DOC/05/1
TEXTE NL
CONSEIL EUROPEEN - BRUXELLES
22 & 23 mars 2005
CONCLUSIONS DE LA PRÉSIDENCE
RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE
Brussel, 23 maart 2005
(OR. fr)
7619/05
CONCL 1
BEGELEIDENDE NOTA
van:
het voorzitterschap
aan:
de delegaties
Betreft:
EUROPESE RAAD VAN BRUSSEL 22 EN 23 MAART 2005 CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP
Voor de delegaties gaan hierbij de door het voorzitterschap opgestelde
conclusies van de Europese Raad van Brussel (22 en 23 maart 2005).
---
1. De bijeenkomst werd voorafgegaan door een uiteenzetting van de
voorzitter van het Europees Parlement, de heer Josep Borrell, waarna
een gedachtewisseling volgde. De voorzitter van de Commissie heeft
hierbij de strategische doelstellingen van de Commissie voor de
periode 2005-2009 gepresenteerd. De staatshoofden en regeringsleiders
hebben nota genomen van de doelstellingen en hun voldoening
uitgesproken over de grote eensgezindheid tussen Raad, Europees
Parlement en Commissie omtrent de prioriteiten van de Unie, met name
inzake het wetgevingswerk voor de komende jaren.
2. De Europese Raad heeft de volgende punten besproken:
I. Stabiliteits- en groeipact
II. Tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon
III. Duurzame ontwikkeling
IV. Klimaatverandering
V. ITER
VI. Voorbereiding van de VN-Top in september 2005
VII Libanon
o
o o
I. STABILITEITS- EN GROEIPACT
3. De Europese Raad bekrachtigt het verslag van de Raad (ECOFIN) van
20 maart 2005 met als titel "De uitvoering van het stabiliteits- en
groeipact verbeteren" (zie bijlage II), en keurt de bevindingen en de
voorstellen ervan goed. Het verslag vormt een bijwerking en aanvulling
van het stabiliteits- en groeipact, dat bestaat uit de resolutie van
de Europese Raad van Amsterdam en Verordeningen (EG) nr. 1466/97 en
nr. 1467/97 van de Raad. De Commissie wordt verzocht met spoed
voorstellen in te dienen tot wijziging van de verordeningen van de
Raad.
II. NIEUWE IMPULS VOOR DE STRATEGIE VAN LISSABON: EEN PARTNERSCHAP
VOOR GROEI EN WERKGELEGENHEID
A. EEN ACTUELE STRATEGIE
4. Vijf jaar nadat met de strategie van wal is gestoken, is de balans
niet onverdeeld positief. Naast onmiskenbare vorderingen is er
duidelijk sprake van lacunes en vertraging. Gezien de uitdagingen
zullen wij in geval van laattijdige of onvolledige hervormingen een
hoge prijs moeten betalen; de kloof tussen het groeipotentieel van
Europa en dat van zijn economische partners getuigt daarvan. Er moet
dus dringend tot actie worden overgegaan.
5. Daartoe moet absoluut en onverwijld een nieuwe impuls aan de
strategie van Lissabon worden gegeven en moeten de prioriteiten groei
en werkgelegenheid centraal komen te staan. Europa moet immers de
grondslagen van zijn concurrentievermogen vernieuwen, zijn
groeipotentieel en productiviteit vergroten en de sociale samenhang
versterken door vooral in te zetten op kennis, innovatie en het
optimaal benutten van menselijk kapitaal.
6. Om die doelstellingen te bereiken, moet de Unie meer dan voorheen
alle passende nationale en communautaire middelen - inclusief het
cohesiebeleid - aanwenden in de drie dimensies (de economische, de
sociale en de ecologische) van de strategie om de synergieën
daartussen beter te benutten in een algemene context van duurzame
ontwikkeling. Naast de regeringen moeten alle andere betrokken actoren
(parlementen, regionale en lokale overheden, sociale partners en
civiele samenleving) een eigen inbreng hebben in de strategie en
actief de doelstellingen daarvan helpen verwezenlijken.
7. Tegelijk moet de Unie in het kader van de financiële vooruitzichten
2007-2013 worden toegerust met de passende middelen om het Uniebeleid
in het algemeen, en het beleid dat bijdraagt tot de verwezenlijking
van de Lissabon-prioriteiten in het bijzonder, te doen slagen. Een
gezonde macro-economische situatie is van essentieel belang om de
inspanningen ten gunste van groei en werkgelegenheid te schragen. De
wijzigingen van het stabiliteits- en groeipact zullen daartoe
bijdragen, en zullen de lidstaten tegelijk de mogelijkheid bieden ten
volle hun rol te spelen bij het geven van een nieuwe impuls aan de
langetermijngroei.
8. De Europese Raad is ingenomen met de mededeling van de Commissie
"Samen werken aan werkgelegenheid en groei - Een nieuwe start voor de
Lissabon-strategie", die ter gelegenheid van de tussentijdse evaluatie
is gepresenteerd. Hij uit in dit verband zijn waardering voor de
belangrijke bijdragen van het Europees Parlement, het Comité van de
Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de sociale
partners. In het licht van de voorstellen verzoekt de Europese Raad de
Commissie, de Raad en de lidstaten om de strategie meteen een nieuwe
impuls te geven op basis van de op groei en werkgelegenheid gerichte
elementen die hierna worden beschreven.
9. De Europese Raad is ingenomen met het engagement waarvan de sociale
partners tijdens de tripartiete top op 22 maart blijk hebben gegeven.
Hij verzoekt de sociale partners om in het kader van hun respectieve
bevoegdheden een gemeenschappelijk werkprogramma voor groei en
werkgelegenheid te presenteren.
Voorts moedigt hij het Europees Economisch en Sociaal Comité aan om
samen met de sociaal-economische raden van de lidstaten en andere
organisaties van de sociale partners een interactief netwerk van
initiatieven van de civiele samenleving op te zetten om de uitvoering
van de strategie te bevorderen.
B. HOOFDLIJNEN VAN DE NIEUWE IMPULS
Kennis en innovatie - motoren van duurzame groei
10. In een Europese kennisruimte moeten ondernemingen nieuwe
concurrentiefactoren kunnen ontwikkelen, moeten consumenten gebruik
kunnen maken van nieuwe goederen en diensten, en moeten werknemers
nieuwe vaardigheden kunnen verwerven. In deze optiek is het van belang
onderzoek, onderwijs en innovatie in al hun aspecten te ontwikkelen en
daardoor kennis om te zetten in toegevoegde waarde en meer en betere
banen te scheppen. Voorts moeten de partijen uit de openbare en
particuliere sector die bij de kennismaatschappij betrokken zijn,
ertoe worden aangezet in de komende jaren onderling een echte dialoog
aan te gaan.
11. Op het gebied van O&O blijft een investeringsniveau van 3% als
algemene doelstelling gehandhaafd, met een juiste verdeling tussen
particuliere en publieke investeringen. Nationaal zullen er specifieke
tussenniveaus moeten worden vastgesteld. Deze doelstelling zal onder
meer worden bereikt met fiscale stimulansen voor particuliere
investeringen, een betere hefboomwerking van de publieke investeringen
en een moderner bestuur van onderzoeksinstellingen en universiteiten.
12. Het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling zal ten
gunste van alle lidstaten een nieuwe impuls geven aan een Europese
onderzoeksruimte, door de Europese samenwerking te versterken, door
een beroep te doen op particuliere investeringen in sectoren die
beslissend zijn voor het concurrentievermogen, en door de
technologische kloof te helpen dichten. Dit programma moet als hefboom
op de nationale onderzoeksbudgetten gaan werken. Europa moet voor
onderzoekers aantrekkelijker worden door hun mobiliteit en
beroepsuitoefening daadwerkelijk beter te regelen. In dit kader zou de
oprichting van een Europese Onderzoeksraad ter ondersteuning van
speerpuntonderzoek en fundamenteel onderzoek van belang kunnen zijn.
De werkzaamheden in verband met het Europees ruimtevaartprogramma
zullen de mogelijkheid bieden om de innovatiecapaciteiten en het grote
potentieel in deze sector te benutten.
13. De lidstaten moeten bij het ontwikkelen van hun innovatiebeleid
uitgaan van hun specifieke kenmerken en daarbij onder andere het
volgende nastreven: instelling van mechanismen voor steunverlening aan
innoverend midden- en kleinbedrijf (MKB), met name hoogtechnologische
starters, aanmoediging van gezamenlijk onderzoek van ondernemingen en
universiteiten, betere toegang tot durfkapitaal, heroriëntering van de
overheidsopdrachten naar innovatieve producten en diensten, en
ontwikkeling van innovatiepartnerschappen en innovatiepolen op
regionaal en lokaal niveau.
14. Het nieuwe communautaire programma voor concurrentievermogen en
innovatie moet zijnerzijds een sterke impuls aan innovatie in de
gehele Europese Unie geven, door te voorzien in een nieuwe
financieringsregeling voor innoverend MKB met een groot
groeipotentieel, door het netwerk voor technische ondersteuning van
innovatie in de ondernemingen te rationaliseren en te versterken, en
door de ontwikkeling van regionale polen en Europese
innovatienetwerken te steunen.
15. De Europese Raad neemt nota van het voornemen van de Commissie om
een voorstel tot oprichting van een Europees Technologisch Instituut
in te dienen.
16. Europa heeft behoefte aan een solide industrieel weefsel dat zijn
gehele grondgebied bestrijkt. Het voeren van een actief
industriebeleid is absoluut noodzakelijk. Daartoe dienen allereerst de
concurrentievoordelen van de industriële basis te worden versterkt en
moeten de maatregelen op nationaal, transnationaal en Europees niveau
elkaar aanvullen. Dit doel zal onder meer worden nagestreefd met
technologische initiatieven op basis van partnerschappen tussen de
openbare en de particuliere sector, en met de organisatie van
technologieplatformen die beogen onderzoeksagenda's voor de lange
termijn vast te stellen. De Commissie zal vóór juni verslag uitbrengen
over haar voorbereidende werkzaamheden.
17. De Europese Investeringsbank zal haar faciliteit voor
gestructureerde financieringen moeten uitbreiden tot O&O-projecten en
samen met de Commissie naar nieuwe manieren moeten zoeken om
communautaire middelen als hefboom voor EIB-leningen te gebruiken.
18. Het is absoluut noodzakelijk een volledig inclusieve
informatiemaatschappij te ontwikkelen, die is gebaseerd op een
algemene toepassing van informatie- en communicatietechnologie door
overheidsdiensten, door het MKB en door huishoudens. Met dat doel zal
bij het initiatief i2010 de klemtoon komen te liggen op onderzoek en
innovatie op ICT-gebied, ontwikkeling van de inhoudsindustrie,
netwerk- en informatiebeveiliging, alsmede convergentie en
interoperabiliteit met het oog op het scheppen van een
informatieruimte zonder grenzen.
19. De Europese Raad herinnert aan de belangrijke bijdrage van het
milieubeleid tot groei en werkgelegenheid en tot de kwaliteit van het
bestaan, in het bijzonder door ontwikkeling van milieu-innovatie en
milieutechnologie, alsmede door duurzaam beheer van natuurlijke
hulpbronnen, wat tot nieuwe afzetmogelijkheden en nieuwe banen zal
leiden. Hij onderstreept het belang van efficiënt energiegebruik als
factor voor concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling, en is
ingenomen met het voornemen van de Commissie om in 2005 een Europees
initiatief inzake energie-efficiëntie te ontwikkelen en een groenboek
op te stellen. Milieu-innovatie en milieutechnologie moeten, met name
in de sectoren energie en vervoer, sterk worden aangemoedigd, met
bijzondere aandacht voor het MKB en voor de bevordering van
milieutechnologie bij overheidsopdrachten. Deze sector is niet alleen
van toenemend belang voor de interne markt, maar houdt ook
aanzienlijke exportmogelijkheden in. De Europese Raad verzoekt de
Commissie en de lidstaten om dringend het Actieplan inzake
milieutechnologieën uit te voeren, mede door concrete maatregelen met
termijnen die in overleg met het bedrijfsleven worden vastgesteld. De
Europese Raad bevestigt dat een belangrijke doelstelling is het
verlies aan biologische diversiteit vóór 2010 een halt toe te roepen
in het bijzonder door hiervoor ook in andere beleidsgebieden plaats in
te ruimen, gelet op het belang van de biologische diversiteit voor
bepaalde economische sectoren.
Een aantrekkelijke plaats om te investeren en te werken
20. Om de investeringen aan te moedigen en een aantrekkelijk kader
voor ondernemingen en werknemers te scheppen, moet de Europese Unie
haar interne markt voltooien en zorgen voor een gunstiger
regelgevingskader voor de ondernemingen, die hunnerzijds meer
maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten nemen. Voorts moet worden
gezorgd voor efficiënte infrastructuur waarmee onder meer ontbrekende
schakels worden ingelast, hoogwaardige diensten van algemeen belang
tegen betaalbare prijzen en een gezond milieu gebaseerd op duurzame
consumptie en productie en een hoge levenskwaliteit.
21. De Europese Raad verzoekt de lidstaten alles in het werk te
stellen om de toezeggingen na te komen die in maart 2002 in Barcelona
zijn gedaan, onder meer met betrekking tot de omzetting van
richtlijnen.
