persbericht / nr. 1803
7-april-2005
Indonesische landbouw beter af bij vrijere wereldhandel
De landbouw in Indonesië kan profiteren van een voortschrijdende
liberalisering van de handel onder de 'Doha Ontwikkelingsagenda'.
Indonesië moet daarvoor in de WTO-onderhandelingen een offensieve
tactiek toepassen, gericht op het vergroten van de agrarische export.
Dat levert meer op dan het verdedigen van de huidige bescherming van
de binnenlandse rijst- en suikersector. Dit is de belangrijkste
conclusie uit gezamenlijk onderzoek door het Indonesische Center for
Agricultural Socio-Economic Research and Development en het LEI
(onderdeel van Wageningen UR). Het onderzoek, dat deel uitmaakt van
een project voor kennisopbouw bij het Ministerie van Landbouw in
Jakarta, werd uitgevoerd voor het Nederlandse Ministerie van
Buitenlandse Zaken.
De lopende ronde van onderhandelingen over liberalisering van de
wereldhandel onder de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ging in 2001 van
start onder de naam 'Doha Ontwikkelingsagenda.' Indonesië wil als
ontwikkelingsland een actieve rol in deze onderhandelingen spelen.
Gezien zijn positie op de wereldmarkt voor agrarische goederen heeft
het een groot belang bij de uitkomsten. Het nu verschenen rapport
analyseert de economische belangen van de Indonesische landbouw per
sector en maakt daarbij gebruik van een model van de wereldhandel en
-productie.
De mogelijke baten van een liberalisering komen voor Indonesië vooral
uit de te verwachten groei van de agrarische uitvoer. Bij
liberalisering ontstaan exportmogelijkheden voor dierlijke producten
en voor (verwerkte) producten op basis van palmolie. Vooral op
Aziatische markten ontstaan kansen.
Op basis hiervan heeft Indonesië een offensief belang in de
WTO-onderhandelingen, namelijk het bereiken van verbeterde
markttoegang door een wereldwijde verlaging van invoerrechten op
agrarische producten. Tot op heden was Indonesië huiverig voor deze
vorm van liberalisering, omdat dan ook de rechten aan de eigen grens
omlaag moeten. Dat zou ten koste gaan van de voedselzekerheid en van
de inkomenszekerheid voor miljoenen rijstboeren. Pas nog voerde de
Indonesische regering daarom een seizoensgebonden invoerstop voor
rijst in.
De angst voor het verkwanselen van binnenlandse belangen lijkt om twee
redenen grotendeels ongegrond. In de eerste plaats zijn de eigen
invoerrechten sinds de financiële crisis in Azië al zo laag, dat ze
binnenlandse producenten weinig bescherming bieden tegen goedkope
importen. Toch valt het volume van de (rijst) import in het niet bij
de binnenlandse productie, waardoor het effect van een beweging
richting vrijhandel op de boereninkomens gering is.
In de tweede plaats bieden de WTO-regels voldoende bescherming tegen
een overstroming van de markt met buitenlandse goederen. Het gebruik
van tijdelijke maatregelen om de binnenlandse markt te beschermen (in
handelsjargon: safeguards) is een heet hangijzer in het overleg. De
studie toont aan dat er bij uiteenlopende uitkomsten van dat overleg
toch steeds voldoende beleidsruimte blijft om binnenlandse doelen na
te streven. De tijdelijke invoerstop moet gezien worden als een
paardenmiddel, dat gebruikt wordt ondanks de beschikbaarheid van
elegantere instrumenten. Zo zou een seizoensgebonden tarief eenzelfde
mate van bescherming bieden en tegelijk broodnodige inkomsten
opleveren voor de schatkist.
---
Indonesian interests in the agricultural negotiations under the Doha
Development Agenda. Het rapport bestellen 'rapport 6.05.03'.
LEI