De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: TRCJZ/2005/960
datum: 30-03-2005
onderwerp: Zaak van de heer Beijer te Keijenborg
Bijlagen:
Geachte voorzitter,
In zijn uitspraak van 20 januari 2005 achtte het College van Beroep
voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB) het beroep van de heer R.B.W.
Beijer te Keijenborg tegen de Staat ongegrond. Het CBB constateerde
dat de hoogte van het varkensrecht rechtstreeks voortvloeit uit
artikel 10 van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv)
en dus niet voor bezwaar en beroep vatbaar is.1 In de door de heer
Beijer ten onrechte als vergelijkbare zaken aangehaalde zaken van
Hieltjes en Breukers2 vloeide de hoogte van het varkensrecht voort uit
het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij. De
vaststelling van de hoogte van de op basis van dit besluit
vastgestelde varkensrechten is volgens jurisprudentie van het college
wel voor bezwaar en beroep vatbaar.3
Graag schets ik hier de achtergrond van de zaak. In de op 1 september
1998 in werking getreden Whv is een stelsel van varkensrechten in het
leven geroepen, dat voor de varkenshouderij in de plaats is getreden
van het stelsel van mestproductierechten in de Meststoffenwet.
Ingevolge artikel 6 Whv werden de varkensrechten van een bedrijf
berekend op grond van het gemiddeld aantal varkens dat in 1996 op het
bedrijf is gehouden. Het varkensrecht werd op grond van artikel 10,
eerste lid, Whv neerwaarts gecorrigeerd, indien vóór 10 juli 1997
vervreemding van mestproductierechten had plaatsgevonden. Op grond van
artikel 10, derde lid, Whv kon ervoor gekozen worden de vervreemding
van een deel van het mestproductierecht dat niet voor varkens werd
benut, af te laten trekken van het niet-gebonden mestproductierecht
voor andere dieren dan varkens en kippen. Voorwaarde hiervoor was dat
het desbetreffende bedrijf daartoe binnen zes weken na
inwerkingtreding van de Whv een melding deed. De heer Beijer heeft
verzuimd het desbetreffende formulier terug te zenden. Als gevolg
hiervan zijn de door de heer Beijer vervreemde rechten ten laste
gekomen van zijn varkensrechten, in plaats van ten laste van zijn
mestproductierechten.
De Whv geeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geen
bevoegdheid om varkensrechten in afwijking van de wet vast te stellen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
1 Dit is vaste jurisprudentie van het CBB, neergelegd in o.a. de
uitspraken van 1 juni 1999 (AWB 98/1350 tot en met 1366).
2 Uitspraken van het CBB van 3 april 2003 (AWB 02/793 en 02/1199).
3 Uitspraak van het CBB in de zaak Georgius van 19 juni 2001 (AWB
00/581).
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit