Speech van plaatsvervangend directeur Externe Veiligheid, Annemieke
Nijhof, namens minister Pieter van Geel, op het symposium van Corus
'Veiligheid: product van publiek-private samenwerking' op 8 april 2005
in het Dudokhuis in Velsen.
Wie is verantwoordelijk voor veiligheid?
De IJmuidenaren waren niet erg onder de indruk van de wolk ammoniakgas
die onlangs in de haven ontsnapte. Het liep gelukkig ook allemaal goed
af. Het liet wel weer even voelen hoe kwetsbaar deze regio is als het
gaat om externe veiligheid. Bij een minder gunstige afloop van een
incident met ammoniak, bijvoorbeeld bij DSM Agro, is de reactie
voorspelbaar: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Een aanklacht en een
vraag ineen.
We zijn in onze samenleving niet snel geneigd het bestaan van risico's
te accepteren. De overheid wordt voor nagenoeg alles verantwoordelijk
gehouden. De politiek gaat daar in mee door steevast bij ieder groot
ongeluk 'maatregelen' te eisen en af te kondigen. Het is in een
drukbevolkt en hoogontwikkeld land als het onze echter onmogelijk om
alle risico's af te dekken.
Zelfs het streven daarnaar heeft zijn grenzen. Omdat een steeds hogere
regeldruk de veiligheid niet vergroot en bovendien allerlei andere
bezwaren kent. Denk aan het verstikkend effect op maatschappelijk
initiatief, het ondergraven van de eigen verantwoordelijkheid en aan
de capaciteitsproblemen bij handhaving. Of denk aan de
legitimiteitsproblemen die handhavers ondervinden wanneer zij mondige
burgers en bedrijven terecht wijzen met zogenaamd 'betuttelende regels
van bovenaf'. Want regels zijn goed voor anderen, wijzelf zijn heel
goed in staat om onze eigen afwegingen te maken.
Het is dus zaak dat overheid, burgers en bedrijfsleven tot een heldere
afbakening van verantwoordelijkheden komen. Daarin geeft de overheid
aan wat zij doet aan risicoreductie en voorzorgsmaatregelen. Daarin
krijgen burgers en bedrijven nadrukkelijk ook een eigen
verantwoordelijkheid. Veiligheid is daarmee het product van
Publiek-Private samenwerking.
Na de vuurwerkramp in Enschede, nu vijf jaar geleden (13 mei 2000),
heeft de overheid haar veiligheidsbeleid drastisch bijgesteld. Het
doel is de burgers een minimum beschermingsniveau te bieden. Daar
hoort bij dat de overheid kiest en zich vooral richt op het bestrijden
en voorkomen van situaties waarin het risico van ongelukken groot is
of de gevolgen maatschappelijk ontwrichtend kunnen werken.
Dit externe veiligheidsbeleid gaat over het beheersen van de risico's
die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het
vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en de
lucht, maar ook door buisleidingen. Verantwoordelijkheid voor deze
laatste modaliteit komt nu ook naar het ministerie van VROM.
Vanzelfsprekend is het van groot belang dat - zoals onlangs breeduit
in De Telegraaf stond - een aantal mogelijke rampsituaties door een
nieuw alarmeringssysteem is voorkomen, maar dat illustreert vooral hoe
onduidelijk de veiligheid rond vervoer van gevaarlijke stoffen door
buisleidingen op dit moment is georganiseerd.
Voor een goed beleid op al deze punten is een duidelijk beeld nodig
van de aard en omvang van risicovolle situaties. Daarom heeft het
kabinet laten onderzoeken wat de risico's zijn in de hele keten van
productie, opslag en vervoer van chloor, ammoniak en lpg.
Dit onderzoek is gedaan door de projectgroep ketenstudies met
vertegenwoordigers van de zes meest betrokken ministeries. Een
projectgroep met een klankbord vanuit de industrie, de
transportsector, milieuorganisaties en ook de provincie Noord-Holland
en de brandweer van Velsen.
Op basis van een nuchtere kosten-batenanalyse is in beeld gebracht
welke praktische oplossingen er zijn om risico's te reduceren. Het
kabinet wil met die maatregelen twee doelen bereiken:
* Een einde maken aan normoverschrijdingen van het plaatsgebonden
risico. Hiervoor gelden harde criteria, zowel naar de overheid als
het bedrijfsleven.
* Verminderen van de kans op grote ongevallen in een proces van
permanente verkleining van het groepsrisico.
Voor dit laatste risico dat een groep burgers tegelijkertijd overlijdt
door een ongeluk met gevaarlijke stoffen, geldt geen wettelijke norm.
Zo is het ook met effecten van een excessief beroep op hulpdiensten of
ontregelende schade aan infrastructuur en omgeving.
Het vervoer van ammoniak per spoor levert bijvoorbeeld nergens een
overschrijding op van de normen. Het transport voert echter door
diverse binnensteden met een relatief hoge bevolkingsdichtheid. Een
ongeval met een spoorketelwagon kan leiden tot een groot aantal
slachtoffers en een vraag naar hulpverlening waaraan niet voldaan kan
worden. Dit geldt volgens uw Commissaris van de Koningin ook voor de
ammoniaktransporten door Noord-Holland en het structurele transport
van ammoniak over de rails tussen Geleen en IJmuiden.
In haar reactie op het conceptrapport 'handhaven en gedogen', dat VROM
in januari naar de Algemene Rekenkamer heeft gestuurd, wordt ook
ingegaan op de status van veiligheidsnormen. De Rekenkamer constateert
dat gedetailleerde landelijke normen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen suggereert dat de veiligheid op dit punt in heel Nederland
aan hoge eisen voldoet. De normen worden echter lang niet altijd
nageleefd en de niet-wettelijke status maakt toezicht op naleving
moeilijk. Daarnaast kunnen gemeenten beargumenteerd van de normen
afwijken, maar nergens staat waaraan die argumentatie moet voldoen.
Dat maakt de taak en de rol van de inspecties ook onduidelijk.
Ik denk dat de Rekenkamer in een aantal opzichten gelijk heeft en
daarom is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen
(zelfs de afkorting RNVGS is nog een mond vol) een voorbode van een
wettelijke regeling. Daarmee kan ook de afstemming tussen de
verschillende handhavende instanties goed gestalte krijgen en vanuit
die geest kunnen handhavers nu al aan de slag.
Het klopt ook dat niet is vastgelegd wanneer we spreken van
maatschappelijke ontwrichting, terwijl dat wel de basis is voor de
orientatiewaarde van het groepsrisico. Dat laten we ook zo, want
wanneer van een dergelijke toestand sprake is verschilt per incident,
plaats en omstandigheden. Degenen die bevoegd zijn tot het nemen van
vervoers- of omgevingsbesluiten kunnen in de ogen van dit kabinet het
beste zelf een afweging van belangen maken.
Bij het vaststellen van de risico's op maatschappelijke ontwrichting
en dus het groepsrisico zijn de lokale en provinciale overheden aan
zet. Maar voor het feitelijk verminderen van risico's is het gevoel
van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van groot belang.
Inderdaad: veiligheid als product van publiek-private samenwerking. De
overheid kan in deze gevallen op dit moment nog niet tegen bedrijven
zeggen: 'u moet en u zal'. We willen ook het liefst samen tot
oplossingen komen. Zoeken naar wat kan en wat redelijkerwijs gevraagd
mag worden.
Ik zal in die geest ook DSM aanspreken op hun verantwoordelijkheid
(die niet ophoudt bij de grens van het bedrijfsterrein) om tot
vermindering van risico's te komen.
Zo zullen we kijken naar vermindering van risico's door gekoeld
vervoer van ammoniak, een overgang van weg- naar watervervoer (liefst
in schepen met een extra sterke vorm en wand) . Daarnaast moeten we
ook spreken over het lange termijn perspectief van de locatie in
Velsen-Noord. Dit met het oog op bijeenbrengen van productie- en
toepassingslocaties.
Op deze manier kunnen we bij DSM, in de haven, maar ook bij Corus en
andere bedrijven in de regio komen tot een wezenlijke verbetering van
de veiligheid als product van publiek-private samenwerking. Ik dank u
wel
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer