8/4 Disciplinair onderzoek afgerond
08-04-2005 - Persbericht Politie Zuid-Holland-Zuid
DISCIPLINAIR ONDERZOEK ZUID-HOLLAND-ZUID
De Politie Zuid-Holland-Zuid heeft deze week het disciplinaire
onderzoek afgerond naar de gedragingen van een aantal medewerkers van
het korps in de periode december 2004 tot en met januari 2005. De
aanleiding hiervoor was de ontdekking van een rit naar Amsterdam door
leden van het korps waarbij snelheidsovertredingen waren begaan. De
korpsleiding heeft het voornemen tot het treffen van disciplinaire
sancties tegen 12 medewerkers van het korps besproken met de driehoek.
Drie medewerkers krijgen wegens ernstig plichtsverzuim strafontslag
aangezegd: een 45-jarige brigadier, een 39-jarige brigadier en een
29-jarige agent. Daarnaast krijgen vier medewerkers voorwaardelijk
ontslag en vijf medewerkers een berisping. De korpsbeheerder heeft
besloten het advies over te nemen.
Zodra de rit naar Amsterdam bekend werd, heeft de korpsleiding een
diepgaand en breed onderzoek laten instellen i.s.m. Bureau Interne
Zaken van de politie Rotterdam-Rijnmond. Voor de politie-organisatie
is integriteit van het hoogste belang en een schending daarvan dient
grondig onderzocht te worden. De korpsleiding vindt het onacceptabel
dat een aantal politiemensen in diensttijd, met dienstautos, zonder
enige verklaarbare zakelijke reden, zich ver buiten het eigen
bewakingsgebied heeft opgehouden. De ernst van deze feiten is gelegen
in de aantasting van beschikbaarheid voor de burger, aantasting van de
rugdekking voor de collegas en imago-schade voor de hele
politie-organisatie. Er is daarom ook sprake van collectieve
verontwaardiging in het korps over dit verwerpelijke gedrag.
Uitkomsten onderzoek
Het onderzoek heeft het volgende aangetoond. Politiefunctionarissen
van de noodhulp uit district I en II hebben in totaal drie ritten
gemaakt buiten de regiogrenzen. Er is sprake van twee ritten naar
Amsterdam, te weten in de nacht van 14 op 15 december 2004 en in de
nacht van 10 op 11 januari 2005. Eén rit voerde naar Rotterdam in de
nacht van 25 op 26 januari 2005. Alle drie ritten gebeurden zonder
noodzakelijke reden en/of toestemming. Tijdens de ritten naar
Amsterdam zijn fotos gemaakt van de bezochte locaties Artis, de Arena,
Warmoesstraat en de Dam. Een aantal medewerkers van de
Gemeenschappelijke Meldcentrale was van de ritten op de hoogte, doch
greep niet in. Bij de eerste rit naar Amsterdam is onbehoorlijk
rijgedrag geconstateerd; er is te hard en door rood licht gereden.
Over een rit naar Parijs is wel gesproken, maar deze is niet
uitgevoerd.
Daarnaast zijn tijdens het onderzoek nog andere vormen van laakbaar
gedrag naar boven gehaald. Het betreft hier sexistisch, discriminerend
en laatdunkend taalgebruik in de richting van collegas en chefs. Een
andere betrokkene heeft op een ander moment zonder functionele reden
gereden met een veiliggestelde (gestolen) truck zonder oplegger.
Leermomenten
Het onderzoek levert de volgende vier belangrijke leermomenten op:
· Bijzondere aandacht dient er te zijn voor de volcontinu diensten
binnen de organisatie zoals de noodhulp en de meldkamer waar het
werkaanbod het karakter heeft van pieken en dalen.
· Het is gebleken dat een beperkte groep medewerkers in staat is
gebleken ongewenste handelingen voor de leidinggevenden verborgen te
houden. De leiding moet zich afvragen hoe dit mogelijk is geweest en
hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden.
· Uit de verhoren is gebleken dat de betrokken collegas tegen wie een
disciplinair onderzoek is ingesteld, onvoldoende beseffen wat de
gevolgen van hun handelingen zijn voor burgers, collegas en het imago
van het korps. Ondanks het feit dat ook gebleken is dat collegas
hebben getracht te corrigeren op verwerpelijk gedrag, is er toch
sprake van te weinig interveniërend vermogen. Het interventie- en
corrigerend vermogen ingeval van een mogelijke integriteitsschending
moet worden verbeterd.
· Hoewel op individueel niveau consensus bestaat over de laakbaarheid
van het geconstateerde gedrag, is in de praktijk gebleken dat negatief
groepsgedrag heeft geleid tot ongewenst handelen. Signalen over
negatieve aspecten van groepsgedrag moeten in een vroegtijdig stadium
door de leiding worden opgepakt.
De korpsleiding is van mening dat er voldoende instrumenten zijn op
het gebied van integriteit. De toepassing daarvan behoeft verbetering.
De korpsleiding wil daarom een programmatisch vervolg bestaande uit
twee delen. Ten eerste bespreking van de casuïstiek met de medewerkers
van de meldkamer, de surveillancediensten en hun leiding. Ten tweede
het korpsbreed bespreken van de casuïstiek van integriteitsschendingen
in zijn algemeenheid. Tot slot hecht de korpsleiding eraan te
verklaren dat het haar overtuiging is dat de overgrote meerderheid van
de medewerkers integer is en hard werkt aan de veiligheid van de
burgers.
Politie Zuid-Holland-Zuid