Kabinetsreactie SEOR-rapporten De Markt voor Persoonlijke Dienstverlening
1. Inleiding
De markt voor persoonlijke dienstverlening geniet veel aandacht. De reden hiervoor is dat deze markt
in potentie veel werkgelegenheid voor vooral laagopgeleiden kan bieden. Internationalisering en
technologische ontwikkelingen zijn twee belangrijke ontwikkelingen die de komende jaren de vraag
naar laaggeschoolden in Nederland zullen doen afnemen. Een uitbreiding van de formele markt voor
persoonlijke dienstverlening zou hiervoor enige compensatie kunnen bieden.
De potentiële werkgelegenheid van de markt voor persoonlijke diensten was een belangrijke bevinding
van de MDW II werkgroep (2003). Naar aanleiding van het rapport van deze werkgroep is door de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het voorjaar van 2004 aan de Tweede Kamer
toegezegd dat de markt voor persoonlijke dienstverlening verder onderzocht zal worden. Hiertoe is aan
SEOR (Sociaal Economisch Onderzoek Rotterdam) een opdracht verleend. SEOR heeft eind december
2004 het onderzoek, bestaande uit twee rapporten1, afgerond. Beide rapporten zijn, conform een
toezegging, eind december 2004 ter kennisname naar de Tweede Kamer gestuurd.
Tijdens een algemeen overleg in december 2004 over arbeidsmarktbeleid heb ik toegezegd dat de
Kamer vóór 1 april 2005 een kabinetsreactie op het SEOR-rapport zal ontvangen en vóór 1 juli 2005
een brief met mogelijkheden gericht op stimulering van de markt voor persoonlijke diensten. Met
onderhavige brief wordt aan de eerstgenoemde toezegging voldaan.
2. Onderzoeksopdracht
De twee centrale vragen die door SEOR zijn onderzocht, zijn:
1A Wat is onder de huidige regelgeving de omvang van de markt voor persoonlijke dienstverlening,
respectievelijk "wit" en "zwart"?
1B Hoe zou de markt voor persoonlijke dienstverlening eruit zien in 2010, indien de regelgeving
ongewijzigd blijft?
2 Hoe worden de vraag- en aanbodkant van de markt beïnvloed door diverse mogelijke wijzigingen
in de regelgeving? Zijn deze wijzigingen mogelijk een instrument om het "witten" van
persoonlijke dienstverlening te bevorderen?
In lijn met deze vragen bestaat het SEOR-onderzoek kort samengevat uit: 1) een indicatie van de
omvang van de verschillende deelmarkten die tot de markt voor persoonlijke dienstverlening behoren,
2) identificatie van de knelpunten op de deelmarkten en 3) beleidsopties gericht op stimulering van de
markt voor persoonlijke diensten. Deze kabinetsreactie gaat in op de uitkomsten van het SEOR-
onderzoek en geeft aan welke vervolgstappen gezet zullen worden. Alvorens hiertoe wordt overgegaan
gaat eerst de aandacht uit naar de SEOR-bevindingen ten aanzien van de deelmarkten die tot de markt
voor persoonlijke diensten behoren.
3. Drie deelmarkten persoonlijke dienstverlening: omvang en ontwikkelingsrichting
De markt voor persoonlijke dienstverlening wordt gedefinieerd als: activiteiten in en om het huis die
iemand in principe zelf kan uitvoeren maar die hij soms liever aan anderen overlaat of uitbesteedt.
Hierbij gaat het om huishoudelijke hulp, kinderopvang en klusjes in en rond het huis. Van een bredere
definitie, bijvoorbeeld inclusief fietsenmakers, kappers, nagelstudio's en schoenmakers, is afgezien
omdat dit taken zijn die mensen moeilijk zelf kunnen uitvoeren, zodat de vraag wel of niet uitbesteden
niet of nauwelijks speelt.
1 Het betreft de rapporten: De markt voor persoonlijke dienstverlening respectievelijk Regelingen in het
buitenland met betrekking tot de markt voor persoonlijke dienstverlening.
1
Met de totale markt voor persoonlijke dienstverlening is bijna 4 miljard euro gemoeid (tabel 1). In de
periode 1992-2000 zijn de totale bestedingen van huishoudens aan persoonlijke diensten sterk
gestegen; de uitgaven aan kinderopvang zijn zelfs verdrievoudigd. Het is aannemelijk dat door
ontwikkelingen zoals de vergrijzing, welvaartsgroei, en het toenemend aantal tweeverdieners de groei
van deze markt ná 2000 wordt gecontinueerd.
Tabel 1 Totale uitgaven aan persoonlijke dienstverlening
Opmerking: De categorie huishoudelijke dienstverlening is een samenvoeging van de groepen "loon
dienstpersoneel" en "glazenwassers e.d.".
Huishoudens besteden vooral klussen in en rond hun huis uit, gevolgd door huishoudelijke hulp (tabel
2). De wijze van uitbesteding verschilt. Huishoudelijk werk speelt zich vooral af op de informele
markt. Het beeld bij kinderopvang is verdeeld. Opvang van kinderen in de leeftijd van 0 t/m 3 jaar
vindt voor het grootste deel (63 procent) plaats op de formele markt. Een groot deel van de
kinderopvang van 4-12 jarigen (59 procent) speelt zich af op de informele markt.
Vooral wat betreft de huishoudelijke hulp is er volgens SEOR een groot potentieel om de markt te
witten. Dit potentieel is voor kinderopvang kleiner omdat vaak familie en vrienden de kinderen
onbetaald opvangen. Specialistische klussen worden meestal formeel uitbesteed in tegenstelling tot
eenvoudige klussen. Laatstgenoemde deelmarkt -eenvoudige klussen- biedt zodoende ook
mogelijkheden om informele (zwarte) werkgelegenheid te "witten".
Tabel 2 Omvang van deelmarkten MPD; aantal huishoudens
De drie deelmarkten verschillen in omvang en aard (formeel versus informeel). Ook zijn de
knelpunten van deze deelmarkten verschillend. Dit betekent dat er niet één of enkele beleidsvarianten
zijn waarmee de totale markt voor persoonlijke dienstverlening gestimuleerd kan worden. Elke
deelmarkt is specifiek en vraagt zodoende om beleidsopties die aansluiten bij de knelpunten.
2
4. Knelpunten op de drie deelmarkten en mogelijke beleidsoplossingen
4.1 Knelpunten
Zowel bij huishoudelijke hulp als eenvoudige klussen in en om het huis is het verschil tussen de prijs
op de formele markt en die op de informele markt een belangrijk knelpunt. Door het prijsverschil (bij
huishoudelijke hulp is het prijsverschil circa 12,- per uur2) en het feit dat deze klussen ook zelf
gedaan kunnen worden, zijn weinig mensen bereid diensten uit het formele circuit te betrekken.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het informele circuit van huishoudelijke hulp niet per definitie
gelijk staat met zwart werk. Bij huishoudelijke hulpen is het volgens de huishoudhulpconstructie
mogelijk om in het informele circuit te werken en aan de wet en regelgeving te voldoen.3 Hetzelfde
geldt voor een oppas aan huis.
Ook zijn er op de deelmarkten huishoudelijke hulp en eenvoudige klussen aan de aanbodzijde
problemen. De markt voor huishoudelijke hulp heeft te weinig werknemers om de vraag naar
huishoudelijke hulp volledig te vervullen. Naast dit aanbodtekort kunnen hier ook intransparanties en
vertrouwensproblemen een rol spelen.
Bij de markt voor klussen in en om het huis is de regeldruk (die voornamelijk zelfstandigen zonder
personeel; ZZP-ers, treft) de belangrijkste barrière aan de aanbodkant.
Volgens SEOR zou de conclusie kunnen zijn dat van tekorten in de kinderopvang geen sprake (meer)
is. Het kabinet onderstreept dit, al zijn er nog wel regionale of lokale verschillen. De reden waarom er
voldoende kinderopvangplaatsen zijn is de forse uitbreidingsoperatie die de laatste jaren door de sector
kinderopvang is uitgevoerd. Ook is de prijs van kinderopvang veel minder een belemmering voor de
totstandkoming van een formele kinderopvangmarkt als in geval van de (formele prijs voor)
huishoudelijke hulp. Volgens SEOR is het mogelijk dat de invloed van de factor prijs wordt
verbloemd doordat veel vrouwen - vanwege hoge prijzen voor kinderopvang - betaald werk en
zorgtaken combineren. Dit kan duiden op een latente vraag. Het kabinet is van mening dat voorzover
sprake is van een latente vraag, de Wet kinderopvang, die per 1 januari 2005 in werking is getreden,
hieraan in belangrijke mate tegemoet komt. Deze wet stimuleert de financiële toegankelijkheid van de
kinderopvang met een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid, een vrijwillige
werkgeversbijdrage en een overheidscompensatie in geval de vrijwillige werkgeversbijdrage
ontbreekt.
Kortom, het kabinet steunt de conclusie van SEOR dat de markt voor kinderopvang weinig potentiële
formele werkgelegenheid bevat; dat wil zeggen veel minder dan de overige twee deelmarkten.
4.2. Beleidsopties
Door SEOR zijn diverse opties onderzocht (tabel 3) die aansluiten bij de geconstateerde knelpunten
aan de vraag- en aanbodzijde. Hieronder worden een aantal van deze opties successievelijk besproken.
2 De gemiddelde prijs die op dit moment op de informele markt wordt betaald bedraagt ruim 8,- per uur. De
witte ongesubsidieerde prijs op de witte markt is 19,- à 20,- per uur.
3 De huishoudhulpconstructie houdt in dat een particulier een huishoudelijke hulp in dienst heeft voor maximaal
twee dagen per week (de huishoudelijke hulp kan wel fulltime werken mits het maar niet voor dezelfde persoon
is). Het gaat om huiselijke of persoonlijke diensten in een huishouden. De particulier hoeft geen premies
werknemersverzekeringen en loonbelasting te betalen en de huishoudelijke hulp heeft daardoor ook geen recht
op WW, WAO, ZW en ZfW. Verder wordt er geen pensioen opgebouwd. Wel moet de huishoudelijke hulp
inkomstenbelasting betalen (maar het merendeel doet dit niet).
3
Tabel 3 Onderzochte opties
Vraag (naar persoonlijke diensten) Aanbod (van persoonlijke diensten)
1. BTW-verlaging; 5. Dienstencheques (diverse varianten)1);
2. Fiscale afdracht voor huishoudens; 6. Stimulering zelfstandig ondernemerschap zonder
3. Dienstencheques (diverse varianten)1) personeel (ZZP);
4. Bemiddeling tussen vraag en aanbod; 7. Uitbreiding landelijke loonkostensubsidie voor
werklozen aan schoonmaakbedrijven (RSP);
8. Defiscalisering;
9. Sociale dienstplicht;
10. Mini-banen ;
11. Invoering franchise.
Generiek beleid
Generiek beleid
· Generieke loonkostensubsidie op · Verhoging arbeidskorting;
laagbetaalde arbeid; · Afschaffen/omvormen algemene heffingskorting
· Verlaging van het minimumloon. voor de niet-werkende partner.
1) Belgische dienstencheques, Chèque Emploi Service (CES) en Titre Emploi Service (TES) (Frankrijk).
Bij de beoordeling van opties spelen diverse aspecten een rol. Belangrijke aspecten zijn het netto-
effect op de collectieve financiën (dat is het saldo van de budgettaire kosten minus de budgettaire
opbrengsten), de totale arbeidsmarkteffecten (additionele werkgelegenheid, werkloosheid en
uitkeringen) en het effect op zwart werk. Naast deze aspecten zijn er nog meer van invloed op de
effectiviteit van beleidsopties. Gedacht kan worden aan uitvoeringstechnische aspecten en
fraudegevoeligheid. Bij de beoordeling van opties dienen al dit soort aspecten meegenomen te worden.
4.2.1 Vraaggeoriënteerde beleidsopties
De in tabel 3 onder de punten 1 t/m 3 genoemde vraaggeoriënteerde beleidsopties, verlagen de prijs
van persoonlijke diensten, zodat de vraag ernaar zal toenemen.