22. In verband met de voltooiing van de interne markt heeft de
Europese Raad de volgende prioriteiten bepaald.
Om de groei en de werkgelegenheid te bevorderen en het
concurrentievermogen te versterken moet de interne markt voor diensten
volledig operationeel zijn, waarbij tegelijk het Europees sociaal
model behouden blijft. In het licht van het huidige debat, waaruit
blijkt dat de huidige formulering van het richtlijnvoorstel niet echt
bevredigend is, verlangt de Europese Raad dat er in het kader van het
wetgevingsproces alles aan wordt gedaan om een ruime consensus te
bereiken die recht doet aan alle voornoemde doelstellingen. De
Europese Raad merkt op dat efficiënte diensten van algemeen economisch
belang een belangrijke factor zijn voor een goed presterende en
dynamische economie.
In een akkoord over REACH zal de zorg voor milieu en gezondheid hand
in hand moeten gaan met de noodzaak om het concurrentievermogen van
het Europese bedrijfsleven te bevorderen, en zal tegelijk bijzondere
aandacht moeten worden besteed aan het MKB en zijn innovatievermogen.
23. De Europese Raad verzoekt de lidstaten om, naast het voeren van
een actief concurrentiebeleid, het algemene niveau van overheidssteun
verder te verlagen, daarbij rekening houdend met mogelijke
tekortkomingen van de markt. Die beweging moet gepaard gaan met een
ombuiging van de steun naar ondersteuning van specifieke horizontale
doelstellingen zoals onderzoek en innovatie en optimale benutting van
het menselijk kapitaal. De hervorming van de regionale steun dient
bovendien een hoog investeringsniveau te bevorderen en de regionale
verschillen overeenkomstig de doelstellingen van Lissabon te
reduceren.
24. De Europese Raad memoreert dat hij veel belang hecht aan de
verbetering van het regelgevingskader en dringt erop aan dat de
werkzaamheden waarin onder meer het initiatief van de zes
voorzitterschappen en het werkprogramma van de Raad voor 2005
voorzien, krachtdadig worden voortgezet; een volgende Europese Raad
zal de algehele balans moeten opmaken. De Europese Raad neemt nota van
de mededeling van de Commissie en onderstreept dat in dit verband
zowel op Europees als op nationaal niveau doortastende maatregelen
geboden zijn. De Europese Raad verzoekt de Commissie en de Raad zich
te beraden op een gemeenschappelijke methode voor het meten van de
administratieve lasten, teneinde vóór eind 2005 een akkoord te
bereiken. Daarbij zou moeten worden voortgebouwd op de resultaten van
de proefprojecten van de Commissie, die in de loop van 2005 worden
verwacht; hij verzoekt de Commissie haar effectbeoordelingssysteem
conform haar mededeling verder te ontwikkelen, met de Raad samen te
werken om in het kader van de vereenvoudiging sneller vorderingen te
maken, en tot slot initiatieven te nemen teneinde alle partijen die
rechtstreeks bij dit proces betrokken zijn, tot deelname aan te
zetten. Hij onderstreept ten slotte dat de initiatieven ter
verbetering van het regelgevingskader zelf geen administratieve hinder
mogen veroorzaken.
25. Het MKB speelt een cruciale rol inzake groei en werkgelegenheid en
draagt bij tot de ontwikkeling van het industrieel weefsel. De
lidstaten wordt daarom verzocht op de ingeslagen weg voort te gaan en
de administratieve lasten te verlichten, één-loketprocedures in te
stellen en toegang te bieden tot kredieten, micro-kredieten, andere
financieringsvormen en begeleiding. Ook de toegang van het MKB tot
communautaire programma's is van groot belang. De Commissie en de
lidstaten wordt voorts verzocht optimaal gebruik te maken van de
netwerken voor steun aan het MKB: daartoe moet samen met de sociale
partners op nationaal en regionaal niveau en, in de mate van het
mogelijke, met de kamers van koophandel onverwijld worden nagegaan wat
er aan stroomlijning en samenwerking nodig is.
26. De Europese Raad moedigt het Europees Investeringsfonds aan tot
diversificatie, met name in de richting van het financieren van
innoverende KMO's, via netwerken van de individuele investeerders
(business angels), en richting technologieoverdracht. Samen met de
Commissie moet worden gezocht naar flexibele financiële middelen die
aan dit soort activiteiten aangepast zijn. Deze acties moeten tevens
worden ondersteund door het nieuwe communautaire programma voor
concurrentievermogen en innovatie.
27. De interne markt moet voorts steunen op een fysieke markt, vrij
van belemmeringen inzake interoperabiliteit of logistieke
belemmeringen. Zonder de aanleg van hogesnelheidsnetten in regio's met
een lage dekkingsgraad kan geen kenniseconomie tot stand komen.
Investeringen in infrastructuur zullen in het algemeen de groei
bevorderen en zorgen voor grotere cohesie op economisch, sociaal en
ecologisch gebied. In het kader van het groei-initiatief en de
snelstartprogramma's onderstreept de Europese Raad hoe belangrijk het
is dat de prioritaire projecten op het gebied van vervoers- en
energienetten worden verwezenlijkt; hij verzoekt de Unie en de
lidstaten hun investeringsinspanningen voort te zetten en
partnerschappen tussen de openbare en de particuliere sector aan te
moedigen.
28. De open wereldeconomie biedt nieuwe mogelijkheden om de groei, het
concurrentievermogen en de omschakeling van de Europese economie te
stimuleren. De Europese Raad erkent dat het van belang is om in de
Doha-ronde een ambitieus en evenwichtig akkoord te sluiten en om tot
bilaterale en regionale vrijhandelsovereenkomsten te komen; daarbij
moet gestaag worden gewerkt aan de internationale convergentie van
normen, onder meer inzake de naleving van
intellectuele-eigendomsrechten.
Groei en werkgelegenheid ten dienste van de sociale samenhang
29. De Europese Raad is ingenomen met de mededeling van de Commissie
over de Sociale Agenda. Deze mededeling draagt bij tot de
verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie
dankzij versterking van het Europees sociaal model, dat gegrond is op
het streven naar volledige werkgelegenheid en meer sociale samenhang.
30. De verhoging van de arbeidsparticipatie en de verlenging van het
beroepsleven, in combinatie met de hervorming van de stelsels voor
sociale bescherming, vormen de beste manier om het huidige niveau van
sociale bescherming te handhaven.
De Commissie zal in het kader van haar lopende werkzaamheden in
verband met het nieuwe elan van Lissabon nadenken over de vraag hoe
kan worden gezorgd voor een duurzame financiering van ons sociaal
model en daarover in het najaar verslag uitbrengen aan de Europese
Raad.
31. De doelstellingen volledige werkgelegenheid, verbetering van de
arbeidskwaliteit en -productiviteit en versterking van de sociale
samenhang moeten worden vertaald in duidelijke en meetbare
prioriteiten: arbeid als reële keuze voor iedereen aanbieden, meer
mensen de arbeidsmarkt op krijgen, het aanpassingsvermogen verbeteren,
investeren in menselijk kapitaal, de sociale bescherming moderniseren,
gelijke kansen bevorderen met name voor mannen en vrouwen, en sociale
insluiting bevorderen.
32. Het is absoluut noodzakelijk dat meer mensen de arbeidsmarkt
opgaan. Deze doelstelling zal worden bereikt met een actief
werkgelegenheidsbeleid, het financieel aantrekkelijker maken van
arbeid, en maatregelen voor een harmonieuze combinatie van werk en
gezin, waaronder de verbetering van de voorzieningen voor
kinderopvang; tevens moet voorrang worden gegeven aan het
gelijkekansenbeleid, aan strategieën inzake actief ouder worden, aan
bevordering van de sociale integratie en aan omzetting van zwartwerk
in legale werkgelegenheid. Voorts moeten nieuwe bronnen van
werkgelegenheid worden aangeboord in de dienstverlening aan personen
en aan ondernemingen, in de sociale economie, de ruimtelijke ordening
en de milieubescherming, alsmede in nieuwe industriële beroepen, onder
meer door lokale partnerschappen voor groei en werkgelegenheid te
bevorderen.
33. Werknemers en ondernemingen zullen baat hebben bij nieuwe vormen
van arbeidsorganisatie en een grotere verscheidenheid aan
arbeidscontractuele regelingen die een betere combinatie van
flexibiliteit en zekerheid bieden, en aldus bijdragen tot het
aanpassingsvermogen. Van belang zijn voorts een betere anticipatie op
en een beter beheer van economische veranderingen.
34. Het menselijk kapitaal is Europa's waardevolste goed. De lidstaten
dienen zich nog meer moeite te getroosten om het algemene
opleidingsniveau te verhogen en het aantal vroegtijdige
schoolverlaters te verminderen, met name door het werkprogramma
"Onderwijs en Opleiding 2010" uit te voeren. Levenslang leren is een
absolute voorwaarde om de Lissabon-doelstellingen te kunnen halen
zonder het belang van een hoge kwaliteit op alle niveaus uit het oog
te verliezen. De Europese Raad verzoekt de lidstaten levenslang leren
in alle scholen, ondernemingen en huishoudens mogelijk te maken.
Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan levenslang leren
voor minder gekwalificeerde werknemers en voor het personeel van het
MKB. De Europese Raad roept daarom op tot de spoedige aanneming van
het programma dat de Commissie hierover binnenkort zal presenteren.
Voorts moet de toegankelijkheid worden verbeterd door middel van
arbeidsorganisatie, gezinsondersteunende diensten,
beroepskeuzevoorlichting en nieuwe vormen van kostendeling.
35. De Europese ruimte voor levenslang leren moet worden ontwikkeld
door geografische en beroepsmobiliteit aan te moedigen. De Europese
Raad acht het van groot belang dat de Europass zich verbreidt en dat
in 2005 de richtlijn inzake de erkenning van beroepskwalificaties en
in 2006 een Europees kader voor kwalificaties worden aangenomen.
36. Het beleid van sociale integratie met zijn multidimensionele
aanpak moet door de Unie en de lidstaten worden voortgezet en worden
toegespitst op doelgroepen zoals kinderen die in armoede leven.
37. Voor de terugkeer naar aanhoudende en duurzame groei is een
dynamischer bevolkingsgroei en betere integratie in de samenleving en
het arbeidsproces nodig, en moet het menselijk potentieel van de
Europese jeugd beter worden benut. Daartoe heeft de Europese Raad het
in bijlage I vervatte Europees pact voor de jeugd aangenomen, als een
van de instrumenten die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de
doelstellingen van Lissabon.
C. BETERE GOVERNANCE
38. Het is van belang dat de maatregelen van de EU en de lidstaten
beter en meer concreet bijdragen tot groei en werkgelegenheid. In deze
geest wordt een eenvoudig mechanisme in stelling gebracht, dat een
drieledig doel heeft: vlottere bepaling van de prioriteiten zonder
afbreuk te doen aan het algehele evenwicht van de strategie en de
synergie tussen de verschillende onderdelen daarvan; betere toepassing
van die prioriteiten in de praktijk, met een grotere rol voor de
lidstaten; stroomlijnen van de follow-up, zodat de toepassing van de
strategie op nationaal niveau inzichtelijker wordt.
39. Deze nieuwe aanpak, gebaseerd op een driejarige cyclus, die dit
jaar een aanvang neemt en in 2008 wordt vernieuwd, omvat de volgende
fasen:
a) Startpunt van de cyclus is het synthesedocument van de Commissie
(het "strategisch verslag"). Dit verslag zal worden bestudeerd in de
bevoegde Raadsinstanties en besproken tijdens de voorjaarsbijeenkomst
van de Europese Raad, die de beleidslijnen voor de economische, de
sociale en de milieudimensie van de strategie zal vaststellen.
b) Overeenkomstig de procedures van de artikelen 99 en 128 van het
Verdrag en op basis van de conclusies van de Europese Raad zal de Raad
een geheel van "geïntegreerde richtsnoeren" aannemen, bestaande uit
twee elementen: de globale richtsnoeren voor het economisch beleid
(GREB's) en de werkgelegenheidsrichtsnoeren (WGR); de GREB's zouden,
als algemeen instrument voor de coördinatie van het economisch beleid,
nog steeds het gehele scala aan macro- en micro-economisch beleid
omvatten, alsmede het werkgelegenheidsbeleid voorzover er interactie
is met het macro- en microbeleid; de GREB's zullen ook zorgen voor de
algehele economische samenhang van de drie dimensies van de strategie.
c) Op basis van de geïntegreerde richtsnoeren
* zullen de lidstaten onder hun eigen verantwoordelijkheid nationale
hervormingsprogramma's opstellen, die aan hun eigen behoeften en
aan hun specifieke situatie beantwoorden. Voor deze programma's
zal volgens de in de lidstaten geldende procedures overleg worden
gepleegd met alle belanghebbenden op regionaal en nationaal
niveau, met inbegrip van de parlementaire instanties. Deze
programma's moeten rekening houden met nationale beleidscycli en
kunnen worden herzien wanneer de situatie verandert. De lidstaten
versterken hun interne coördinatie, in voorkomend geval door
aanwijzing van een "nationale Lissabon-coördinator";
* zal de Commissie harerzijds als tegenhanger van de nationale
programma's een "communautair Lissabon-programma" presenteren, met
alle maatregelen die ter bevordering van groei en werkgelegenheid
op communautair niveau moeten worden genomen, en rekening houdend
met de noodzakelijke convergentie in het beleid.
