RAAD VOOR CULTUUR
Raad pleit voor totale herijking van het mediabeleid
Raad voor Cultuur: Publieke Media-organisatie moet het huidige
omroepbestel vervangen
Den Haag
31-03-2005
De discussie over de toekomst van de publieke omroep kan niet los
worden gezien van de rol die media tegenwoordig in de samenleving
vervullen. Het is noodzakelijk het tot nu toe gevoerde mediabeleid te
herijken. De Raad voor Cultuur vindt dat de maatschappelijke functies
nieuwsvoorziening; opinievorming en achtergrond, kunst en cultuur te
allen tijde gewaarborgd moeten worden. Dit kan het best in een
combinatie van een Publieke Media-organisatie (PMO) en een
stimuleringsfonds voor publieke mediaproducties. Dat schrijft de Raad
voor Cultuur in zijn advies 'De publieke omroep voorbij; de nieuwe rol
van de overheid in het publieke mediadomein' aan staatssecretaris Van
der Laan over de toekomst van de Publieke Omroep.
Zowel de functie nieuwsvoorziening als de functie opinievorming en
achtergrond is zo belangrijk en kwetsbaar dat de overheid ze niet moet
overlaten aan de markt. Voor kunst en cultuur geldt dat de markt deze
functie om economische redenen niet in de volle breedte zal vervullen.
Om deze kernfuncties te waarborgen, stelt de Raad voor Cultuur een
Publieke Media-organisatie voor die in 2008, als de termijn voor de
huidige omroeperkenningen afloopt, in de plaats moet komen van het
huidige Publieke Omroepbestel.
Het nieuw op te richten fonds voor publieke mediaproducties krijgt als
kernopdracht te zorgen voor ontwikkeling en vernieuwing van
mediacontent. Het stelt geld beschikbaar voor de ontwikkeling van
concepten en scenario's. Bestaande fondsen als het Stimuleringsfonds
culturele omroepproducties, het CoBo fonds en het Bedrijfsfonds voor
de Pers kunnen in dit nieuwe fonds opgaan. De taken van het fonds
vormen een aanvulling op de taken van de Publieke Media-organisatie
en moeten daarnaast voorkomen dat deze organisatie in bepaalde genres
een monopoliepositie vervult.
De Publieke Media-organisatie krijgt een publieke legitimatie middels
prestatiecontracten. De overheid moet zich daarbij richten op het
'wat' en niet op het 'hoe'. Dat betekent dat de overheid niet tot in
detail bepaalt wat de omvang van de organisatie moet zijn en welke
media hij voor welke functies inzet. De publieke legitimatie wordt
daarnaast gewaarborgd door het publiek en vertegenwoordigers van
maatschappelijke organisaties rechtstreeks en in voldoende mate een
stem in het beleid te geven.
Om zijn maatschappelijke functies te vervullen en kwaliteit te bieden,
meent de Raad dat de Publieke Media-organisatie twee generieke
televisiekanalen moet aanbieden: één algemeen net en één verdiepend
net. De Raad laat de mogelijkheid open dat de Publieke
Media-organisatie ook themakanalen gaat verzorgen. In dat kader pleit
hij voor een kanaal dat specifiek is gericht op kinderen. Via de radio
moet de Publieke Media-organisatie één nieuwszender brengen en vanuit
het oogpunt van cultuurbeleid twee zenders, respectievelijk voor
klassieke muziek, jazz en wereldmuziek en voor
(alternatieve)popmuziek. Voor distributie van ander aanbod kan de
Publieke Media-organisatie gebruik maken van nieuwe media. De
productie van zijn aanbod besteedt de Publieke Media-organisatie voor
een belangrijk deel uit aan externe producenten.
De Raad voor Cultuur benadrukt dat de Publieke Media-organisatie niet
van de ene op de andere dag geïmplementeerd kan worden. Dat zou
vernietiging van kapitaal en mensen betekenen. Om de huidige
omroepverenigingen de tijd te geven een nieuwe rol in het mediaveld te
vinden (bv. die van commercieel productiebedrijf), krijgen zij
gedurende vijf jaar een zekere voorkeursbehandeling door middel van
een geleidelijk aflopende afnamegarantie.
De Publieke Media-organisatie wordt gefinancierd uit algemene
middelen. Om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen bieden, ook in
Europees perspectief, moet het budget worden verhoogd. De Raad
benadrukt dat de Publieke Media-organisatie onafhankelijk moet kunnen
programmeren en pleit voor een reclamevrij programma-aanbod.
---