BTW-verlaging
De Zesde Richtlijn inzake omzetbelasting van 17 mei 1977 biedt in artikel 28 lid 6 van deze richtlijn
de mogelijkheid om twee (en bij uitzonderlijke gevallen, drie) categorieën uit bijlage K van de
richtlijn, voor een beperkte periode onder het verlaagde tarief te scharen. Het schoonmaken van
particuliere woningen is één van de genoemde categorieën in bijlage K, maar in Nederland is toen
gekozen voor drie andere branches, namelijk kappersdiensten, kleine reparatiediensten en
schilderen/stukadoren van particuliere woningen ouder dan 15 jaar. Wanneer de regeling afloopt zal
op Europees niveau worden besloten wat er in de Zesde Richtlijn met de tijdelijk verlaagde tarieven in
bijlage K gaat gebeuren. Mochten ze overgebracht worden naar bijlage H, dan is het daarna de keuze
van de Nederlandse overheid om deze schoonmaakdiensten onder het verlaagde BTW-tarief te
brengen. Dit betekent dus dat voor de toekomst nog niet duidelijk is of huishoudelijke hulpen onder
het verlaagde BTW-tarief geplaatst kunnen worden. Dat hangt af van Europese besluitvorming die pas
eind 2005 plaats zal vinden.
Fiscale afdracht huishoudens
De prijs van persoonlijke diensten kan worden verlaagd met een fiscale afdracht voor de gebruikers
van deze diensten (variant 2 tabel 3), zodat de persoonlijke diensten goedkoper worden. Wat het effect
van deze variant op de werkgelegenheid zal zijn is afhankelijk van twee factoren. Ten eerste de mate
waarin het verschil tussen de witte en zwarte prijs vermindert. Hoe kleiner het prijsverschil, hoe groter
de "witte" vraag -en zodoende het werkgelegenheidseffect-, maar ook hoe hoger de budgettaire kosten.
Daarnaast speelt de aanbodzijde een rol. Eerder is geconstateerd dat de markt voor huishoudelijke hulp
kampt met een tekort aan arbeidskrachten. Een fiscale afdracht voor de gebruikers vergroot de vraag
naar huishoudelijke hulp en zodoende ook het probleem aan de aanbodzijde. Dit betekent dat deze
optie niet tot meer werkgelegenheid zal leiden zolang het aanbodtekort niet wordt verminderd. Echter,
4
het is aannemelijk dat een grotere vraag naar formele huishoudelijke hulp ook meer aanbod van
arbeidskrachten zal uitlokken.
Bij de deelmarkt voor klussen is het aanbod van arbeidskrachten geen probleem.
Dienstencheques
Om de aanbodtekorten te verminderen is het denkbaar een fiscale aftrek voor de gebruikers te
combineren met een subsidie voor de aanbieders, zoals de Regeling Schoonmaakdiensten voor
Particulieren (RSP; variantnr 7). De Belgische (en Franse vormen van) dienstencheques verenigen
beide varianten. Dit is de reden waarom de dienstencheque in tabel 3 zowel bij de vraag- als
aanbodkant is ondergebracht. Tijdens het algemeen overleg in december j.l. heeft de Tweede Kamer
haar interesse voor een dienstencheque uitgesproken. Hierbij is verwezen naar de Belgische
dienstencheque waarvan de verwachting is dat deze op termijn veel extra banen (meer dan 20.000) zal
opleveren en zal bijdragen aan het omzetten van zwart werk in wit werk.
Of een dienstencheque voor de Nederlandse situatie gunstig is, kan niet op basis van de SEOR-
resultaten worden beoordeeld. SEOR heeft diverse voor- en nadelen van dienstencheques in beeld
gebracht, maar kan niets zeggen over de werkgelegenheidseffecten (additionele banen, werkloosheid
en uitkeringen) en de totale budgettaire kosten en opbrengsten. Deze gegevens zijn cruciaal voor een
adequate beoordeling. Derhalve is het CPB gevraagd enkele varianten door te rekenen. Ten behoeve
van de juli-brief zal deze variant nader worden onderzocht.
Bemiddeling
In tabel 3 is ook bemiddeling opgenomen als optie om de vraagkant te stimuleren. Bemiddeling tussen
vraag en aanbod kan verschillende vormen aannemen, bijvoorbeeld via een dienstenmakelaar of via
het aanbieden van dienstenbemiddeling als arbeidsvoorwaarde voor werknemers. Met een aantal ESF-
projecten is deze optie onderzocht. De uitkomsten waren positief.
Het kabinet is van mening dat bemiddeling een serieuze optie is, omdat de dienstverlenende markt
thans onvoldoende transparant is, waardoor de ontwikkeling van deze markt wordt belemmerd. Wel
acht het kabinet voorzichtigheid op zijn plaats. Als de bemiddelingsfunctie met subsidies van de
overheid (al dan niet via ESF) tot stand komt, moet door de vormgeving worden voorkomen dat naar
zwarte diensten wordt bemiddeld. In de juli-brief zal bemiddeling meer worden ingevuld.
4.2.2 Aanbodgeoriënteerde beleidsopties
Onder de aanbodgerichte opties zijn in tabel 3 zeven beleidsvarianten (nummers 5 t/m 11) geschaard.
Hiervan is de dienstencheque al besproken.
ZZP-schap
Voor wat de markt voor persoonlijke diensten betreft, komen zelfstandige ondernemers zonder
personeel (ZZP-ers) vooral voor op de markt voor klussen. Volgens SEOR biedt ZZP-schap noch voor
de markt voor persoonlijke diensten (uitgezonderd de deelmarkt kinderopvang) noch voor
uitkeringsgerechtigden veel mogelijkheden. Slechts 5 procent van alle ZZP-ers is gestart vanuit de
WW, bijstand of was arbeidsongeschikt.
Het kabinet is van mening dat ZZP-schap gestimuleerd moet worden, omdat dit voor werkenden een
mogelijkheid kan zijn werkloosheid te voorkomen en voor uitkeringontvangers een mogelijkheid is
om aan het arbeidsproces deel te nemen. Het feit dat totdusverre weinig uitkeringsgerechtigden de
overstap naar zelfstandig ondernemerschap maken, doet hier niets aan af. Het lage aandeel starters
onder uitkeringontvangers komt niet voort uit desinteresse, maar hangt samen met allerlei knelpunten
zoals onbekendheid met (sociale zekerheids) regelingen, gebrek aan startkapitaal en onbekendheid bij
CWI, gemeenten en UWV om ZZP-schap als reïntegratie-instrument in te zetten. Om zelfstandig
ondernemerschap te stimuleren, is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een
5
project "Ondernemerschap" opgezet met als doel knelpunten van (zelfstandig) ondernemerschap op
het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in beeld te brengen en oplossingen hiervoor te
zoeken. Het project is 1 maart 2005 van start gegaan voor de duur van één jaar.
Uitbreiding RSP
De Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP; 1998) is een loonkostensubsidie op arbeid voor
schoonmaakbedrijven die langdurig werklozen inschakelen voor huishoudelijke werkzaamheden bij
particulieren. De RSP is weinig effectief gebleken. De vraag naar formele hulp is nauwelijks
toegenomen en weinig mensen hebben door de RSP de overstap van een uitkering naar betaald werk
kunnen maken. Ook viel de banengroei tegen. Verwacht werd dat in 2002 de banengroei in de formele
markt circa 5.000 fulltime equivalenten zou zijn (en op termijn 25.000 fte). In werkelijkheid was de
banengroei 740 fte's (ca. 1.200 personen). Vooral het criterium dat werknemers voormalig langdurig
werkloos moesten zijn, is een knelpunt (ondanks het terugbrengen van de eis tot 6 maanden), naast de
geringe winstmarge voor bedrijven.
Vanwege de geringe effectiviteit èn de per 2004 met de WWB gerealiseerde decentralisatie naar
gemeenten van alle loonkostensubsidies voor werklozen met het oog op maximaal maatwerk, zou de
RSP per 1 januari 2005 worden afgeschaft. Naar aanleiding van het algemeen overleg over de RSP op
1 december j.l. is de RSP verlengd tot 1 juli 2005. In dit algemeen overleg hebben alle partijen
aangegeven tegen afschaffing van de RSP te zijn zolang geen alternatief kan worden geboden. Ik ben
uitgenodigd te onderzoeken welke alternatieven er zijn, zoals 1) een RSP ontdaan van criteria ten
aanzien van de doelgroep (langdurig werklozen) en maximaal aantal te werken uren, respectievelijk 2)
uitbreiding van de RSP naar andere deelmarkten van persoonlijke diensten. Het CPB is gevraagd beide
varianten door te rekenen. In de juli-brief zullen deze varianten worden behandeld.
Defiscalisering van persoonlijke diensten en minibanen
Eveneens zijn aan het CPB "defiscalisering van persoonlijke diensten" en enkele varianten ten aanzien
van "minibanen" (premievrije deeltijdbaantjes) als opties voorgelegd om door te rekenen. Ook deze
varianten komen in de toegezegde brief voor de Tweede Kamer aan bod.
Sociale dienstplicht
SEOR hanteert in haar rapport de term sociale dienstplicht. Deze term wordt gebruikt voor het
verplichten van bijstandsgerechtigden om maatschappelijk waardevolle activiteiten te verrichten als
tegenprestatie voor hun uitkering. In de betekenis van SEOR is het gebruikelijker om te spreken van
(vrijwilligers) werk met behoud van uitkering.
SEOR noemt verscheidene nadelen van het uitvoeren van verplichtende werkzaamheden, waaronder:
mensen zullen wegens vertrouwensproblemen niet snel geneigd zijn een vreemde hun huis te laten
schoonmaken en een aanzienlijk deel van de uitkeringsgerechtigden beschikt niet over de
(communicatieve, vakinhoudelijke) vaardigheden die nodig zijn voor dergelijk werk.
Op dit moment worden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) verscheidene initiatieven op
lokaal niveau ontplooid om ervoor te zorgen dat niemand onnodig en zonder reden thuis blijft zitten.
Het gaat hierbij om o.a. work first varianten, stages en ontwikkelingsbanen voor jongeren. Deelname
aan dergelijke activiteiten is verplicht voorzover deze activiteiten bijdragen aan de reïntegratie van
betrokkenen.
Franchise
Franchising is een vorm van intensieve samenwerking tussen zelfstandige ondernemers waarbij de
franchisegever een compleet ondernemingsconcept (formule) ter beschikking stelt aan de
franchisenemer. Dit ondernemingsconcept kan bijvoorbeeld een bekend merk zijn. De franchisenemer
mag dat merk gebruiken en betaalt daarvoor een bepaald gedeelte van zijn omzet. Beide partijen
6
hebben zo een voordeel. De franchisegever kan sneller en zonder grote investeringen uitbreiden. De
franchisenemer kan als zelfstandig ondernemer aan de slag en loopt aanzienlijk minder risico dan
wanneer hij een eigen bedrijf zou starten.
Ten opzichte van de huishoudhulpconstructie is franchising minder eenvoudig en biedt meestal geen
financiële voordelen. Derhalve is deze constructie voor de huishoudelijke hulp weinig interessant. Wel
kan franchising interessant zijn als de huishoudelijke hulp meer dan twee dagen per week voor één
huishouden werkt.
Uit projecten Dagindeling ESF-3 is gebleken dat franchising een goede optie kan zijn om de witte
markt van de kinderopvang te stimuleren. Franchising maakt bijvoorbeeld een formeel aanbod van
kinderopvang in vooral kleinere kernen eenvoudiger. De Wet kinderopvang heeft geen belemmeringen
om binnen de kinderopvang met franchiseconstructies te werken.
De markt voor gespecialiseerde klussen bestaat al voornamelijk uit formeel aanbod. Voor deze
deelmarkt is er zodoende weinig ruimte voor extra werkgelegenheid via franchising.
4.3 Generiek beleid
4.3.1 Generieke vraaggerichte beleidsvarianten
Generieke loonkostensubsidie op laagbetaalde arbeid
In tabel 3 zijn als generieke vraaggerichte beleidsvarianten een generieke loonkostensubsidie op
laagbetaalde arbeid en verlaging van het wettelijk minimumloon opgenomen. Beide opties worden
door SEOR alleen aangestipt. Het kabinet acht een generieke loonkostensubsidie op laagbetaalde
arbeid niet wenselijk, omdat deze gepaard gaat met een hoge deadweight loss en een lage netto
effectiviteit. In de WWB wordt ruimte geboden voor maatwerk; bijvoorbeeld gerichte (tijdelijke)
loonkostensubsidies. Met gericht wordt bedoeld, daar waar nodig. Hierdoor zijn loonkostensubsidies
die door de lokale partijen worden ingezet gerichter en -daarmee- goedkoper dan generieke
loonkostensubsidies.
Verlaging wettelijk minimumloon
Met verlaging van het wettelijk minimumloon nemen de loonkosten af waardoor de prijs voor
persoonlijke diensten kan worden verlaagd. Dit stimuleert de vraag naar persoonlijke diensten.
De afgelopen periode is regelmatig over verlaging van het wettelijk minimumloon gediscussieerd.
Begin 2005 is door de coalitiepartijen het voorstel om gedurende een periode van maximaal 2 jaar 90
procent van het wettelijk minimumloon uit te betalen aan werkzoekenden gehonoreerd. Aan de Raad
voor Werk en Inkomen (RWI) is advies gevraagd over de invulling van dit voorstel. De Raad zal voor
1 april a.s. hierover haar advies geven.
4.3.2 Generieke aanbodgerichte beleidsvarianten
Arbeidskorting
De arbeidskorting vergroot de afstand tussen de uitkering en het wettelijk minimumloon. Hierdoor
wordt de overgang van inactiviteit naar betaald werk financieel aantrekkelijker (bestrijding van de
armoedeval), resulterend in een groter arbeidsaanbod.
Het kabinetsbeleid is gericht op vermindering van de armoedeval. Voor nog teveel werklozen is de
overgang van een uitkeringssituatie naar laagbetaalde arbeid financieel niet rendabel. Gedurende deze
kabinetsperiode is voorzien in verhoging van de arbeidskorting. Dit is een reden waarom het kabinet
het niet wenselijk acht de arbeidskorting extra te verhogen en/of anders in te vullen, om op deze wijze
de markt voor persoonlijke diensten te stimuleren. Bovendien ontbreekt budgettaire ruimte voor een
extra verhoging.
7
Afschaffen/omvormen algemene heffingskorting
Een (fasegewijze) afschaffing van de algemene heffingskorting voor niet-werkende partner stimuleert
het arbeidsaanbod. Het CPB heeft berekend dat afschaffing van de heffingskorting voor niet-werkende
partners leidt tot een stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen met 5 procentpunten.
Het kabinet erkent dat afschaffing van de heffingskorting voor deze groep de arbeidsdeelname fors zal
vergroten. Gelijktijdig echter, ziet het kabinet dat bij deze constatering een aantal belangrijke
omstandigheden/nadelen uit het oog wordt verloren. De belangrijkste nadelen zijn (uitgaande van de
bestaande vormgeving):
· De negatieve inkomensteneffecten zijn groot en relatief het grootst voor lage inkomens;
· Ten onrechte wordt gesproken van overdraagbaarheid. Deze bestaat in formele zin niet, aangezien
de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de niet-werkende partner. Daarbij geldt wel dat
tegenover deze betaling voldoende belastingafdracht binnen het huishouden moet staan;
· Afschaffen betekent een aantasting van de uitkeringssystematiek. Zonder compensatie resulteert
een forse daling van het sociaal minimum. Bij het vaststellen van de hoogte van het netto sociaal
minimum voor paren wordt namelijk rekening gehouden met tweemaal de heffingskorting.
Bovendien is de algemene heffingskorting voor de niet werkende partner niet direct van invloed op de
markt voor persoonlijke dienstverlening. Deze heffingskorting is een instrument dat van invloed is op
de arbeidsparticipatie van partners van kostwinners. Verhoging van de arbeidsdeelname van deze
groep is een heel andere problematiek dan de markt voor persoonlijke dienstverlening.
Tegen deze achtergrond acht ik het niet wenselijk om de algemene heffingskorting voor de niet-
werkende partner geleidelijk af te bouwen.
5. Slot
In deze brief zijn beleidsvarianten ter stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening
besproken. Die bespreking is gebaseerd op de bevindingen van de twee SEOR-rapporten. Beide
rapporten zijn uitgebreid en bevatten veel informatie over de markt voor persoonlijke dienstverlening.
Het SEOR-onderzoek geeft echter geen kwantitatief inzicht in de totale arbeidsmarkteffecten
(banengroei, werkloosheid, uitkeringen), het netto-effect collectieve financiën en het effect op zwart
werk. Voor een adequate beoordeling van beleidsvarianten zijn deze kwantitatieve gegevens cruciaal.
Daarom is besloten een aantal opties ter doorrekening voor te leggen aan het CPB. Het betreft
achtereenvolgens 1) uitbreiding landelijke loonkostensubsidie voor werklozen aan
schoonmaakbedrijven (RSP-regeling), 2) defiscalisering markt voor persoonlijke dienstverlening, 3)
dienstencheques en 4) premievrije minibanen. In de brief die vóór 1 juli aan de Kamer wordt
aangeboden zal een beoordeling worden gegeven van deze varianten. Hierbij zullen ook de door
SEOR geïdentificeerde voor- en nadelen worden meegenomen. Eveneens zal ten behoeve van de juli-
brief de "bemiddelingsvariant" en het ZZP-schap nader onderzocht worden.
¬
8
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid