College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter CBb wijst verzoek om voorlopige voorziening in
zaak met financïele belangen af
In haar uitspraak van 23 december 2004 (LJN AS1892) heeft de rechtbank
Rotterdam, na gegrondverklaring van de beroepen van onder meer
verzoeksters en gehele of gedeeltelijke vernietiging van een aantal
besluiten van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
(hierna: OPTA), bepaald dat OPTA binnen drie maanden na het
onherroepelijk worden van de uitspraak van 23 december 2004 een nieuwe
beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in die
uitspraak is overwogen.
Verzoeksters hebben bij het College hoger beroep ingesteld tegen de
uitspraak van de rechtbank en de voorzieningenrechter van het College
verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft
uitsluitend betrekking op de door de rechtbank aan OPTA gestelde
termijn voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
Verzoeksters hebben naar voren gebracht dat de rechtbank ingevolge
artikel 7:10 Awb een beslistermijn van ten hoogste zes weken na de
datum van de uitspraak had mogen stellen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het door verzoeksters
gestelde spoedeisend belang een financieel karakter heeft. Een
dergelijk belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen
aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoeksters hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die erop
duiden dat hun hier aan de orde zijnde financiële belangen zo
zwaarwegend zijn dat de continuïteit van deze ondernemingen wordt
bedreigd of dat verzoeksters anderszins ernstige en onherstelbare
schade dreigen te lijden. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling
van verzoeksters dat zij aanzienlijke schade zullen lijden indien hun
verzoek wordt afgewezen, wettigt niet de conclusie dat van hen in
redelijkheid niet kan worden gevergd de uitspraak van het College op
de tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroepen af te
wachten.
Onder deze omstandigheden bestaat in beginsel slechts aanleiding tot
het treffen van een voorlopige voorziening, indien ook zonder
diepgaand onderzoek naar de relevante feiten of het recht ernstig
dient te worden betwijfeld of de door de rechtbank gestelde
beslistermijn rechtmatig is en door verzoeksters bovendien wordt
gewezen op feiten of omstandigheden die meebrengen dat hun belang
vordert dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingewilligd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een
situatie waarin reeds op voorhand, ook zonder nader onderzoek naar het
recht, ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de
door de rechtbank gestelde beslistermijn. Of de handelwijze van de
rechtbank in overeenstemming is met de Algemene wet bestuursrecht
vergt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek,
zodat niet is voldaan aan de eerste voorwaarde voor het treffen van
een voorlopige voorziening in een geval als het onderhavige, waarin
louter financiële belangen centraal staan. Aan de tweede voorwaarde
voor het treffen van een voorlopige voorziening, het door verzoeksters
wijzen op feiten of omstandigheden die meebrengen dat hun belang
vordert dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingewilligd,
is evenmin voldaan.
Bij uitspraak van 8 maart 2005 heeft de voorzieningenrechter het
verzoek zonder zitting afgewezen.
LJ Nummer
AT0965
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 24 maart 2005 Naar boven