Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: DN. 2005/1299
datum: 08-04-2005
onderwerp: Kamervragen over overlast door verwilderde duiven.

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u mijn antwoorden toekomen op de vragen van het lid Waalkens (PvdA) over overlast door stadsduiven (ingezonden 24 maart 2005).


1
Bent u op de hoogte van de overlast die duiven - vooral in de grote steden - kunnen veroorzaken voor mensen en (monumentale) gebouwen? Deelt u de zorg hierover?

Mij is bekend dat stadsduiven niet slechts overlast, maar ook schade veroorzaken. Om de bestrijding te stroomlijnen, is gebruik van vangkooien voor het vangen van stadsduiven in de bebouwde kom vrijgesteld van de normalerwijze op grond van de Flora- en faunawet op het gebruik van de vangkooi van toepassing zijnde bepalingen.


2
Bent u op de hoogte van het artikel 'Duivenoorlog in Groningen' , waarin uiteenlopende visies worden geschetst op de manier waarop overlast door stadsduiven kan worden teruggedrongen?

Ja.


3
In hoeverre is ooit de effectiviteit en de efficiëntie van de verschillende methoden om duivenoverlast terug te dringen (zoals het vangen en het doden of het plaatsen van grote duiventillen) onderzocht? Indien dit nog niet is gedaan, bent u bereid dit te onderzoeken?

Er zijn diverse methoden om overlast en schade door stadsduiven terug te dringen en stadsduiven te weren op plaatsen waar deze overlast veroorzaken en schade doen.

Die methoden, ook die van het plaatsen van duiventillen op strategische plaatsen, zijn breed bekend. Welke methode of combinatie van methoden het meest effectief is, is mede afhankelijk van de aard van de locatie en, als vangen en doden van stadsduiven aan de orde is, van draagvlak onder de bevolking. Bestrijding van plaagdieren in de bebouwde kom is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Gemeenten en eigenaren/gebruikers/ beheerders van gebouwen dienen in deze hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, beschikken daartoe over voldoende middelen en kunnen kiezen voor die methode of combinatie van methoden die ter plekke het meest efficiënt zijn. Nader onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van verschillende methoden behoort ook tot de verantwoordelijkheid van gemeenten.


4
Klopt het dat de kosten van het bestrijden van duivenoverlast met reguliere methoden jaarlijks een aanzienlijke begrotingspost van (stedelijke) gemeenten vormen?

Niet alleen de kosten van bestrijding zijn aanzienlijk, maar ook die van herstel van door uitwerpselen van stadsduiven aan en in gebouwen aangerichte schade. Die aangerichte schade komt veelal niet ten laste van de gemeente, maar van eigenaren/gebruikers/ beheerders van gebouwen.


5
Hebt u berichten ontvangen dat in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland positieve ervaringen zijn opgedaan met het plaatsen van duiventillen om de overlast van stadsduiven te verminderen? Zo ja, neemt u deze mogelijkheid mee in het bovengenoemde onderzoek?

Zie mijn antwoord op vraag 3.


6
Bent u bereid om, als onderzoeken hiertoe aanleiding geven, gemeenten actief bekend te maken met effectievere en efficiëntere methoden, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie over deze methoden aan provincies en gemeenten en het gebruik van deze methoden indien nodig te stimuleren met behulp van subsidie?

Zie mijn antwoord op vraag 3.


7
Overweegt u de AMvB in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor het gebruik van vangkooien om stadsduiven te vangen, in te trekken wanneer onderzoeken uitwijzen dat deze methode niet effectief en efficiënt is?

Ook al zou het gebruik van vangkooien niet de meest effectieve wijze van bestrijden zijn, dan nog zal het noodzakelijk blijven om in bepaalde gevallen, al dan niet additioneel, toch gebruik van de vangkooi toe te staan om dieren weg te kunnen vangen op plaatsen waar zij ongewenst zijn.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman