PERSCOMMUNIQUE nr. 28/05
7 april 2005
Conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-453/03, C-11/04, C-12/04, C-194/04
ABNA Ltd, Fratelli Martini Spa, Ferrari Mangimi srl, Nevedi
ADVOCAAT-GENERAAL TIZZANO SPREEKT ZICH UIT OVER DE GELDIGHEID VAN DE NA DE BSE-CRISIS EN DE DIOXINECRISIS VASTGESTELDE RICHTLIJN BETREFFENDE MENGVOEDERS
De verplichting tot het verstrekken van kwantitatieve informatie over de in de diervoeders
gebruikte voedermiddelen draagt bij tot de traceerbaarheid en verhoogt de bescherming van
de volksgezondheid, maar is alleen geldig wanneer de producenten niet verplicht zijn de
exacte formules van de diervoeders bekend te maken
Om de volksgezondheid adequaat te beschermen tegen voedselcrises heeft de
gemeenschapswetgever een richtlijn vastgesteld om de regeling van mengvoeders te
wijzigen.1 De vorige communautaire regeling, op grond waarvan op het etiket alleen de
gebruikte voedermiddelen moesten worden aangegeven, zonder vermelding van de
hoeveelheid, was namelijk inadequaat gebleken om de BSE-crisis en de dioxinecrisis het
hoofd te bieden. De huidige regeling, die strenger is dan de voorafgaande, verplicht de
producent om op het etiket van de diervoeders de specifieke naam van de gebruikte
voedermiddelen aan te geven, hun gewichtspercentage ten opzichte van het totale gewicht,
waarbij een marge van 15 % wordt getolereerd, alsmede het referentienummer van de partij.
Bovendien moet de producent op verzoek van de klant het exacte percentage van de
ingrediënten verstrekken.
De High Court of Justice van het Verenigd Koninkrijk, de Italiaanse Consiglio di Stato en de
Nederlandse Rechtbank te 's-Gravenhage, geadieerd door vennootschappen die diervoeders
produceren en die de respectieve nationale uitvoeringsvoorschriften betwisten, hebben het
Hof gevraagd om zich uit te spreken over de geldigheid en de uitlegging van de richtlijn. Het
Hof wordt met name gevraagd om zich erover uit te spreken, of de verplichting om
kwantitatieve informatie over de samenstelling van diervoeders te verstrekken in
overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, met het fundamentele eigendomsrecht,
1 Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 (PB L 63, blz. 23).
met de beginselen van voorzorg, gelijkheid en vrije beroepsuitoefening en of de richtlijn ook
geldt, bij gebreke van een positieve lijst van in diervoeders te gebruiken voedermiddelen.2
In de conclusie die advocaat-generaal Tizzano vandaag heeft genomen wijst hij allereerst op
het fundamentele belang dat de bescherming van de volksgezondheid in de communautaire
rechtsorde toekomt, een belang dat zwaarder moet wegen dan economische belangen. Voorts
beschikt de gemeenschapswetgever op een gebied als het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
waarop complexe politieke, economische en sociale afwegingen moeten worden gemaakt,
over een ruime discretionaire bevoegdheid en moet de toetsing van het Hof zich derhalve
beperken tot de vraag of er sprake is van eventuele kennelijke fouten.
De verplichting om kwantitatieve informatie op het etiket te verstrekken
Dit gezegd zijnde, is de advocaat-generaal in de eerste plaats van mening dat de verplichting
om, met een marge, kwantitatieve informatie op het etiket te verstrekken gerechtvaardigd is,
omdat deze geschikt en adequaat is om de volksgezondheid te beschermen.
De bestreden bepalingen hebben immers tot doel, de bescherming van de volksgezondheid te
vergroten, daar aan veehouders en overheidsinstanties meer informatie moet worden gegeven
over de samenstelling van diervoeders. Ofschoon de traceerbaarheid3 van de producten, aldus
de advocaat-generaal, voornamelijk wordt gewaarborgd door de vermelding van het nummer
van de partij, kunnen de veehouders en de overheid door de kwantitatieve informatie op het
etiket sneller reconstrueren welke weg een besmette stof heeft afgelegd en de nodige
maatregelen treffen om voedselcrises te bestrijden, waarbij tegelijkertijd ongerechtvaardigde
ongemakken worden verkomen die verder gaan dan noodzakelijk is.
De verplichting om klanten de exacte samenstelling mee te delen
De andere verplichting om klanten de exacte hoeveelheid van de in diervoeders gebruikte
ingrediënten mee te delen acht de advocaat-generaal daarentegen onevenredig.
Deze verplichting komt, geheel overbodig, bij de verplichting om informatie op het etiket te
verstrekken. Bovendien dwingt zij de producenten om de exacte formules van de diervoeders
aan hun eigen klanten bekend te maken, hetgeen zeer nadelig is voor hun onderneming. De
advocaat-generaal is daarom van mening dat de gemeenschapswetgever zijn discretionaire
bevoegdheid op het gebied van het landbouw- en gezondheidsbeleid kennelijk onjuist heeft
gebruikt en geeft het Hof daarom in overweging, deze tweede verplichting ongeldig te
verklaren.
Het ontbreken van een positieve lijst van in mengvoeders te gebruiken voedermiddelen
Hierna preciseert de advocaat-generaal dat de verplichting om de gebruikte voedermiddelen
met hun specifieke naam te noemen niet afhangt van de vaststelling, door de Commissie, van
een ,,positieve lijst" van bij de productie van diervoeders te gebruiken voedermiddelen.
Ofschoon de opstelling van die lijst de omzetting van de richtlijn voor de lidstaten zou hebben
2 In de procedures zijn opmerkingen ingediend door de Deense, de Franse, de Griekse, de Italiaanse en de
Nederlandse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Spaanse regering, het Europees Parlement,
de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschap.
3 Dat wil zeggen de mogelijkheid om een levensmiddel, op basis van verordening nr. 178/2002 van het
Europees Parlement en de Raad (PB L 31, blz. 1), door alle stadia van de productie, verwerking en distributie te
traceren en te volgen.
vergemakkelijkt, staat het aan de lidstaten zelf om de maatregelen te treffen die nodig zijn om
aan de verplichtingen van de richtlijn te voldoen. De advocaat-generaal voegt hieraan toe dat
de lidstaten niet aan deze verplichting kunnen voldoen door gebruik te maken van een lijst
waarop die voedermiddelen met de generieke benamingen worden genoemd.
Ten slotte gaat de advocaat-generaal in op de bevoegdheid van nationale overheidsinstanties
om bij wijze van voorlopige maatregel de tenuitvoerlegging op te schorten van nationale
maatregelen ter uitvoering van communautaire bepalingen waarvan de geldigheid wordt
betwist. Zijns inziens bestaat een dergelijke bevoegdheid niet, zelfs niet wanneer een
rechterlijke instantie van een andere lidstaat het Hof reeds heeft gevraagd om zich uit te
spreken over de geldigheid van die communautaire bepalingen. Daar het om een
overheidsinstantie gaat, is er immers geen sprake van het vereiste om de samenhang van het
communautaire rechtsstelsel te verzekeren, een vereiste dat rechtvaardigt dat aan de nationale
rechterlijke instanties, als derde, onafhankelijke en onpartijdige instanties (hetgeen bij de
overheidsinstantie niet het geval is), wel de bevoegdheid is toegekend om voorlopige
maatregelen te treffen.
N.B.: De conclusie van de advocaat-generaal bindt het Hof niet. De advocaten-generaal
hebben tot taak het Hof in volledige onafhankelijkheid een juridische oplossing te bieden
voor het concrete geschil. De rechters van het Hof beginnen vandaag met de
beraadslagingen over het arrest, dat op een latere datum zal worden gewezen.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Beschikbare talen: DA, DE, EL, ES, EN, FR, IT, NL, PL
De volledige tekst van de conclusie is op de dag van de uitspraak te vinden op de
internetpagina van het Hof
http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
European Union