Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
"VMBO: het betere werk"
-Onderwijs dat hoofd en handen verbindt-
Introductie
Deze notitie is een vervolg op Koers VO. De hoofdlijnen van de notitie zijn besproken met
relevante organisaties en sleutelfiguren uit het veld, met sociale partners en met
directeuren en leerkrachten. Er is veel draagvlak voor de richting die we in willen slaan. De
actiepunten worden door betrokkenen in het vmbo herkend en als urgent gezien. De steun
vanuit het VMBO en de noodzaak tot verbetering zorgen ervoor dat de acties zo snel
mogelijk uitgevoerd kunnen én moeten worden. Alle actiepunten en de daarbij behorende
wijzigingen in de regelgeving hebben als doel om vanaf 2005 meer ruimte voor scholen te
maken. Dat zorgt ervoor dat zij meer maatwerk aan leerlingen kunnen bieden, dat de
onderbouw, het vmbo en het vervolgonderwijs beter op elkaar aansluiten én dat er meer
uitwisseling kan komen met het bedrijfsleven. Zodat aantrekkelijk en doorlopend
onderwijs kan worden aangeboden, waardoor minder leerlingen uitvallen en uiteindelijk
meer leerlingen een (hoger) diploma halen. Het bovenstaande gaat over het verder
inhoudelijk invullen van de hoofdlijnen van Koers VO.
Dit sluit ook aan op de bevindingen van de Commissie Leijnse. In het rapport
`Dynamisering Beroepsonderwijs' wordt een lans gebroken voor goed beroepsonderwijs en
innovatie. Er wordt een analyse gegeven van eisen die aan modern beroepsonderwijs
worden gesteld: een doorlopend traject tussen vmbo-mbo en hoger onderwijs moet ervoor
zorgen dat leerlingen een eindstreep halen die tot hun vermogen behoort. Een belangrijke
conclusie van Leijnse is bovendien dat er meer mogelijkheden voor praktijkgericht duaal
onderwijs moeten komen, zoals leerwerktrajecten en stages. Buiten de school opgedane
kennis en competenties moeten terugkomen in het lesprogramma. Oftewel: de school
moet buiten naar binnen halen. Scholen zijn hierbij aan zet, in nauwe samenwerking met
hun omgeving.
Naast deze uitwerking van Koers VO loopt op dit moment een interdepartementaal
beleidsonderzoek VMBO. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht.
In het vervolgtraject worden de thema's van deze notitie en de aanbevelingen uit het
onderzoek in onderling verband gebracht en bij de uitwerking betrokken.
Tijdens Koers VO zijn veel gesprekken gevoerd met mensen die actief betrokken zijn bij het
vmbo. Hun reacties leverden een genuanceerd beeld op. Het vmbo blijkt op de goede weg;
veel scholen hebben de kansen voor vernieuwing en verbetering opgepakt. Wel verschilt
het beeld per leerlingengroep. De problemen in de grotere steden zijn complexer, intenser
en geconcentreerder dan elders. Daarom is er op scholen in die omgeving extra aandacht
nodig voor leerlingen. Een deel van de oplossing ligt in betere samenwerking. Daarvoor is
een cultuurverandering nodig, een andere mentaliteit. Scholen willen zélf aan de slag.
Hiervoor zijn andere én vooral minder regels nodig. Met gerichte maatregelen zoals
genoemd in deze notitie kunnen scholen die ruimte krijgen. Uiteindelijk is het de bedoeling
dat scholen in 2007 meer mogelijkheden in handen hebben om de onderbouw en het vmbo
beter aan te laten sluiten op het vervolgonderwijs. Hiervoor worden nog dit jaar de eerste
stappen gezet. Het onderwijsaanbod moet passen bij de wensen en mogelijkheden van de
leerling, van het bedrijfsleven en van het vervolgonderwijs. Alleen dan kan er sprake zijn
van een doorlopende leerlijn op maat. Daarmee wordt het merendeel van de problemen
ondervangen. Investeren in huisvesting, inventaris en leermiddelen is daarbij essentieel.
---
Het belang van het vmbo
Rond de 60% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zit op het vmbo. Jonge mensen
met verschillende achtergronden, capaciteiten, culturen en leerstijlen.
Het vmbo wil via praktijkgericht onderwijs hoofd en handen verbinden. Perspectief bieden.
Ervoor zorgen dat niemand langs de kant komt te staan, zodat leerlingen hun eigen plek
vinden in de samenleving. Hoogwaardig en vernieuwend beroepsonderwijs levert
vakmensen. Vakmensen die noodzakelijk zijn voor een goede economie en simpelweg om
ons land draaiende te houden. Het vmbo wil daarmee het fundament zijn van goed en
innovatief beroepsonderwijs. Vmbo: het betere werk!
Imago
Het vmbo is vaak in het nieuws, helaas niet altijd positief. Beelden van probleemjongeren,
witte en zwarte scholen, onveiligheid, uitval en criminaliteit bepalen de berichtgeving in de
media. Leerlingen, ouders en mensen die in het vmbo werken herkennen zich niet in die
beelden. Ze zijn over het algemeen heel tevreden over hoe het vmbo functioneert. Binnen
én buiten het vmbo maakt men zich zorgen, omdat dit ongenuanceerde beeld geen recht
doet aan de werkelijkheid. Een klein deel probleemleerlingen (op scholen in wijken waar
sowieso meer problemen zijn) zorgt er voor dat het totaalbeeld van het vmbo wordt
vertekend. Hierbij gaat het niet eens zozeer om vmbo-problematiek, maar om
jeugdproblematiek. Het probleem is dus veel breder. Er zíjn inderdaad problemen op een
aantal scholen, er zíjn problemen met een aantal leerlingen, maar die problemen behelzen
zeker niet het héle vmbo. Dat het in het vmbo goed gaat, blijkt ook uit het jaarverslag van
de Inspectie voor het onderwijs. Daarin werden verschillende positieve ontwikkelingen
genoemd, zoals de versterking van de leerlingenzorg, de inrichting van werkplekken en
leerwerktrajecten en de verbetering van de contacten met het bedrijfsleven en mbo.
Bovendien werd er geconstateerd dat schoolleiders en leraren met enthousiasme het vmbo
verder willen ontwikkelen.
Geen sloop, wel verbouwing
Het overgrote deel van de leerlingen in het vmbo slaagt voor het examen en stroomt via het
mbo door naar diverse banen. Er wordt gewerkt aan nieuwe aansprekende
onderwijsvormen in het vmbo. Het vmbo is momenteel dé onderwijsvernieuwer. De
gezamenlijke inspanningen leveren al resultaten op. Scholen hebben duidelijk gemaakt dat
ze niet zitten te wachten op tijdrovende, weinig opleverende structuurdiscussies of nieuwe
blauwdrukken. Het is dus niet nodig het vmbo compleet op de schop te nemen.
Veranderingen zijn ook niet in alle leerwegen even hard nodig. Er zijn verschillen tussen
vmbo-leerlingen en tussen leerlingen binnen dezelfde leerwegen. Die mogen best tot uiting
komen. Het vmbo is juist door de diversiteit een goede afspiegeling van de samenleving.
Het vmbo is een naam om trots op te zijn. Scholen kunnen zelf beslissen of ze de
theoretische leerweg (mavo) bestuurlijk of fysiek -door een eigen locatie- apart
positioneren. De huidige wetgeving maakt al mogelijk dat scholen zelf kunnen bepalen of
ze deze leerweg `TL' of `MAVO' noemen.
Wat kan beter?
Ondanks goede prestaties van leerlingen, is de voortijdige schooluitval nog te hoog. Dat is
vooral het geval bij zorgleerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Het is van groot
belang dat meer leerlingen tenminste een startkwalificatie of hoger halen. Daarnaast moet
het vmbo beter aansluiten op ontwikkelingen in het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven.
Leerlingen moeten soepel over kunnen stappen naar vervolgonderwijs dat goed bij hen
past. Als we dit voegen bij de analyses en lijn uit Koers VO dan gaat het om de volgende
punten: Het bieden van meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs, meer aandacht voor
leerlingen met gedrags- en leerproblemen, vernieuwde onderwijsprogramma's en
examinering en voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige
leeromgeving. Deze actiepunten worden hierna verder uitgewerkt.
---
1. Meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs
Om meer uit leerlingen te kunnen halen én om schooluitval terug te dringen is onderwijs
op maat van groot belang, net als het verbinden van leren met de praktijk. Via
leerwerktrajecten en de mogelijkheid van een praktijkgerichte assistentenopleiding in het
vmbo zijn hiervoor al extra mogelijkheden gecreëerd. Maar er is méér nodig om het vmbo
praktijkgerichter te maken. In de onderbouw bepalen scholen straks zelf hoe zij globale
kerndoelen uitwerken in onderwijsprogramma's. Deze onderwijsprogramma's kunnen op
maat gesneden worden voor verschillende groepen leerlingen. Zo kunnen scholen de
lesstof aanbieden in de vorm van praktijkopdrachten of speciale projecten. Op die manier
kunnen scholen beter inspelen op de leerervaring die nodig is voor de hogere leerjaren.
Vanaf 1 augustus 2006 maakt de regelgeving dit voor scholen mogelijk. In december 2004
is een beleidsregel gepubliceerd, die scholen de mogelijkheid biedt om al in het schooljaar
2005/2006 ervaring op te doen met vernieuwing van de onderbouw. Een flink aantal
scholen heeft hiervoor een aanvraag ingediend.
Vanaf 1 augustus 2005 krijgen scholen daarom meer mogelijkheden om vanaf leerjaar 1
en 2 beroepsgerichte vakken (beroepenoriëntatie) in de onderbouw op te nemen. Vanaf de
eerste dag in het voortgezet onderwijs kan zo meer tijd worden besteed aan de combinatie
leren en praktijk. Leerlingen met interesse voor techniek kunnen bijvoorbeeld in de klas
samen aan een auto sleutelen. Op die manier komen ze erachter uit wat voor onderdelen
een auto bestaat. De handelingen worden door andere leerlingen gefilmd en op dvd gezet.
Bij de dvd wordt een handleiding geschreven over het verwisselen van de bougie. Het
geheel wordt afgesloten met een presentatie voor medeleerlingen en ouders. De praktijk
wordt zo letterlijk de school binnen gehaald en verbonden met de theorie, op een actieve
en uitdagende manier.
Meer praktijk in het vmbo wordt ook bevorderd door kennis en ervaring beter te
verspreiden. Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden. Contacten van scholen
met het bedrijfsleven zullen worden gestimuleerd. Het is belangrijk dat ook in de
bovenbouw van het vmbo voldoende ruimte is voor meer praktijk, zodat een doorlopende
leerlijn kan worden gerealiseerd. Momenteel wordt onderzocht wat ervoor nodig is om ook
in de bovenbouw van het vmbo, en dan vooral in andere leerwegen dan de
basisberoepsgerichte leerweg, meer ruimte te bieden om leren met de praktijk te
verbinden. De resultaten en eventuele voorstellen die hieruit voortkomen, zijn dit voorjaar
beschikbaar.
2. Meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen
Er is veel extra geld beschikbaar gesteld voor leerlingen die aanvullende zorg nodig
hebben. Zorgleerlingen krijgen hierdoor zoveel mogelijk een plek in het reguliere
onderwijs. Aan scholen de keuze om deze leerlingen al dan niet op aparte locaties
onderwijs aan te bieden. Dit zorgt voor maatwerk dat past bij de praktijk en de leerling.
Toch kan de zorg voor deze groep leerlingen nog verder verbeterd worden. Dat blijkt ook
uit recent onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Voor leerlingen die echt niet te
handhaven zijn, wordt vanwege de veiligheid proportioneel ingezet op 1.000 extra zmok-
plaatsen en reboundvoorzieningen, zodat voor en door scholen een probleemgerichte inzet
kan worden gerealiseerd. Tussen verschillende vormen van speciaal (basis)onderwijs
wordt samenwerking gestimuleerd om oplossingen voor probleemleerlingen te vinden.
Scholen die binnen deze samenwerkingsverbanden afspreken leerlingen opvang te bieden
krijgen meer vrijheid om dit te regelen, bijvoorbeeld door ontheffing van plaatsing.
In deze gevallen mag een zorglocatie gebruikt worden voor niet-geïndiceerde leerlingen.
Als alle scholen binnen het samenwerkingsverband meedoen en er opvang voor
gedragsmoeilijke leerlingen komt, worden projecten mogelijk waar met een
vereenvoudigde indicatieprocedure in het voortgezet onderwijs kan worden gewerkt.
---
Er zijn meer instanties die zich bezighouden met kinderen met gedrags- en leerproblemen.
Het is belangrijk dat de keten om de leerling en school goed sluit, zodat kinderen niet
tussen wal en schip vallen. Met de operatie `JONG' bevordert het kabinet samenwerking
tussen partijen die zich met jeugdproblematiek bezighouden. In de jeugdagenda die
hiervoor is opgesteld staat de ambitie dat elke school in 2007 een sluitende zorgstructuur
kent, die voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. De uitvoeringsregie ligt in het voortgezet
onderwijs bij scholen, bijvoorbeeld in het zorgadviesteam. De bestuurlijke regie ligt bij de
gemeenten.
3. Vernieuwde onderwijsprogramma's en examinering
Het huidige onderwijsprogramma voor de eerste jaren voortgezet onderwijs dateert voor
het overgrote deel uit midden jaren negentig. Door de ontwikkelingen in de afgelopen jaren
is vernieuwing van de programma's hard nodig. Scholen geven aan dat ze flexibeler willen
werken. Er is daarom een start gemaakt met experimenten om programma's te
vernieuwen. Dit is echter nog onvoldoende structureel, samenhangend en ingrijpend om
wezenlijk in te spelen op ontwikkelingen en behoeften van vervolgonderwijs en de
(regionale) arbeidsmarkt.
In de onderbouw wordt aan scholen meer ruimte geboden, de lesstof is globaler en kan in
samenhangende leergebieden worden gegeven. Ook het mbo herschikt haar opleidingen:
het aantal opleidingen wordt tot eenderde teruggebracht. Vernieuwingen in mbo en vmbo
moeten wederzijds op elkaar aansluiten. Bij de lesinhoud en examinering wordt meer
aandacht besteed aan de competenties die leerlingen nodig hebben om hun uiteindelijke
beroep uit te oefenen.
De vmbo-programma's worden door de sector gemoderniseerd in samenhang met de
vernieuwingen in de onderbouw en de vernieuwde competentiegerichte
kwalificatiestructuur in het mbo. Om deze mogelijkheid voor een doorlopende leerlijn te
benutten is het cruciaal dat de kenniscentra het vmbo bij de vernieuwing van de
kwalificatiestructuur betrekken. Door de vernieuwde kwalificatiestructuur in het mbo
mede als uitgangspunt te nemen én meer ruimte te bieden voor schooleigen keuzes die
gericht zijn op doorlopende leerlijnen, kunnen ontwikkelingen in de onderbouw optimaal
worden doorgetrokken naar bovenbouw en vervolgonderwijs. De inrichting van het
onderwijs zal zoveel mogelijk worden vrijgelaten. Het rijk stuurt in principe op wat wordt
geleerd. Hoé dat wordt geleerd is iets dat bij uitstek het beste door de school zelf kan
worden bepaald. Competentiegericht leren kan bijvoorbeeld betekenen dat leerlingen de
opdracht krijgen een speeltuin te ontwerpen. Zij moeten daarvoor overleggen met
bewoners, de gemeente en uitvoerders. Om een goed plan te maken hebben ze wiskundig
en ruimtelijk inzicht nodig, verstand van geld en het vermogen om met elkaar tot
overeenstemming te komen. Het samenvoegen van diverse leerdoelen in een
praktijkopdracht maakt de lessen breder en direct toepasbaar. Als het resultaat dan ook
nog concreet zichtbaar is, levert dat veel meer plezier op bij de leerlingen. Zij kunnen de
lesstof beter plaatsen en weten wat ze er aan hebben.
Het is daarnaast nodig om de gedetailleerde, rijksgestuurde planning van het
onderwijsaanbod aan te passen, omdat het vmbo anders onvoldoende adequaat kan
aansluiten op programma's in het vervolgonderwijs en de (regionale) arbeidsmarkt.
Vanaf december 2004 is het voortgezet onderwijs gevraagd samen met de regionale
opleiding centra (ROC's*) en bedrijven in de regio in beeld te brengen welke opleidingen er
al zijn en welke specifieke regio-opleidingen nog nodig zijn.
* waar in deze notitie het begrip ROC staat vermeld, wordt voorzover van toepassing tevens het AOC bedoeld.
---
Het onderwijsaanbod wordt beter afgestemd op de vraag van leerlingen en het
vervolgonderwijs. Dit gebeurt door meer vrijheid te geven bij het aanbieden van
onderwijsprogramma's. Dat vraagt om een open systeem van het onderwijsaanbod. Het
huidige licentiemodel (per school is bepaald welke opleidingen gegeven mogen worden)
belemmert die gewenste ruimte. In plaats van licenties op afdelingsniveau komen er
daarom licenties op sectorniveau. Deze zijn breder en bieden meer mogelijkheden. Op de
langere termijn (2008/2009) wordt ernaar gestreefd dat vmbo-scholen vrij zijn in de keuze
van hun onderwijsaanbod. De licenties worden dan op vbo-niveau gegeven. Hiervoor wordt
de Wet op het Voortgezet Onderwijs aangepast. De kaders om dit in de praktijk uit te
voeren worden met het veld besproken. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan
gezamenlijke regionale ambities en afspraken. De nieuwe programma's vmbo sluiten zo
aan bij de ontwikkelingen in de regio en bij de ambities die in het kader van Koers BVE
moeten worden geformuleerd. De programma's moeten door vmbo en mbo worden
afgestemd met de vervolgopleidingen in de ROC's en gerelateerd zijn aan de (vernieuwde)
kwalificatiestructuur MBO. Het bedrijfsleven is hierbij, ook in verband met de
werkgelegenheid, een belangrijke factor. Dit geheel moet leiden tot een verbetering van de
doorlopende leerlijn VMBO/MBO. Daarbij wordt de doorstroomgarantie versterkt.
Er zal meer vrijheid in de programmering worden aangebracht door een beperkter deel van
de programmering landelijk voor te schrijven en de eindtermen globaler te formuleren.
Dat betekent dat er een gedeelte `verplichte kost' komt; vakken die passen in het
eindexamenprogramma. Daarnaast is er een vrij gedeelte, dat wordt ingevuld in
samenhang met de omgeving (regio, 's, bedrijfsleven). Dit wordt aangepast op waar vraag
naar is in de regio en het vervolgonderwijs. De opleiding Sport, Dienstverlening en
Veiligheid kan in een bepaalde regio bijvoorbeeld omgevormd worden tot Sport,
Dienstverlening & Toerisme als dat een betere aansluiting biedt tot het vervolgonderwijs
en banen in de regio. Het vrije gedeelte wordt getoetst via de schoolexamens. Voor de
basisberoepsgerichte leerweg zal vóór 1 maart 2006 worden bepaald welke globalisering
en vrije ruimte zal worden aangebracht en welke vakken alleen via een schoolexamen
worden afgenomen.
Examens
Wat betreft de examinering zal voor alle leerwegen de theorie en praktijk beter met elkaar
in verband worden gebracht. Ook zullen de examenprogramma's meer in lijn worden
gebracht met het competentiegericht onderwijs. Dit slaat bij veel leerlingen beter aan en
geeft goede resultaten. Het blijkt bijvoorbeeld dat als leerlingen voor Nederlands een brief
aan een leverancier moeten schrijven, dit voor hen veel beter beklijft dan bij een
theoretische les. Jongeren die weinig met Engels hebben raken veel gemotiveerder als
blijkt dat ze die taal nodig hebben om machines te gebruiken met Engelse
gebruiksaanwijzingen. Dan kunnen ze vanuit de beroepscontext het vak beter plaatsen.
Het examen zal in vorm en tijd flexibeler worden ingericht. Dan wordt het bijvoorbeeld
mogelijk om in het voorlaatste jaar examen te doen of in plaats van een vast centraal
examenmoment een langere examenperiode in te stellen, zodat daarbinnen het examen op
een tijdstip naar keuze kan worden afgenomen, net als bij het centraal praktisch
schriftelijk examen al gebeurt.
Het wordt voor leerlingen van de theoretische leerweg (TL) met een extra beroepsgericht
vak mogelijk om een diploma gemengde leerweg te halen als ze net niet genoeg punten
hebben om te slagen voor de TL als de school deze mag aanbieden. Omgekeerd is dat nu al
het geval; leerlingen aan de gemengde leerweg kunnen als ze een extra algemeen vak doen
een diploma theoretische leerweg halen. Verder krijgen leerlingen uit de theoretische en
gemengde leerweg gelijke mogelijkheden om voor de algemene vakken examens voor de
staatsexamencommissie af te leggen. Het onderscheid tussen de twee leerwegen wordt op
deze punten opgeheven. Dat zorgt voor gelijke kansen voor álle leerlingen.
---
4. Op weg naar vervolgonderwijs
Het vmbo-diploma is bedoeld om de kwaliteit te waarborgen en geeft aan wat
afgestudeerde leerlingen allemaal kunnen. Het geeft tegelijkertijd recht om door te
stromen naar vervolgopleidingen. Leerlingen moeten terecht komen in het niveau dat bij
hen past. Dit zorgt voor winst in motivatie, maar ook in schooltijd. Zo kan worden
voorkomen dat leerlingen voortijdig uitvallen. In de `doorstroomregeling vmbo-mbo' zijn
hierover goede afspraken gemaakt. In deze regeling staat bijvoorbeeld dat leerlingen uit de
kaderberoepsgerichte, de theoretische of de gemengde leerweg geschikt zijn een opleiding
bij het ROC te volgen op niveau 3 of op niveau 4. Uit veldconsultaties komen signalen dat
niet alle leerlingen op het geëigende niveau worden geplaatst. Om een goede doorstroom
verder te versterken zal de regelgeving worden aangepast. Zodanig dat bijvoorbeeld bij
doorstroom naar een verwante opleiding in het ROC het passende niveau voor de leerling is
gegarandeerd.
Behalve flexibeler en praktischer onderwijs dat aansluit bij vervolgonderwijs en
arbeidsmarkt is méér nodig om leerlingen een doorlopende leerlijn te kunnen bieden. Er
wordt daarom structureel geïnvesteerd in het beroepsonderwijs en het oplossen van
belemmeringen voor een goede aansluiting. Hiervoor is belangrijk dat vmbo en mbo de
doorstroom gezamenlijk goed organiseren en zich daarvoor verantwoordelijk voelen.
Daarbij is loopbaanbegeleiding essentieel.
Vmbo-scholen en ROC's krijgen meer mogelijkheden voor een goede inhoudelijke of
financiële samenwerking om zonodig leerlingen meer op maat te kunnen bedienen. Dit
geldt bijvoorbeeld voor leerlingen die zouden uitvallen als zij niet tussentijds overstappen
naar het ROC. Hiervoor zal de regelgeving in 2006 worden aangepast, het wetsvoorstel in
verband met vergroting van de samenwerkingsmogelijkheden VO/BVE is begin april
ingediend bij de Tweede Kamer. Op verschillende andere onderdelen, waaronder de
bekostiging, wordt nagegaan welke aanpassingen in de regelgeving verder nodig zijn voor
een verbeterde aansluiting.
Er worden dit jaar tien experimenten opgezet waarbij vmbo en mbo een gezamenlijk
traject ontwikkelen voor één doorlopende leerlijn, waarbij de vernieuwing van het vmbo en
van de kwalificatiestructuur in het mbo een onderdeel vormt. Doel hierbij is verdere
versterking van een passende doorstroom voor leerlingen en het meer beroepsnabij maken
van het onderwijs in de regio. De betrokkenheid van het bedrijfsleven daarbij is vanwege
een goede aansluiting op de arbeidsmarkt heel belangrijk.
5. Voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige
onderwijsomgeving
De komende jaren zal het moeilijker zijn om voldoende personeel te vinden voor het vmbo.
Door de vergrijzing verlaten veel leraren definitief het onderwijs. De lerarenopleidingen
kunnen maar voor een beperkt deel voor nieuw bloed zorgen. Het grootste deel van de
leraren moet dus van elders komen. Deze groep nieuwe leraren wordt meestal op de
werkplek opgeleid. Het is belangrijk dat dit goed gebeurt. Dit betekent ook dat scholen hun
personeel de kans moeten geven hun bekwaamheid te onderhouden. Als de kwaliteit van
het personeelsbeleid van de onderwijsinstelling op orde is, zullen mensen eerder kiezen
voor een baan in het onderwijs.
Regionale samenwerking is een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de eigen
schoolorganisatie en het personeelsbeleid. Samen met collega-onderwijsinstellingen
kunnen afspraken gemaakt worden met de lerarenopleidingen en ROC's in de regio over
afstemming van vraag en aanbod en over specifieke wensen.
---
Hiervoor is al geconstateerd dat het vmbo momenteel dé onderwijsvernieuwer is. Deze
onderwijsvernieuwing blijkt ook uit een toename van het werken in projecten of in
kernteams en de grotere variëteit in functies. De onderwijsvernieuwingen hebben ook
gevolgen voor personeel en organisatie. Het is van belang dat schoolmanagers de
onderwijsvernieuwingen vertalen naar de behoefte aan personeel op de lange termijn.
Daarbij gaat het zowel om de hoeveelheid medewerkers als de vereiste competenties. Om
scholen te ondersteunen bij hun personeelsbeleid worden voorbeelden van meerjaren
personeelsplanning ontwikkeld en verspreid.
Leraren moeten goed in staat zijn om in te kunnen spelen op leer- en gedragsproblemen
van leerlingen, ook met het oog op de veiligheid in scholen. In de bekwaamheidseisen voor
leraren komt het omgaan met leer- en gedragsproblemen tot uitdrukking. Daarin is
bijvoorbeeld opgenomen dat elke leraar leerlingen aanspreekt op ongewenst gedrag en
gewenst gedrag stimuleert, leerlingen sociale competenties aanleert, ontwikkelings- of
gedragsproblemen bij leerlingen signaleert en bekend is met de culturele achtergronden
van leerlingen en daarmee kan omgaan. Bij de ontwikkeling van de bekwaamheidseisen is
extra aandacht besteed aan `zorg' (de leraar heeft voldoende kennis en vaardigheid om
goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de
leerlingen). Ook zijn de bekwaamheidseisen meer herkenbaar gemaakt voor de leraar in
het VMBO en het beroepsonderwijs. De lerarenopleidingen moeten in elk geval opleiden
tot die landelijke bekwaamheidseisen.
Om te kunnen opleiden tot de bekwaamheidseisen moeten de lerarenopleidingen hun
curricula aanpassen. Met de lerarenopleidingen worden resultaatsafspraken gemaakt over
het aanpassen van de curricula aan de bekwaamheidseisen, over het borgen van het HO-
niveau en over de wijze waarop dat wordt getoetst.
Het Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs is samengesteld uit leraren,
schoolleiders en onderwijsassistenten die actief zijn in het onderwijs. Het Platform gaat in
2005 antwoord geven op de vraag of een afzonderlijk competentieprofiel voor leraren in
het vmbo en beroepsonderwijs gewenst is en welke bekwaamheidseisen daarbij horen. Op
basis van dit advies kan worden vastgesteld of wijziging in de structuur en organisatie van
de lerarenopleidingen wenselijk is.
Om scholen de kans te geven het lesaanbod in de onderbouw te organiseren in
leergebieden, is wetgeving in voorbereiding die het mogelijk maakt flexibeler om te gaan
met de inzet van personeel. Afgestudeerden van de pabo beschikken vaak over
pedagogische bagage die goed aansluit bij de behoefte van leerlingen in het vmbo. Pabo-
afgestudeerden kunnen via de mogelijkheid van zij-instromer snel in het vmbo aan de slag
en hun lesbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs halen, dat geldt ook voor eventueel
boventallig personeel van ROC's als gevolg van de invoering van het nieuwe
inburgeringstelsel. Per zij-instromer kunnen onderwijsinstellingen in de schooljaren
2004/2005 of 2005/2006 een subsidie ontvangen van 15.000. De samenwerking in de
regio biedt onderwijsinstellingen de mogelijkheid om met lerarenopleidingen afspraken te
maken over maatwerktrajecten.
Randvoorwaarden zijn onmisbaar voor een goed toegerust vmbo, om
onderwijsvernieuwingen adequaat te kunnen faciliteren en bij te dragen aan
imagoverbetering. In 2005 is 10 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het opknappen van
oude gebouwen en voor een kleinschaligere vormgeving vooral binnen het vmbo.
Op basis van het "Paasakkoord" is eenmalig 100 miljoen voor verbetering van de vmbo-
huisvesting beschikbaar gericht op het versterken van de faciliteiten van de
praktijkruimten.
---
Uitvoering en verantwoording maatregelen in de praktijk
De hoofdlijnen uit deze notitie kunnen rekenen op draagvlak van de betrokkenen. Er zijn in
de uitvoering wel onderdelen waar meer overleg voor nodig is, vooral als het gaat om de
programmering (inclusief de planning voor de voorzieningen) en examinering. Die
discussiepunten worden in nauw overleg met het veld verder uitgewerkt, net als bij Koers
VO. De komende tijd wordt prioriteit gegeven aan alle onderdelen die vooral in de
basisberoepsgerichte leerweg helpen de zwakkere leerling goed door het vmbo te geleiden.
In overleg met CEVO en CITO worden de huidige examenprogramma's daarvoor doorgelicht
en vernieuwd. OCW bereidt wetswijzigingen voor die nodig zijn voor de beoogde ruimte,
zodat deze in 2007 van kracht worden. Voor de feitelijke invulling krijgen de scholen zelf de
ruimte. Zeker als het gaat om de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. Het
ministerie zal er -net als bij de eerdere onderbouwvernieuwing- voor zorgen dat in overleg
met het veld nadere invulling van de kaders plaatsvindt en dat een organisatie dit proces
begeleidt. De gewenste richting moet in 2007 zichtbaar zijn in de vmbo-scholen. Dit
betekent dat elke school dan de nieuwe mogelijkheden op zijn eigen manier en passend bij
de eigen situatie heeft ingevuld. Ouders en leerlingen, maar ook andere partners zoals het
bedrijfsleven kunnen in het schoolplan en de jaarverslagen zien hoe dit gebeurt en er de
school op aanspreken. OCW wil daarnaast in overleg met scholen en hun organisaties
bereiken dat in 2007 elke vmbo-school niet alleen inzicht heeft in de voortijdige
schooluitval, maar ook een ambitie en aanpak heeft geformuleerd om deze terug te
dringen én daarvan de resultaten kan laten zien. Het liefst in samenwerking met het ROC
en andere partners in de regio. Zodra voor de VO-sector een brancheorganisatie is
ontstaan, zullen daarmee nadere afspraken worden gemaakt en afgestemd op de komende
notitie over `good governance' (planning mei 2005).
De punten waar overeenstemming over is worden zo snel mogelijk ingevoerd. Dat leidt tot
de volgende acties:
1. meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs
- vanaf schooljaar 2005/2006 krijgen scholen die dat hebben aangevraagd de
ruimte om ervaring op te doen met de nieuwe wettelijke kaders voor de
onderbouw die meer vrijheid bieden aan de inrichting van het onderwijs: vanaf
1 augustus 2005
- ruimte om praktijkgericht onderwijs te verzorgen via praktijkopdrachten en
projecten
- mogelijkheid bieden beroepenoriëntatie of praktische sectororiëntatie breder
in te zetten in de leerjaren 1 en 2: structureel vanaf 1 augustus 2006
- voorstellen -op basis van onderzoek- om waar nodig ook in de bovenbouw
vmbo meer ruimte te bieden om leren met de praktijk te verbinden: voorjaar
2005
2. meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen
- maatregelen om betere samenwerking tussen samenwerkingsverbanden VO
en speciaal onderwijs te stimuleren
- versterken van de inzet om scholen te stimuleren om gedrags- en
leerprobleemleerlingen eerder en beter te plaatsen, hetzij in het regulier
onderwijs, hetzij in speciale onderwijsvoorzieningen
- vereenvoudigde zorgprocedures -inclusief de indicatiestelling- als scholen en
samenwerkingsverbanden garantie tot plaatsing afgeven: projecten vanaf 1
augustus 2005
- in 2005 zal wet- en regelgeving opnieuw worden beoordeeld op mogelijke
belemmeringen
---
- realiseren van 1.000 extra zmok-plaatsen en reboundvoorzieningen: vanaf
2005
- verbeteren van de kwaliteit van de zorgstructuur rondom de school
(zorgadviesteam), zodat er op 1 januari 2007 rond elke school een sluitende
zorgstructuur is, die voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. Daarbij zal worden
gezocht naar oplossingen voor knelpunten in wet- en regelgeving, waaronder
capaciteitsvraagstukken in de (jeugd)zorg
3. moderne onderwijsprogramma's en examinering (inclusief planning van
voorzieningen)
- licenties voor het aanbieden van onderwijsprogramma's op sectorniveau in
plaats van op afdelingsniveau: per 1 augustus 2006
- licenties voor het aanbieden van onderwijsprogramma's op vbo-niveau: per 1
augustus 2008/2009
- stimuleren van modernisering huidige onderwijsprogramma's: vanaf 1
augustus 2005 in interactief overleg met scholen
- afstemmen en zonodig globaliseren van examens op nieuwe
onderwijsprogramma's: vanaf 1 augustus 2005
- verankeren van schoolexamens stimuleren in overleg met het veld: vanaf 2005
- inventariseren van onderwijsvraag en -aanbod in de regio
- mogelijkheden bieden tot regionale onderwijsprogramma's
- bedrijfsleven in de regio wordt gevraagd mee te werken aan nieuwe
programma's via overleg met werkgeversorganisaties
- prioriteit geven aan basisberoepsgerichte leerweg vanwege de globalisering
van eindtermen en de gewenste inzet om de doorstroom naar het mbo te
verbeteren
- gelijkstelling TL- en GL-examens voor staatsexamencommissie: in mei 2006
door aanpassing van de regelgeving
4. op weg naar vervolgonderwijs
- blijven stimuleren van trajecten die leiden tot een betere onderwijs-
inhoudelijke en pedagogisch-didactische afstemming tussen vmbo en mbo
- wegnemen van mogelijkheden tot lagere plaatsing in mbo: de regelgeving
wordt zo aangepast dat de doorstroomrechten van leerlingen worden
gegarandeerd: per 1 augustus 2007
- mogelijk maken van bredere samenwerking door aanpassing van de
regelgeving tussen vmbo en ROC ten gunste van vavo-leerlingen en
risicogroepen: vanaf 2006
- onderzoek naar verdere aanpassingen van de regelgeving voor een verbeterde
aansluiting: vanaf 2005
- Opzetten 10 projecten waarbij vmbo en mbo een gezamenlijk traject
ontwikkelen voor één doorlopende leerlijn: vanaf 1 augustus 2005
5. voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige omgeving
- 100 miljoen euro extra investeren voor huisvesting en inrichting
praktijkvoorzieningen met name voor het vmbo: vanaf 2006
- bevorderen van kwalitatief goed personeelsbeleid (bekwaamheidsdossiers en
meerjarige personeelsplanning): de instrumenten worden onder vmbo- en bve-
instellingen verspreid vanaf 2006
- het landelijk platform voor de beroepen in het onderwijs geeft dit jaar
antwoord op de vraag of een afzonderlijk competentieprofiel voor leraren in
vmbo en beroepsonderwijs gewenst is
- faciliteren van vmbo-scholen die pabo-afgestudeerden opleiden via het zij-
instroomtraject: in 2005 en 2006 via de Regeling bijdrage kosten zij-
instromers
---
- deskundigheidsbevordering leraren: vanaf 2005 (zie plan van aanpak
Veiligheid)
- aanbieding beleidsagenda (tot stand gekomen in overleg met het veld) aan de
Kamer, waarin resultaatafspraken zijn vastgelegd over vernieuwing van de
lerarenopleidingen: zomer 2005
Natuurlijk worden er nog meer maatregelen genomen of voorbereid die het vmbo raken. Deze
zijn onder andere te vinden in het plan van aanpak Veiligheid, de Examennotitie en de notitie
Doorlopende Leerlijnen in het Onderwijs. Wij zorgen voor een goede samenhang hiertussen.
10