d) De jaarlijks door de lidstaten aan de Commissie voor te leggen
follow-upverslagen over de strategie van Lissabon, ook wat de
toepassing van de open coördinatiemethode betreft, zullen voortaan
worden gebundeld in één document waarin een duidelijk onderscheid
wordt gemaakt tussen de verschillende beleidsgebieden en een overzicht
wordt geschetst van de maatregelen die in de voorgaande twaalf maanden
ter uitvoering van de nationale programma's zijn genomen; het eerste
document van deze aard zal in het najaar 2006 worden voorgelegd.
e) De Commissie zal jaarlijks verslag uitbrengen over de uitvoering
van de strategie in de drie dimensies ervan. Op basis van de analyse
door de Commissie zal de Europese Raad elk voorjaar de voortgang
toetsen en zich uitspreken over de aanpassingen van de geïntegreerde
richtsnoeren die noodzakelijk mochten blijken.
f) Wat de GREB's betreft, zijn de bestaande mechanismen voor
multilateraal toezicht van toepassing.
40. Aan het einde van het derde jaar van elke cyclus worden de
"geïntegreerde richtsnoeren", de "nationale hervormingsprogramma's" en
het "communautaire Lissabon-programma" volgens de hierboven beschreven
procedure opnieuw geformuleerd, met als uitgangspunt een strategisch
verslag van de Commissie dat is gebaseerd op een globale evaluatie van
de voortgang in de drie voorgaande jaren.
41. De hierboven beschreven cyclus zal in april 2005 beginnen met de
presentatie door de Commissie van de geïntegreerde richtsnoeren die op
basis van deze conclusies worden opgesteld. De lidstaten wordt
verzocht hun nationaal hervormingsprogramma in het najaar van 2005 op
te stellen.
III. DUURZAME ONTWIKKELING
42. Ter gelegenheid van de nieuwe impuls die aan de strategie van
Lissabon wordt gegeven, bevestigt de Raad dat deze strategie zelf past
in de ruimere context van het vereiste van duurzame ontwikkeling,
hetgeen inhoudt dat de behoeften van het heden moeten worden vervuld
zonder het de komende generaties moeilijker te maken hun eigen
behoeften te vervullen. De Europese Raad is overeengekomen om tijdens
zijn volgende bijeenkomst in juni een "Verklaring over de richtsnoeren
voor duurzame ontwikkeling" aan te nemen; deze verklaring zal als
basis dienen voor de herijking van de strategie voor duurzame
ontwikkeling die de Europese Raad van Göteborg in 2001 heeft
aangenomen. Deze herijkte strategie, die nog omvattender en
ambitieuzer zal zijn en doelstellingen, indicatoren en een
doeltreffende follow-up-procedure zal bevatten, moet worden geschraagd
door een positieve langetermijnvisie en moet ten volle de interne en
externe dimensie omvatten. De nieuwe strategie dient vóór eind 2005 te
worden aangenomen, en de Commissie heeft verklaard te gelegener tijd
passende voorstellen te zullen indienen.
IV. KLIMAATVERANDERING
43. De Europese Raad erkent dat de klimaatverandering belangrijke
mondiale repercussies op ecologisch, economisch en sociaal gebied kan
hebben. Hij bevestigt dat, om het einddoel uit het Raamverdrag van de
Verenigde Naties inzake klimaatverandering te bereiken, het
jaargemiddelde van de temperatuur aan het aardoppervlak wereldwijd tot
niet meer dan 2°C boven de preïndustriële niveaus mag uitstijgen.
44. De Europese Raad neemt met grote voldoening kennis van de
inwerkingtreding van het Protocol van Kyoto. In dit verband
complimenteert de Europese Raad in het bijzonder de Russische
Federatie met de bekrachtiging van het Protocol.
45. De Europese Raad begroet de Commissiemededeling "Naar de zege in
de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering" met instemming en
verzoekt de Commissie haar analyse van de voordelen en de kosten van
de strategieën ter vermindering van de CO -uitstoot voort te zetten.
46. De Europese Raad onderstreept dat de EU vastbesloten is de
internationale onderhandelingen een nieuwe impuls te geven. Daartoe
- dienen de mogelijkheden voor een regeling voor de periode na 2012 te
worden bekeken in de context van het klimaatveranderingsbeleid van de
Verenigde Naties, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat alle landen
maximale medewerking verlenen en deelnemen aan een internationale
actie die doeltreffend en adequaat is;
- moet een EU-strategie op middellange en lange termijn ter
bestrijding van klimaatverandering worden uitgestippeld die
verenigbaar is met de beoogde 2°C. Wat de vereiste wereldwijde
emissiereducties betreft, moeten er in de komende decennia wereldwijd
gezamenlijke inspanningen worden geleverd, in overeenstemming met de
gemeenschappelijke, maar onderscheiden verantwoordelijkheden en de
respectieve vermogens, waarbij alle landen die het uit economisch
oogpunt beter doen, hun gecumuleerde reductie-inspanningen aanzienlijk
moeten opvoeren. Zonder vooruit te lopen op nieuwe benaderingen voor
differentiatie tussen partijen binnen een eerlijk en flexibel kader in
de toekomst, ziet de EU ernaar uit om samen met andere partijen
onderzoek te doen naar mogelijke strategieën waarmee de noodzakelijke
emissiereducties kunnen worden verwezenlijkt; in dit verband is zij
van oordeel dat voor de groep van ontwikkelde landen
reductiestreefcijfers van 15-30% tegen 2020 ten opzichte van de
referentie in het Protocol van Kyoto moeten worden overwogen, en voor
de periode na 2020 reductiestreefcijfers volgens de strekking van de
conclusies die de Raad (Milieu) heeft aangenomen. Deze reductiemarges
moeten worden bekeken in het licht van de komende werkzaamheden
omtrent de voorwaarden waaronder de doelstelling kan worden bereikt,
onder meer de kosten-batenanalyse. Voorts moet ook worden nagegaan op
welke wijze de landen die grote energieverbruikers zijn, met inbegrip
van opkomende landen en ontwikkelingslanden, doeltreffend bij dit
proces kunnen worden betrokken;
- moeten kosteneffectieve emissiereductiemaatregelen worden
aangemoedigd.
De Europese Raad zal regelmatig op dit dossier terugkomen.
V. ITER
47. De Europese Raad beklemtoont dat vóór eind 2005 een aanvang moet
worden gemaakt met de bouw van ITER op de Europese locatie en verzoekt
de Commissie alles in het werk te stellen om deze doelstelling te
bereiken, en in het bijzonder om vóór juli 2005 de laatste hand te
leggen aan de internationale overeenkomst.
VI. VOORBEREIDING VAN DE VN-TOP IN SEPTEMBER 2005
48. De Europese Raad begroet met instemming de presentatie op 21 maart
2005 door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van zijn
rapport "In een grotere vrijheid - naar veiligheid, ontwikkeling en
mensenrechten voor iedereen", dat een cruciale bijdrage is aan de
voorbereiding van de top van de Verenigde Naties in september 2005
over de follow-up van de Millenniumverklaring (2000) en de grote
conferenties en topbijeenkomsten van de Verenigde Naties. De Europese
Raad bevestigt dat de Unie vastbesloten is een belangrijke rol te
spelen in de Verenigde Naties in het algemeen en bij de voorbereiding
van de top in het bijzonder. De Europese Unie zal er resoluut op
aansturen dat dit proces gemeenschappelijke antwoorden op de grote
problemen in verband met ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten
oplevert.
49. De Europese Raad verzoekt de Commissie en de Raad om de
werkzaamheden, met name op de diverse onderdelen van het thema
"ontwikkeling", te bespoedigen teneinde ons standpunt over de
verschillende onderwerpen definitief te bepalen en de Europese Unie in
staat te stellen een actieve rol te spelen in de toekomstige
besprekingen.
De Europese Raad onderstreept het bijzondere belang van Afrika in
2005. Hij is ingenomen met het voornemen van de Commissie om spoedig
voorstellen in te dienen die beogen een wezenlijke bijdrage tot de
herziening van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te
leveren, alsmede de bijstand van de Unie aan het Afrikaanse continent
te intensiveren. Hij neemt in dit verband tevens nota van het recente
verslag van de Commissie over Afrika.
50. De Europese Raad uit de wens dat er met de landengroepen en de
landen waarmee de Unie gestructureerde betrekkingen onderhoudt, op
alle niveaus een dialoog wordt gevoerd en geïntensiveerd, teneinde een
actieve dynamiek te ontwikkelen die de standpunten tot elkaar brengt,
zodat tijdens de top in september 2005 ambitieuze en evenwichtige
resultaten kunnen worden geboekt.
VII. LIBANON
51. De Europese Raad onderschrijft de conclusies die de Raad op
16 maart 2005 over Libanon heeft aangenomen. Hij bevestigt zijn
gehechtheid aan een soeverein, onafhankelijk en democratisch Libanon.
Hij wijst nogmaals op het belang van resolutie 1559 van de
VN-Veiligheidsraad en spreekt zijn onverdeelde steun uit voor de
missie van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de
Verenigde Naties.
52. De Europese Raad verzoekt Syrië spoedig uitvoering te geven aan de
toezegging van de Syrische president Bachar al-Assad van 12 maart om
alle troepen en inlichtingendiensten uit Libanon terug te trekken.
Deze terugtrekking moet volledig zijn en volgens een vast tijdschema
verlopen.
53. De Europese Raad wenst dat spoedig een nieuwe regering wordt
gevormd, die in het belang van alle Libanezen kan handelen. Deze
regering zal, conform de Libanese grondwet en vrij van elke
buitenlandse invloed of inmenging, binnen de gestelde termijnen vrije,
transparante en eerlijke verkiezingen moeten kunnen organiseren. De
Europese Unie zal het verkiezingsproces met aandacht volgen en staat
paraat om assistentie te verlenen.
_______________
BIJLAGE I
Europees pact voor de jeugd
In de context van de vergrijzing van de Europese bevolking acht de
Europese Raad het noodzakelijk dat ten behoeve van jonge Europeanen
een geheel van beleidslijnen en maatregelen wordt uitgewerkt dat
volledig past in de strategie van Lissabon. Het pact voor de jeugd
strekt ertoe het onderwijs, de opleiding, de mobiliteit, de integratie
in het arbeidsproces en de sociale integratie van jonge Europeanen te
verbeteren en tevens het combineren van gezins- en beroepsleven te
vergemakkelijken. Het pact moet zorgen voor de algehele samenhang van
de op deze gebieden te ontplooien initiatieven en als uitgangspunt
dienen voor een sterke en blijvende krachtenbundeling ten behoeve van
de jeugd. Voor het welslagen van het pact moeten alle partijen, en in
de eerste plaats de jongerenorganisaties op nationaal, regionaal en
lokaal niveau en het Europees Jeugdforum, de lagere overheden en de
sociale partners worden ingeschakeld.
De Europese Raad verzoekt de Unie en de lidstaten, alle binnen de
grenzen van hun eigen bevoegdheden, om met name in het kader van de
Europese werkgelegenheidsstrategie en de strategie voor sociale
integratie de volgende actiepunten in aanmerking te nemen:
Op het gebied van werkgelegenheid, integratie en sociale promotie
* zorgen voor een specifieke follow-up van het beleid voor duurzame
integratie van jongeren in het arbeidsproces, in het kader van het
programma betreffende wederzijdse leerprocessen inzake
werkgelegenheid;
* in het kader van het nationale beleid inzake sociale integratie
voorrang geven aan verbetering van de situatie van de meest
kwetsbare jongeren, met name als zij in armoede leven, alsmede aan
initiatieven ter voorkoming van schooluitval;
* jongerenwerkgelegenheid bevorderen;
* werkgevers en ondernemingen verzoeken om blijk te geven van
maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de
integratie van jongeren in het arbeidsproces;
* jongeren aansporen om hun ondernemingszin te ontwikkelen en de
opkomst van jonge ondernemers bevorderen.
Op het gebied van onderwijs, opleiding en mobiliteit
* ervoor zorgen dat de opgedane kennis beantwoordt aan de behoeften
van de kenniseconomie, en daartoe het leggen van een
gemeenschappelijke basis aan vaardigheden aanmoedigen; in dit
verband moet bij voorrang worden gewerkt aan het probleem van
vroegtijdige schoolverlating;
* de mogelijkheden voor studenten om een tijdlang in een andere
lidstaat te studeren uitbreiden;
* de mobiliteit van jongeren stimuleren door de belemmeringen voor
stagiairs, vrijwilligers en werknemers en hun gezinnen weg te
nemen;
* voor onderzoekers de lopende initiatieven in het kader van het
Marie Curie-programma uitbreiden;
* op het gebied van transparantie en vergelijkbaarheid van
beroepskwalificaties tussen de lidstaten een nauwere samenwerking
tot stand brengen en komen tot erkenning van niet-formeel en
informeel leren.
Op het gebied van het combineren van beroeps- en gezinsleven
* het combineren van beroeps- en gezinsleven en een gedeelde
verantwoordelijkheid tussen de partners aanmoedigen, met name door
de netwerken voor kinderopvang uit te breiden en innoverende
arbeidsorganisatiemodellen te ontwikkelen;
* nagaan welke beleidsmaatregelen de kinderopvang ten goede komen,
in het licht van de debatten over het groenboek van de Commissie
betreffende demografische veranderingen.
---
BIJLAGE II
De uitvoering van het stabiliteits- en groeipact verbeteren
- Verslag van de Raad aan de Europese Raad -
In dit verslag worden voorstellen gedaan voor de versterking en
verduidelijking van de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact
teneinde de coördinatie van en het toezicht op het economisch beleid
overeenkomstig artikel 99 van het Verdrag te verbeteren en
buitensporige tekorten te voorkomen, zoals wordt bepaald in artikel
104, lid 1, van het Verdrag.
De Raad bevestigt dat het stabiliteits- en groeipact, dat is gebaseerd
op de artikelen 99 en 104 van het Verdrag, een essentieel deel vormt
van het macro-economisch kader van de Economische en Monetaire Unie.
Door de lidstaten te vragen hun begrotingsbeleid te coördineren en
buitensporige tekorten te vermijden, draagt het pact bij aan de
totstandbrenging van macro-economische stabiliteit in de EU en speelt
het een sleutelrol in het garanderen van lage inflatie en lage
rentevoeten, die een essentiële bijdrage vormen voor een duurzame
economische groei en het creëren van werkgelegenheid.
De Raad memoreert de bij de Slotakte van de Grondwet gevoegde
Verklaring ad artikel III-184, waarin wordt bevestigd dat de Europese
Raad achter de doelstellingen van de strategie van Lissabon blijft
staan: het creëren van werkgelegenheid, structurele hervormingen en
sociale samenhang, en waarin met betrekking tot het begrotingsbeleid
het volgende wordt gesteld: "De Unie streeft naar evenwichtige
economische groei en prijsstabiliteit. Het economisch en het
begrotingsbeleid moeten dus de juiste prioriteiten bepalen voor
economische hervormingen, innovatie, concurrentievermogen en
stimulering van particuliere investeringen en consumptie in tijden van
zwakke economische groei. Dit zou tot uiting moeten komen in de opzet
van begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en op het niveau van de
Unie, met name door herstructurering van de overheidsinkomsten en
-uitgaven, met inachtneming van de begrotingsdiscipline conform de
Grondwet en het stabiliteits- en groeipact.".
De twee nominale maatstaven van het pact, te weten de 3-procentsnorm
voor het tekort in verhouding tot het BBP en de 60-procentsnorm voor
de overheidsschuld in verhouding tot het BBP, hebben hun
deugdelijkheid bewezen en blijven de kern van het multilateraal
toezicht uitmaken. De Europese Raad heeft in juni 2004 evenwel
vastgesteld dat de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact moet
worden versterkt en verduidelijkt teneinde de doorzichtigheid van en
de nationale zeggenschap in het begrotingskader van de EU te
vergroten, en de uitvoering van de regels en bepalingen ervan te
verbeteren.
Het pact moet billijk en consequent worden toegepast op alle lidstaten
en begrijpelijk zijn voor het publiek. De Raad bevestigt dat een op
regels gebaseerd systeem de beste garantie vormt voor het nakomen van
verbintenissen en voor een gelijke behandeling van alle lidstaten. Het
is van wezenlijk belang om bij het versterken en verduidelijken van
het pact te zorgen voor een juist evenwicht tussen, enerzijds, meer
economische afwegingen en budgettaire manoeuvreerruimte bij het
toezicht op en de coördinatie van het begrotingsbeleid en, anderzijds,
de noodzaak van een eenvoudig, transparant en afdwingbaar op regels
gebaseerd kader.
De ervaring van vijf jaar EMU leert dat in een Europese Unie met 25,
gekenmerkt door sterk heterogene en diverse situaties, door middel van
een meer genuanceerd gemeenschappelijk kader met een prominentere rol
voor de economische ratio achter de regels beter recht kan worden
gedaan aan economische verschillen tussen de EU-lidstaten. De
bedoeling is dan ook om door versteviging van de economische
onderbouwing van het bestaande kader tot een geloofwaardiger en beter
afdwingbaar geheel te komen. Het is niet de bedoeling de huidige
regels te verscherpen of te versoepelen, maar wel ze doeltreffender te
maken.
Tegen deze achtergrond is de hervorming erop gericht de tot dusver
ondervonden tekortkomingen te verhelpen door meer nadruk te leggen op
de economische ontwikkelingen en het waarborgen van de houdbaarheid
van de openbare financiën een centraler plaats te geven. Tevens moeten
de instrumenten van economische governance in de EU beter op elkaar
worden afgestemd om de bijdrage van het begrotingsbeleid aan de
economische groei te vergroten en de verwezenlijking van de
Lissabon-strategie te helpen bevorderen.
Naar aanleiding van de Mededeling van de Commissie van 3 september
2004 "Versterking van de economische governance en verduidelijking van
de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact" heeft de Raad
gewerkt aan concrete voorstellen voor een hervorming van het
stabiliteits- en groeipact.
De Raad heeft bij de evaluatie van de bepalingen van het stabiliteits-
en groeipact voornamelijk vijf gebieden omschreven die voor
verbetering vatbaar zijn:
i) de economische ratio achter de begrotingsregels meer recht doen
teneinde de geloofwaardigheid van en de nationale zeggenschap in die
regels te verbeteren;
ii) de zeggenschap van de nationale beleidsmakers verbeteren;
iii) de periodes waarin de economieën meer dan trendmatig groeien,
efficiënter aanwenden voor begrotingsconsolidatie teneinde procyclisch
beleid te vermijden;
iv) in aanbevelingen van de Raad beter rekening houden met periodes
waarin de economieën minder dan trendmatig groeien;
v) bij het toezicht op de begrotingssituatie voldoende aandacht
schenken aan schuld en houdbaarheid.
De Raad heeft bij het opstellen van de voorstellen voor een hervorming
van het stabiliteits- en groeipact passende aandacht geschonken aan de
verbetering van de governance van en de nationale zeggenschap in het
begrotingskader, aan de versterking van de economische onderbouwing en
de doeltreffendheid van het pact, zowel wat zijn preventieve als
correctieve instrumenten betreft, aan het waarborgen van de
houdbaarheid van de openbare financiën op de lange termijn, het
bevorderen van de groei en het voorkomen van buitensporige lasten voor
de toekomstige generaties.
