De voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
FM 2005-00317 U
Onderwerp
De concurrentiepositie van beleggingsinstellingen
Bij de behandeling van de Wet toezicht beleggingsinstellingen
(Wtb) op 9 september 2004 is de concurrentiepositie van
beleggingsinstellingen aan de orde gesteld. Ik heb u een notitie
dienaangaande toegezegd. Op 22 december 2004 is het rapport van
de Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen verschenen.
Vanwege het belang van dit rapport voor de positie van
beleggingsinstellingen in Nederland, zal dit rapport tevens in
deze brief worden beschreven en zal een reactie op dit rapport
worden gegeven. Een exemplaar van het rapport treft u als bijlage
aan.
Economische betekenis beleggingsinstellingen
Beleggingsinstellingen vervullen een belangrijke economische
functie als intermediair tussen sparen en investeren. Zij bieden
de beleggers de mogelijkheid om hun beleggingen beter te spreiden
en daarmee een voor hen gunstigere risico-rendement verhouding te
bereiken. Tevens leiden zij tot schaalvoordelen en
efficiencywinst door de informatie te centraliseren en de
transactiekosten te verlagen. Beleggingsinstellingen verschaffen
toegang tot markten die voor particuliere huishoudens niet of
slecht toegankelijk zijn en fungeren als intermediair tussen
sparen en investeren. Zij maken het voor beleggers met kleinere
vermogens aantrekkelijk zonder al te veel risico of kosten in
effecten te beleggen.
Op dit moment hebben beleggingsinstellingen van Nederlandse
vermogensbeheerders een gezamenlijk beheerd vermogen van ca 90
miljard euro. Een kwart van de Nederlandse particuliere
huishoudens heeft aandelen of participaties in enig
beleggingsfonds in bezit en naar verwachting zal dit
percentage de komende jaren verder toenemen.
Beleggingsinstellingen raken in toenemende mate betrokken bij de
sleutelrol die de financiële sector in het economisch proces
speelt.
In de sector zijn ongeveer 4000 personen als vermogensbeheerder
werkzaam. Deze werken niet alleen voor de beleggingsinstellingen
die zich richten op de gewone belegger (de zogenoemde
retailfondsen), maar verrichten ook werkzaamheden als
vermogensbeheerder voor institutionele beleggers. Het
vermogensbeheer betreft hoogwaardige dienstverlening. Daarnaast
is bij de beleggingsinstellingen andere hoogwaardige
dienstverlening betrokken, zoals die door advocaten, notarissen
en accountants.
Recente ontwikkelingen
Met de herziening van de richtlijn voor instellingen voor
collectieve beleggingen in effecten (icbe's) kunnen
beleggingsinstellingen makkelijker hun diensten in de gehele
Europese markt aanbieden. Beleggingsinstellingen kunnen ervoor
kiezen hun producten op de gehele Europese markt aan te bieden en
daarmee gebruik te maken van schaalvoordelen. De herziene
richtlijn maakt het eenvoudiger voortaan te kiezen voor één of
enkele lidstaten als centrale vestigingsplaats(en). Het is daarom
van belang dat het vestigingsklimaat van beleggingsinstellingen
niet ongunstig bij dat van andere lidstaten afsteekt.
Tabel 1 laat het vermogen van de beleggingsinstellingen in een
aantal Europese landen zien. In Luxemburg is een zeer groot
aandeel van de Europese beleggingsinstellingen gevestigd (20,1%).
In rangorde komt Luxemburg hiermee op de tweede plaats, direct na
Frankrijk (21,2%) en nog voor Duitsland (17,3%).
Tabel 1: beleggingsinstellingen in Europa, 2003
aandeel
vermogen, in Europa groei, 2003
ultimo
2003 (%) (%)
(mrd ¤)
Frankrijk 1008,0 21,2 13,1
Luxemburg 953,3 20,1 12,9
Duitsland 822,1 17,3 9,5
VK 418,9 8,8 13,1
Italië 393,4 8,3 5,7
Ierland 361,8 7,6 19,0
Spanje 205,0 4,3 18,6
Oostenrijk 92,1 1,9 7,3
Nederland 87,9 1,9 9,3
België 83,5 1,8 8,2
Zwitserland 79,6 1,7 -7,9
Bron : FEFSI (Fédération Européenne des Fonds et Sociétés
d'Investissement)
Ook Ierland kent met 7,6% een aandeel dat aanzienlijk groter is
dan het aandeel in de Europese economie. Luxemburg en Ierland
hebben een actief beleid gevoerd om beleggingsinstellingen aan te
trekken. Nederland (1,9%) en België (1,8%) hebben daarentegen een
relatief gering aandeel.
Het blijkt dat op dit moment een zeer groot deel van de in
Luxemburg gevestigde fondsen uit Zwitserland en de Verenigde
Staten komen. Dit zijn landen van buiten de EU, die kennelijk in
Luxemburg een gunstige vestigingsplaats hebben gevonden om de
EU-markt te bedienen. Zoals tabel 2 laat zien, is het aandeel van
de uit Nederland afkomstige beleggingsinstellingen nog gering
(2,1%). Wel groeit dit aandeel het hardst.
Tabel 2: fondsen in Luxemburg, naar land van oorsprong (netto
activa), aandeel en groei september 2003-juni 2004
?% juni
sep- 03 jun-04 04/sept 03
(mln ¤) aandeel (mln ¤) aandeel
Zwitserland 216411 23,6% 232339 22,2% 7,36%
VS 161099 17,6% 189941 18,1% 17,90%
Duitsland 159953 17,5% 177068 16,9% 10,70%
Italië 103878 11,3% 119422 11,4% 14,96%
België 81944 8,9% 88145 8,4% 7,57%
VK 56076 6,1% 73181 7,0% 30,50%
Frankrijk 46688 5,1% 58588 5,6% 25,49%
Japan 22877 2,5% 25061 2,4% 9,55%
Nederland 15838 1,7% 21811 2,1% 37,71%
Zweden 18554 2,0% 20215 1,9% 8,95%
Overige 33099 3,6% 41049 3,9% 24,02%
Totaal 916417 100,0% 1046820 100,0% 14,23%
Bron: ALFI (Association Luxembourgeoise des Fonds
d'Investissement)
Voordelen van beleggingsinstellingen in Nederland
Het Nederlandse vestigingsklimaat biedt voor
beleggingsinstellingen een aantal zeer specifieke voordelen. In
de eerste plaats heeft Nederland met veel landen
belastingverdragen gesloten, waardoor in Nederland gevestigde
beleggingsinstellingen minder of geen bronbelasting betalen over
ontvangen dividenden en rente-inkomsten. Ook kent Nederland een
goede financiële infrastructuur met hooggekwalificeerde
specialisten. Vergeleken met een aantal andere landen is het
loonpeil in deze sector concurrerend te noemen. Voorts is de
geografische ligging van Nederland zeker niet ongunstig.
Tenslotte voert Nederland met de wijziging van de Wet toezicht
beleggingsinstellingen, waarmee de Tweede Kamer recentelijk heeft
ingestemd, een belangrijke modernisering door in het financiële
toezichtregime. Door de wijziging van de zgn. BMVK-regeling
zullen de lasten voor de beleggingsmaatschappijen verminderen
(zie onder).
Beleggingsinstellingen en fiscaliteit
Om tegemoet te komen aan de vraag naar mogelijkheden om
collectief te beleggen is in Nederland een bijzondere fiscale
regeling tot stand gebracht die een aantal belastingwetten raakt.
De markt heeft aangegeven dat een aantal onderdelen van deze
regelingen voor beleggingsinstellingen als knellend wordt
ervaren. Dit heeft betrekking op de kapitaalsbelasting, een
aantal aspecten van het vennootschapsbelastingregime en de
dividendbelasting.
Kapitaalsbelasting
De Nederlandse beleggingsinstellingen hebben meestal de vorm van
een NV, BV of een open fonds voor gemene rekening. Dit heeft tot
gevolg dat zij kapitaalsbelasting verschuldigd zijn over het door
hen bijeengebrachte kapitaal. Alleen als zij de vorm hebben van
een besloten fonds voor gemene rekening is dat niet het geval.
Door beleggingsinstellingen wordt echter niet vaak die rechtsvorm
gekozen.
De in Nederland gevestigde beleggingsinstellingen ervaren de
kapitaalsbelasting als een zeer belangrijk concurrentienadeel ten
opzichte van landen die die belasting niet kennen, zoals
bijvoorbeeld Luxemburg.
Vennootschapsbelasting
Beleggingsinstellingen worden in de vennootschapsbelasting
betrokken tegen een tarief van 0%. Een centrale voorwaarde is
daarbij de doorstootverplichting die inhoudt dat
beleggingsinstellingen verplicht zijn om ontvangen dividenden,
interesten en dergelijke uit te keren aan de aandeelhouders.
Binnen het regime is deze voorwaarde ook logisch gezien de reeds
genoemde ratio van de regeling, namelijk de gedachte dat het geen
verschil moet maken of iemand zelf belegt dan wel dit doet door
middel van een beleggingsinstelling.
In de praktijk ervaren Nederlandse beleggingsinstellingen de
doorstootverplichting niettemin als een knelpunt, onder andere
omdat deze administratieve lasten met zich brengt en hen minder
aantrekkelijk maakt voor met name buitenlandse beleggers.
Verder worden, gezien het uitgangspunt van de vrijstelling van de
vennootschapsbelasting, bepaalde voorwaarden gesteld aan de
aandeelhouders. Enkele daarvan zijn inmiddels verouderd. Zo wordt
voor de toepassing van de voorwaarden aangeknoopt bij het feit of
de beleggingsinstelling al dan niet aan een effectenbeurs is
genoteerd. Het hebben van een Wtb-vergunning lijkt hiervoor
echter een beter criterium.
Een andere voorwaarde stelt specifieke beperkingen aan het belang
van buitenlandse aandeelhouders. Deze specifieke beperkingen
zouden kunnen vervallen. Daarmee krijgen in Nederland gevestigde
beleggingsinstellingen zowel binnenlands als in het buitenland
ruimere mogelijkheden om beleggers aan te trekken.
Dividendbelasting
Tot 1 januari jl. waren niet aan de beurs genoteerde
beleggingsinstellingen ter zake van door hen ingekochte eigen
aandelen dividendbelasting verschuldigd, terwijl beursgenoteerde
beleggingsinstellingen onder bepaalde voorwaarden buiten de
heffing bleven. Door een wetswijziging in het Belastingplan 2005
is het nu voor alle beleggingsinstellingen mogelijk om, onder
dezelfde voorwaarden, zonder heffing van dividendbelasting eigen
aandelen in te kopen.
Vanuit de praktijk is tevens aandacht gevraagd voor het
dividendbelastingregime voor beleggingsfondsen die beleggen in
vastrentende waarden. Binnen de bestaande regels ontvangt de
beleggingsinstelling rente waarop geen bronheffing wordt
ingehouden, terwijl bij de dooruitdeling aan de beleggers in dit
fonds wel dividendbelasting moet worden ingehouden. Bij een
rechtstreeks belang zou de belegger het rendement - de rente -
zonder inhouding ontvangen.
Verbetering van het Nederlandse vestigingsklimaat
Voor wat betreft de kapitaalsbelasting kan nu reeds worden
aangekondigd dat de staatssecretaris in een dit voorjaar aan uw
Kamer te verzenden notitie inzake het fiscale vestigingsklimaat
voorstellen zal doen om deze belasting per 1 januari 2006 af te
schaffen. In deze notitie worden verschillende mogelijkheden tot
verbetering van het fiscale vestigingsklimaat voor het voetlicht
gebracht, waarbij tevens budgettaire dekkingsvoorstellen worden
gedaan.
Verder kan worden gewezen op een deze zomer in te dienen
wetsvoorstel waarin onder meer voorstellen worden gedaan om de
aandeelhouderseisen te versoepelen.
De modernisering van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb)
De belangrijkste wijziging van de Wtb is de invoering van een
basisvergunning voor de aanbieder van het financiële product
'beleggingsinstellingen'. Hierdoor kan voortaan worden gewerkt
met één of enkele vergunningen voor de aanbieder van een of
meerdere beleggingsinstellingen (basisvergunning) in plaats van
een vergunning voor iedere afzonderlijke beleggingsinstelling. Zo
zullen grotere aanbieders maar één of enkele keren de gehele
vergunningprocedure behoeven te doorlopen. Voor ieder aan te
bieden product (beleggingsinstelling) kan men volstaan met een
aanvulling op de basisvergunning. Dit leidt tot een aanzienlijke
lastenverlichting en het faciliteert een snelle introductie van
nieuwe producten .
Tegelijk wordt de gewijzigde icbe-richtlijn
(beleggingsinstellingen met een Europees paspoort)
geïmplementeerd. Van oudsher stelde de richtlijn aanzienlijke
restricties aan het beleggingsbeleid van de icbe. De vernieuwde
icbe-richtlijn stelt minder beleggingsrestricties. Onder andere
daardoor wordt de icbe-status aantrekkelijker voor beheerders van
beleggingsinstellingen. Een ander pluspunt van de herziening van
de richtlijn is dat voortaan ook een paspoort voor de aanbieder
(beheerder) van icbe's kan worden verkregen. Daarmee krijgt een
aanbieder de mogelijkheid zich eenvoudiger dan voorheen overal in
Europa te vestigen en vanuit één of enkele lidstaten zijn icbe's
aan te bieden.
BMVK-regeling
Een langer bestaande wens van de sector is de aanpassing van de
zogenoemde BMVK-regeling. Deze regeling in het BW bestaat erin
dat 'beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal'
verplicht beursgenoteerd dienen te zijn, maar dan wel binnen
ruimere grenzen kapitaal kunnen inkopen. Dit in tegenstelling tot
reguliere vennootschappen waar de inkoop van eigen aandelen is
gebonden aan beperkingen uit oogpunt van crediteurenbescherming.
Door middel van het amendement Heemskerk tot wijziging van
artikel 76a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal de
verplichte beursnotering worden afgeschaft (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2004-2005, 28 998, nr. 9). Dit bespaart kosten en
brengt Nederland op gelijk speelveld met andere
jurisdicties. Door de Commissie Modernisering
Beleggingsinstellingen wordt een verdere verruiming voorgesteld
zodat ook beleggingsinstellingen die louter aan professionelen
aanbieden en niet vergunningplichtig, zijn onder de regeling
vallen. De voorgestelde wijziging van het BW is nu zo vormgegeven
dat alleen beleggingsinstellingen die een vergunning op grond van
de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) hebben, BMVK kunnen
zijn. Dit sluit aan bij de Tweede Vennootschapsrichtlijn die de
BMVK-status koppelt aan het vereiste dat moet worden aangeboden
aan het publiek. Financiën zal samen met Justitie met
inachtneming van de Europeesrechtelijke context kijken of in het
voetspoor van de Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen
kan worden overgegaan tot verruiming van de mogelijkheden om van
de BMVK-regeling gebruik te maken.
Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen
In april 2004 heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) haar
rapport 'Zicht op beleggingsinstellingen' gepubliceerd. In het
rapport constateert de AFM tekortkomingen op het gebied van de
transparantie en een zorgvuldige werkwijze van
beleggingsinstellingen. Daardoor worden de belangen van de
belegger niet in alle gevallen voldoende gewaarborgd. Naar
aanleiding van het rapport heeft de AFM in overleg met de sector
de Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen ingesteld. De
Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen heeft
aanbevelingen gedaan om de geconstateerde tekortkomingen te
verhelpen en de transparantie en de werkwijze van
beleggingsinstellingen te verbeteren.
Het rapport van de Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen
is een daadkrachtig signaal vanuit de sector. De voorstellen van
de Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen zijn zoveel
mogelijk verwerkt in het nieuwe Besluit toezicht
beleggingsinstellingen (Btb 2005) dat over enkele weken naar de
Tweede Kamer zal worden gestuurd. Enkele aanbevelingen vergen
wijziging van wet. Mede naar aanleiding van het rapport van de
Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen wordt bezien of
ook op dit terrein een meer principle based benadering van regels
kan worden geïntroduceerd. Dit vermindert de regeldruk en
bevordert de zelfregulering.
In de bijlage treft u een meer gedetailleerde reactie op de
aanbevelingen van de commissie. Drie aanbevelingen vergen nog
bijzondere aandacht:
De commissie beveelt aan één handelsmoment per dag in te stellen
voor transacties waarbij de beleggingsinstelling zelf is
betrokken. Dit zal de inzichtelijkheid van de handel ten goede
komen. Een werkgroep met de meest betrokken partijen zal nagaan
hoe dit het best kan worden vormgegeven.
De commissie beveelt aan voor te schrijven dat het economische
voordeel van het beheerde vermogen ten goede komt aan de
beleggingsinstelling (en dus aan de beleggers) en niet aan de
beheerder of een andere partij. In het Btb 2005 wordt de lijn
gekozen om bepaalde transacties, waarvan de voordelen ook aan de
beheerder of een derde kunnen toekomen, toegestaan zijn, mits
transparantie wordt geboden over de aard en omvang van het
voordeel dat aan de beheerder of derden toe valt. In het kader
van de Wet op het financieel toezicht (Wft) zal worden bezien of
de aanbeveling van de commissie in zijn geheel op wetsniveau moet
worden overgenomen.
De commissie beveelt aan voor te schrijven dat bij elke beheerder
een Raad van Commissarissen wordt ingesteld. Een goed
onafhankelijk toezicht op de beheerder zou regelgeving overbodig
kunnen maken, die anders noodzakelijk zou zijn. Deze aanbeveling
wordt ondersteund, mits uit nader onderzoek blijkt dat de daarmee
samenhangende stijging van de administratieve lasten binnen de
perken blijft.
Conclusie
Gelet op de toenemende integratie van de Europese kapitaalmarkt
en de mogelijkheid beleggingsdiensten voor de Europese markt aan
te bieden, is het van belang dat Nederland een voor
beleggingsinstellingen gunstig vestigingsklimaat kent. Nederland
heeft in dit verband een aantal duidelijke voordelen. Niettemin
zijn een aantal verbeteringen mogelijk. Deze liggen voor een deel
op het fiscale vlak. In deze brief worden een aantal maatregelen
beschreven die het vestigingsklimaat voor beleggingsinstellingen
zullen verbeteren. Het fiscale vestigingsklimaat in algemene zin
zal aan de orde komen in de notitie die de staatssecretaris van
Financiën hierover dit voorjaar aan Uw Kamer zal zenden.
Tenslotte wordt het vestigingsklimaat van beleggingsinstellingen
verbeterd door het overnemen van het grootste deel van de
aanbevelingen van de Commissie Modernisering
Beleggingsinstellingen.
De minister van Financiën,
G. Zalm
De staatssecretaris van Financiën,
J.G. Wijn
Bijlage: reactie op de belangrijkste aanbevelingen van de
Commissie Modernisering Beleggingsinstellingen (commissie
Winter):
1. Afschaffing van de verplichte beursnotering voor
beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal (BMVK's)
Bij het amendement Heemskerk tot wijziging van artikel 76a
van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is de verplichte
beursnotering afgeschaft . De commissie Winter wil echter
nog een stap verder zodat ook beleggingsinstellingen die
louter aan professionelen aanbieden en niet
vergunningplichtbig zijn onder de regeling vallen. Op dit
moment is het amendement zo vormgegeven dat alleen
beleggingsinstellingen die een vergunning op grond van de
Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) hebben BMVK kunnen
zijn. Financiën zal samen met Justitie kijken of een
oplossing kan worden gevonden.
2. Instellen van één handelsmoment per dag voor transacties
waarbij de beleggingsinstelling zelf is betrokken
Deze aanbeveling bevordert de inzichtelijkheid van de handel. De
AFM zal in overleg met Dufas, Euronext en Financiën een werkgroep
opstarten waarin bekeken zal worden hoe een nieuw systeem het
best kan worden vormgegeven. Daarbij zal onder andere moeten
worden bekeken hoe om moet worden gegaan met transacties
gedurende de dag waarbij de beleginstelling geen partij is.
Indien dit systeem wettelijk geregeld moet worden, zal dit in de
Wet op het financieel toezicht (Wft) geschieden.
3. Afrekenen tegen intrinsieke waarde
De commissie Winter beveelt aan dat deelnemers mogen in en
uitstappen tegen de intrinsieke waarde met een beperkte op-
of afslag ter bestrijding van de kosten die daaruit voor de
beleggingsinstelling voortvloeien. In het Btb 2005 zal
worden vereist dat in het prospectus wordt aangegeven hoe de
op en afslagen worden berekend. De beleggingsinstelling zal
in de jaarrekening verantwoording moeten afleggen over de
berekende op- en afslagen.
4. Publiceren (verandering) intrinsieke waarde
De commissie Winter stelt voor om telkens wanneer gehandeld
wordt in deelnemingsrechten de intrinsieke waarde wordt
gepubliceerd. In het Btb 2005 wordt vereist dat deze
informatie op de website van de beheerder wordt
gepubliceerd.
5. Openbaarmaking en verantwoording kosten aan de belegger
De commissie Winter komt met een aantal aanbevelingen die
allen neerkomen op het principe dat alle kosten voor de
belegger vooraf bekend en achteraf verantwoord moeten
worden. In het Btb 2005 zal een belegginginstelling
verplicht worden om in haar prospectus een kostenparagraaf
op te nemen waarin alle soorten kosten (waaronder de
oprichtingskosten, de transactiekosten en kosten die
samenhangen met beleggingen in andere
beleggingsinstellingen) moeten worden opgenomen die op een
of andere manier direct of indirect ten laste van de
deelnemers in de beleggingsinstellingen komen. Ook de Total
Expense Ratio (TER), waarmee inzicht wordt verschaft in de
verhouding tussen de kosten en de intrinsieke waarde van de
belegginginstelling, zal in deze kostenparagraaf moeten
worden vermeld. In de jaarrekening zal een
belegginginstelling over de kosten verantwoording moeten
afleggen. De beleggingsinstelling zal in de jaarrekening
eveneens de Portfolio Turnover Ratio (PTR), die inzicht
geeft in de omloopsnelheid van de activa, moeten vermelden.
6. Beheervergoeding en performance fee
De aanbeveling van de commissie Winter dat de voorwaarden
voor de vergoeding van de beheerder transparant dienen te
zijn is verwerkt in het Btb 2005. De aanbeveling dat de
stimulans die uitgaat van de performance fee consistent moet
zijn met het beleggingsbeleid valt onder het algemene
uitgangspunt van het Btb 2005 dat gehandeld moet worden in
het belang van de belegger. Hetzelfde geldt voor het
uitgangspunt dat de vergoeding van de beheerder geen
belangenverstrengeling in de hand mag werken. De aanbeveling
dat de performance fee controleerbaar dient te zijn is
verwerkt doordat de beheervergoeding in het prospectus en de
jaarrekening moet worden opgenomen.
7. Het economische voordeel van het beheerde vermogen dient ten
goede te komen aan de beleggingsinstelling (en dus de
beleggers) en niet aan de beheerder of een andere partij
In de praktijk blijken beheerders met het vermogen van de
beleggers tal van activiteiten te ondernemen, waarvan de
voordelen toevallen aan de beheerder of aan een andere
partij en niet of slechts gedeeltelijk aan de beleggers.
Hierbij valt te denken aan onder andere retourprovisies,
softdollar-arrangementen en securities lending. De commissie
Winter beveelt aan, dat voorgeschreven wordt dat het
voordeel dat hieruit voortvloeit aan de beleggingsinstelling
toekomt.
De lijn in het Btb 2005 zal zijn dat retourprovisies,
softdollar-arrangementen en securities lending zijn
toegestaan mits transparantie wordt geboden over de aard en
omvang van de door de beheerder of andere partijen ontvangen
bedragen. In het kader van de Wft zal worden bekeken of de
aanbeveling niet in zijn geheel op wetsniveau moet worden
overgenomen.
8. Transparantie over kosten en vergoedingen van
beleggingstellingen die beleggen in andere
belegginginstellingen (fund of funds)
In het Btb 2005 zal een belegginginstelling die voor meer
dan 20% in een andere belegginginstelling belegt zowel
vooraf in de kostenparagraaf van haar prospectus als
achteraf in de jaarrekening inzicht moeten geven in de
meervoudige kostenstructuur. Indien dit niet mogelijk blijkt
te zijn, bijvoorbeeld omdat er wordt belegd in buitenlandse
fondsen, dan dient dit uitdrukkelijk te worden vermeld. De
aanbeveling dat fee-sharing afspraken ten goede komen aan de
beleggingsinstelling zal in de Wft worden opgenomen. In het
Btb 2005 wordt vereist dat dergelijke afspraken worden
vermeld in het prospectus.
9. Distributiekosten beleggingsinstellingen
De commissie Winter doet de aanbeveling om de provisie die
de belegger betaalt aan zijn eigen effectenmakelaar bij aan-
en verkoop afzonderlijk te vermelden op de afrekening die de
belegger ontvangt. Deze aanbeveling is gericht tot de
effectenmakelaar en die valt onder de Wet toezicht
effectenverkeer 1995 (Wte 1995). In het kader van de Wft,
waarin de Wte 1995 wordt opgenomen, zal nader worden bekeken
of dit op een adequate manier geregeld is. Ook zal de
aanbeveling van de commissie Winter om de kosten voor de
distributiekanalen niet langer in de op- en afslagen te
verwerken in de Wft worden geregeld.
10. Rechten belegger bij wijzigingen voorwaarden
beleggingsinstellingen
Conform de aanbeveling van de commissie Winter moet in het
prospectus uiteengezet worden op welke wijze de
beleggingsinstelling haar voorwaarden wijzigt. Deze
wijziging dient te worden gepubliceerd in een landelijk
dagblad en op de website van de beheerder. De toelichting
waarom wijziging plaatsvindt, behoeft slechts op de website
te worden gepubliceerd. De aanbeveling om de
beleggingsinstelling de keuze te geven tussen wijziging met
medeweten en wijziging met instemming van de deelnemers moet
op wetsniveau geregeld worden.
11. De administratieve organisatie en maatregelen van interne
controle (AO/IC)
Het artikel in het Btb 2005 dat gaat over de administratieve
organisatie en maatregelen van interne controle is
overgenomen van de commissie Winter met uitzondering van
onderdeel o. Dit omdat dit onderdeel samenhangt met de onder
2 besproken aanbeveling van de commissie Winter om het
handelssysteem aan te passen.
12. Verklaring beheerder
In het Btb 2005 wordt de aanbeveling overgenomen dat de
beheerder in het jaarverslag verklaart dat van iedere door
hem beheerde belegginginstelling hij beschikt over een
beschrijving van de AO/IC die voldoet aan de eisen van het
besluit en dat het systeem van de AO/IC adequaat en
effectief functioneert.
13. De rol van de accountant
De aanbeveling dat de accountant in zijn management letter
aangeeft in hoeverre hij bij zijn werkzaamheden de AO/IC
heeft beoordeeld is overgenomen in het Btb 2005.
14. Raad van commissaris bij elke beheerder
De AFM onderschrijft de aanbeveling omdat zij van mening is
dat de raad van commissarissen extra regelgeving voorkomt
die anders nodig zou zijn. Extra regelgeving zou volgens de
AFM kunnen leiden tot invoering van een verplichte
accountantscontrole op het niveau van elke
belegginginstelling en het stellen van meer en
gedetailleerdere regels. Deze aanbeveling van de commissie
Winter kan ondersteund worden, mits voldoende aannemelijk
wordt gemaakt dat de daarmee samenhangende stijging van de
administratieve lasten binnen de perken blijft en binnen
Europa draagvlak bestaat voor een dergelijke oplossing.
Financiën zal de AFM vragen om een concrete kosten/baten
analyse te maken.
15. Beheerder wordt bestuurder beleggingsmaatschappij
Deze aanbeveling zal op wetsniveau in de Wft worden
geregeld.
16. Kernbevoegdheden beleggers
De aanbeveling van de commissie Winter dat de beleggers de
mogelijkheid moeten hebben om de beheerder van closed-end
beleggingsfondsen te benoemen en te ontslaan zal op
wetsniveau in de Wft worden geregeld. De bevoegdheid van de
deelnemers om de accountant te benoemen
is in het Btb 2005 geëxpliciteerd.
17. Stemvolmacht Stichting beleggersgiro
De commissie Winter beveelt aan dat een Stichting
Beleggersgiro te allen tijde een stemvolmacht moet verlenen
aan beleggers die daarom vragen. Bovendien dient het bestuur
van een Stichting Beleggersgiro onafhankelijk te zijn van de
beheerder van de beleggingsinstelling en aan de beheerder
gelieerde partijen. Deze aanbeveling kan niet in het Btb
2005 worden meegenomen maar zal in een later stadium op
wetsniveau in de Wft worden geregeld.
18. Het afleggen van verantwoording
Zoals hierboven onder 13 is aangegeven is in het Btb 2005 de
aanbeveling overgenomen dat de beheerder verklaart dat de
AO/IC voldoet aan wet- en regelgeving en adequaat
functioneert. Met betrekking tot de aanbeveling om in het
jaarverslag van de belegginginstelling het beloningsbeleid
en de beloningsstructuur voor portfolio managers op te nemen
zal onderzocht moeten worden in hoeverre dit aspect
toegevoegde waarde heeft. De aanbeveling inzake het beleid
van de beheerder ten aanzien van de uitoefening van het
stemrecht is in het Btb 2005 opgenomen. Zowel in het
prospectus als in de jaarrekening moet de beheerder
verantwoording afleggen over het beleid ten aanzien van
stemrechten en het stemgedrag.
19. Iedere beheerder van beleggingsinstellingen dient te
beschikken over een eigen website
De commissie Winter is van mening dat de toegankelijkheid
van de door beleggingsinstellingen en hun beheerders te
verschaffen informatie en verantwoording zeer zou worden
gediend met het publiceren van gegevens op een website. Dit
kan worden onderschreven en het Btb 2005 voorziet hierin. De
informatie op de website dient, voor zover relevant, te
worden gerangschikt per afzonderlijke door de beheerder
beheerde beleggingsinstelling. Het adres van de website
dient te worden vermeld in het prospectus, de
halfjaarcijfers en het jaarverslag van de
beleggingsinstelling. Wel zal het Btb 2005 waarborgen
bevatten voor degenen die niet beschikken over of geen
toegang hebben tot het Internet. De beheerder zal op verzoek
aan die deelnemers een afschrift van de informatie op papier
verstrekken.
---
Handelingen 2004-2005, nr. 97, Tweede Kamer, pag. 6220-6226.
Structureel levert dit op jaarbasis een besparing van ca. ¤
2,5 miljoen voor de sector op.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 28 998, nr. 9
Ministerie van Financiën