Contactpersoon
-
Datum
30 maart 2005
Ons kenmerk
DGP/MDV/U.05.00966
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
-
Onderwerp
OV visie in de Nota Mobiliteit deel 3
Geachte voorzitter,
Tijdens het Nota-overleg over het MIT en de Nota Mobiliteit van 20 december
2004 heb ik motie 29 800 A, nummer 20 van het lid Dijksma c.s. overgenomen;
die motie is toen daarop ingetrokken. Met deze brief wil ik u op de hoogte
brengen van de voortgang rond de door de Kamer gevraagde OV-visie.
Voor de bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en voor de bereikbaarheid
van centrale voorzieningen is openbaar vervoer noodzakelijk. Ik heb
toegezegd te komen met de nadere uitwerking van de gevraagde visie op het
openbaar vervoer in deel 3 van de Nota Mobiliteit, om zo een compleet beeld
neer te zetten van de ambities voor het openbaar vervoer in Nederland voor
2020.
De reiziger is gebaat bij een betrouwbare reistijd van deur tot deur,
ongeacht de vraag welke overheidsinstantie voor welk deel van het openbaar
vervoer verantwoordelijk is. Ik heb de Kamer aangegeven dat ik samen met de
provincies en gemeenten het openbaar vervoer uiterst belangrijk vind. Bij
het openbaar vervoer zet ik het netwerk voorop van verschillende
modaliteiten. Welke OV-modaliteit het beste past, verschilt per situatie.
De Staatssecretaris en ik hebben een helder beeld van onze ambities op het
hoofdrailnet en deze in deel 1 van de Nota Mobiliteit aangegeven. Met het
tevens aangeven van de ambities op regionaal niveau en de wijze waarop de
aansluiting tussen de modaliteiten vormgegeven zal worden, ontstaat een
compleet OV-verhaal in de Nota Mobiliteit.
Ik heb een OV-beraad ingesteld teneinde het OV-verhaal compleet te maken.
In dit beraad zitten alle stakeholders in het OV, zowel (regionale)
bestuurders als ook de spoorsector, consumentenorganisaties en de
vervoerdersbranche. Het OV-beraad staat onder voorzitterschap van Prof. Dr.
P. Winsemius.
Doel van het OV-beraad is een gedragen inhoudelijk advies te krijgen met
een integrale OV-visie. Hierbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar
het oplossend vermogen van het openbaar vervoer in stedelijke gebieden. In
dit gezamenlijk traject worden de politieke beslispunten en prioriteiten in
het OV-beleid expliciet gemaakt.
Hierbij komen op mijn verzoek vier algemene vragen aan de orde die zich
richten op drie niveaus: het nationale netwerk, de stedelijke netwerken en
de regionale netwerken.
Wat is de ambitie voor het OV in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling en
andere modaliteiten (auto/fiets)?
Welke maatschappelijke problemen kunnen door welk soort OV worden opgelost?
Wat doen rijk en decentrale overheden om netwerken te laten aansluiten ten
behoeve van deur-tot-deur-bereikbaarheid in de perceptie van de reiziger?
Hoe wordt een basisvoorziening geborgd?
Ik heb het OV-beraad - naast het uitgangspunt van decentralisatie -
randvoorwaarden meegegeven. De eerste randvoorwaarde betreft de budgetten
spoor en de Brede Doeluitkering zoals geformuleerd in deel 1 van de Nota
Mobiliteit.
De andere randvoorwaarde is dat de marktordening op hoofdlijnen een gegeven
is: de concessiesystematiek voor spoor, als ook aanbestedingssystematiek
regionaal OV staat niet ter discussie (maar aanbevelingen voor de
uitvoering zijn uiteraard welkom).
Naar aanleiding van de bevindingen van het OV-beraad kom ik met een
voorstel in deel 3.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat