Contactpersoon
-
Datum
8 april 2005
Ons kenmerk
DGG/A 05/001115
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
2040511160
Onderwerp
Kamervragen
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen gesteld door het lid
Van Hijum over de afstemming van venstertijden en voertuigeneisen tussen
gemeenten.
1. BBent u op de hoogte van het artikel 'Lege winkels door te strenge
lostijden', waarin het platform Detailhandel de noodklok luidt over het
gebrek aan afstemming tussen gemeenten over venstertijden en
voertuigeisen? 1).
1. Ja.
2. Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de acties die
zijn aangekondigd in uw brief van 12 juli 2004 2), om te komen tot een
betere afstemming van de venstertijden en de voertuigeisen tussen
gemeenten, de detailhandel en de transportsector? Welke activiteiten
onderneemt de door u ingestelde Commissie Stedelijke Distributie
concreet?
2.
Wat betreft de uitvoering van de acties die ik vorig jaar juli heb
aangekondigd geef ik
u onderstaand overzicht:
In de essentiële onderdelen van het beleidsvoornemen van de Nota Mobiliteit
zijn conform het advies van de heer Lemstra proceseisen en een deadline
opgenomen. Dit betekent heel concreet dat gemeenten op regionaal niveau met
elkaar en met het bedrijfsleven moeten overleggen over venstertijden,
voertuigeisen, (regionaal) ontheffingenbeleid, fysieke beperkingen voor het
geldtransport en activiteiten die het bedrijfsleven van plan is te
ondernemen. Voor de omvang van de regio's heb ik uit praktische
overwegingen gekozen voor de huidige Kaderwet- (WGR+) en WGR-gebieden; dit
zijn immers de verbanden waarin lokale bestuurders elkaar al kennen. Deze
koers van minimumproceseisen en een deadline heb ik in het beleidsvoornemen
voor het eerst geïntroduceerd en wil ik ook in deel 3 van de Nota
Mobiliteit vast-houden, opdat ik de mogelijkheid heb om in te grijpen in
gebieden waar afstemming van gemeentelijke regels en samenwerking met
bedrijfsleven niet van de grond komt.
Na het overleg in november 2004 over mijn beleidslijn met de andere
overheden in het Nationaal Mobiliteitsberaad heb ik in januari van dit jaar
de Commissie Stedelijke Distributie officieel ingesteld.
3. Om mijn beleidslijn breed te onderstrepen en de nieuwe Commissie
Stedelijke Distributie te introduceren heb ik eind januari van dit
jaar mijn aanpak per brief kenbaar gemaakt aan gemeentebesturen,
detailhandelaren, vervoerders en producenten. U heeft deze brief naast
het instellingsbesluit en de opdracht van de Commissie Stedelijke
Distributie eerder ook in afschrift ontvangen (brief met kenmerk DGG/A
04/00683 van 28 januari 2005).
3. Verwacht u dat door de aanpak van de Commissie Stedelijke Distributie
niet alleen de venstertijden en de voertuigeisen binnen een regio, maar
ook tussen verschillende regio's beter op elkaar zullen worden afgestemd?
3. De afstemming van voertuigeisen op bovenregionaal niveau valt binnen
de opdracht van de Commissie Stedelijke Distributie. Voor een aantal
onderwerpen is namelijk afstemming van regels of afspraken in een groter
verband dan de WGR-gebieden wenselijk. Hierbij komen wat mij betreft het
eerst de voertuigeisen in beeld, waarbij veel partijen zich afvragen of
die niet in grote delen van het land hetzelfde kunnen zijn.
Afstemming van venstertijden speelt vooral op regionaal niveau, en er is
geen reden aan te nemen dat daaromtrent ook tussen de verschillende
regio's afstemming plaats zal moeten vinden. Wel kan informatie
uitwisseling tussen de regio's van belang zijn en daarin wordt zeker
voorzien.
4. Wanneer is de aanpak voor u geslaagd? Wanneer komt een wettelijke
plicht tot
afstemming tussen gemeenten voor u eventueel in beeld?
4. Met mijn totale aanpak wil ik de partijen ter plekke eerst de kans
geven beter samen te werken dan momenteel het geval is. De stok die ik
daarbij heb gecreëerd in de vorm van de eisen in de Nota Mobiliteit en
de ultieme mogelijk-heid om achteraf in te grijpen volstaat daarvoor in
dit stadium. Wèl vraag ik de Commissie Stedelijke Distributie mij te
melden in hoeverre bedrijfsleven en overheden deze kans met beide handen
aangrijpen.
Voor mij is de aanpak maximaal geslaagd als de samenwerking zodanig
gestalte krijgt, dat ik de gecreëerde mogelijkheid om achteraf in te
grijpen niet behoef te gebruiken.
De bevindingen van de Commissie zullen daarom voor mij leidend zijn om
al dan niet alsnog over te gaan tot steviger ingrijpen vanuit de
rijksoverheid. Ik verwacht dit eindbeeld van de Commissie omstreeks het
voorjaar van 2007, als alle plannen van de andere overheden moeten
voldoen aan de proceseisen uit de Nota Mobiliteit.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
1) De Telegraaf, 21 maart 2005
2) Kamerstuk 29 200 XII, nr. 151
Ministerie van Verkeer en Waterstaat