kunnen vaststellen.
Het zal niet gemakkelijk zijn het wantrouwen dat in tientallen jaren is
aangegroeid, te verminderen. Toch is er geen andere weg dan investeren in
wederzijds vertrouwen. Het is verheugend dat de leiders van beide kanten
dat inzien. Tijdens mijn bezoek vorige maand aan minister-president Sharon
en president Abbas heb ik dat ook ervaren.
Het bestaansrecht van Israël staat buiten kijf en mag nimmer in twijfel
worden getrokken.
President Katsav zei vorig jaar in een toespraak voor de OVSE dat het
onmogelijk is te vechten tegen antisemitisme als we toelaten dat het
bestaansrecht van Israël wordt ontkend. Aan die boodschap mogen we niet
voorbijgaan.
Ook de Palestijnen dienen de kans te krijgen een levensvatbare staat op te
bouwen. Nederland voelt zich sterk betrokken bij zowel het Israëlische als
het Palestijnse volk. We laten beide niet in de steek, en willen voor beide
een reisgenoot zijn op de weg naar duurzame vrede.
Dames en heren, 'we zien Nederland als ons vaderland', zei rabbijn Menasseh
Ben Israël in 1642, bij het bezoek van Prins Frederik Hendrik aan de
synagoge in Amsterdam.
Nederland mag trots zijn op al dat talent, al die energie en betrokkenheid
van joodse landgenoten die in de loop der eeuwen onze cultuur en
samenleving mede hebben gevormd.
We blijven elkaar hard nodig hebben in het pluriforme Nederland aan het
begin van de 21ste eeuw. Een tijd waarin opnieuw vele nieuwkomers een plek
zoeken in de Nederlandse samenleving.
In de dialoog vinden we niet alleen de ander, maar ook onszelf. Dat leert
onze gezamenlijke geschiedenis ons. Laten we daaraan vasthouden.
Shalom.
Ministerie van Algemene Zaken