De Raad bevestigt, overeenkomstig de resolutie van Luxemburg over de
coördinatie van het economisch beleid, dat een verbeterde coördinatie
van het begrotingsbeleid moet sporen met het in het Verdrag
neergelegde subsidiariteitsbeginsel en, onverminderd de bepalingen van
het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact, de bevoegdheden van de
regeringen der lidstaten voor het bepalen van hun eigen structuur- en
begrotingsbeleid onverlet moet laten.
De ministers geven in dit verslag de wetswijzigingen aan die nodig
zijn om hun opvattingen over de hervorming van het stabiliteits- en
groeipact in de praktijk te brengen. Zij zijn voornemens zo min
mogelijk wijzigingen aan te brengen en verwachten voorstellen van de
Commissie om hun opvattingen concreet vorm te geven.
1. Betere governance
Om het EU-begrotingskader een grotere legitimiteit te geven en meer
ondersteuning te verlenen aan de doelstellingen en institutionele
regelingen daarvan, is de Raad van mening dat de lidstaten, de
Commissie en de Raad, zonder de institutionele verhoudingen te
verstoren, hun respectieve verantwoordelijkheden moeten nemen; van hen
wordt met name het volgende verwacht:
1) De Commissie en de Raad respecteren de verantwoordelijkheid van de
lidstaten voor de uitvoering van het beleid van hun keuze - binnen de
grenzen die zijn gesteld bij het Verdrag, met name de artikelen 99 en
104 - en de lidstaten volgen de aanbevelingen van de Raad op;
2) De Commissie dient te gepasten tijde haar initiatiefrecht uit te
oefenen en de voorschriften effectief toe te passen, en de Raad en de
lidstaten respecteren de verantwoordelijkheid van de Commissie als
hoedster van het Verdrag en de procedures daarvan;
3) De Raad oefent op een verantwoorde manier zijn discretionaire
bevoegdheid uit en de lidstaten en de Commissie respecteren de
verantwoordelijkheid van de Raad voor de coördinatie van het
economisch beleid binnen de Europese Unie en zijn rol voor de goede
werking van de economische en monetaire unie;
4) De lidstaten, de Raad en de Commissie verklaren dat zij zich eraan
committeren het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact effectief en
te gepasten tijde uit te voeren door middel van collegiale
ondersteuning en collegiale pressie, en bij het economisch en
begrotingstoezicht nauw en constructief samen te werken, teneinde te
waarborgen dat de bepalingen van het pact zeker en doeltreffend zijn.
De Raad onderstreept het belang van verbetering van de governance en
versterking van de nationale zeggenschap in het begrotingskader door
de hierna geschetste voorstellen.
1.1. Samenwerking en communicatie
De Raad, de Commissie en de lidstaten passen het Verdrag en het
stabiliteits- en groeipact effectief en te gepasten tijde toe. De
partijen werken in het proces van economisch en begrotingstoezicht
nauw en constructief samen, teneinde te waarborgen dat de bepalingen
van het pact zeker en doeltreffend zijn.
Omwille van de transparantie en de verantwoordingsplicht wordt er
terdege voor gezorgd dat zowel tussen de instellingen onderling als
naar het grote publiek te gepasten tijde volledige communicatie
plaatsvindt. Meer bepaald verbinden de Raad, de Commissie en de
lidstaten zich er ten behoeve van een vrijmoedige en vertrouwelijke
gedachtewisseling toe in alle stadia van het begrotingstoezicht en de
buitensporigtekortprocedure op voorhand informatie over hun intenties
uit te wisselen, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan hun
respectieve rechten.
1.2. Verbetering van collegiale ondersteuning en toepassing van
collegiale pressie
De Raad is het erover eens dat doeltreffender collegiale ondersteuning
en collegiale pressie een onlosmakelijk onderdeel van een hervormd
stabiliteits- en groeipact zijn. De Raad en de Commissie zouden zich
ertoe moeten engageren hun standpunten en besluiten in alle passende
stadia van de procedure van het pact te motiveren en openbaar te
maken.
Collegiale ondersteuning en collegiale pressie in de eurozone vinden
plaats in het kader van de coördinatie in de Eurogroep, en zijn
gebaseerd op een horizontale toetsing van nationale
begrotingsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de gehele
eurozone. Een dergelijke toetsing moet ten minste eenmaal per jaar
vóór de zomer worden uitgevoerd.
1.3. Complementaire nationale begrotingsregels en -instellingen
De Raad is het erover eens dat de nationale begrotingsregels de
toezeggingen van de lidstaten uit hoofde van het stabiliteits- en
groeipact moeten aanvullen. Omgekeerd moeten er op EU-niveau
stimulansen worden geboden en negatieve prikkels worden weggenomen,
opdat de doelstellingen van het stabiliteits- en groeipact ook door de
nationale regels ondersteund kunnen worden. In dit verband vestigt de
Raad de aandacht op negatieve prikkels die voortvloeien uit het effect
op het begrotingskader van bepaalde
ESR95-regels betreffende boekhouding en statistiek.
De uitvoering van bestaande nationale regels (voor uitgaven, enz.) zou
in het kader van de stabiliteits- en convergentieprogramma's kunnen
worden besproken, maar dan wel met de nodige voorzichtigheid en
voorzover ze relevant zijn voor de inachtneming van de
EU-begrotingsregels, aangezien de lidstaten op Europees niveau
gehouden zijn laatstgenoemde regels in acht te nemen en de
inachtneming daarvan de voornaamste toetssteen voor de stabiliteits-
en convergentieprogramma's is.
De Raad is van mening dat de nationale governanceregelingen het
EU-kader dienen aan te vullen. Nationale instellingen kunnen een
prominentere rol in het begrotingstoezicht gaan vervullen om de
nationale zeggenschap te vergroten, de handhaving door toedoen van de
nationale publieke opinie te verbeteren, en op EU-niveau de analyse
van economie en beleid aan te vullen.
1.4. Een stabiliteitsprogramma voor de regeerperiode
De Raad verzoekt de lidstaten om bij de eerste actualisering van hun
stabiliteits-/convergentie-programma na het aantreden van een nieuwe
regering de continuïteit te handhaven ten opzichte van de
begrotingsdoelstellingen die de Raad op basis van de vorige
actualisering van het stabiliteits-/
convergentieprogramma had goedgekeurd, en om, met het oog op de hele
regeerperiode, informatie te verstrekken over de middelen en
instrumenten die de nieuwe regering denkt aan te wenden om deze
doelstellingen te verwezenlijken, door haar begrotingsstrategie uit te
stippelen.
1.5. Rol van de nationale parlementen
De Raad verzoekt de regeringen van de lidstaten om
stabiliteits-/convergentieprogramma's en de adviezen van de Raad
daarover aan hun nationale parlementen voor te leggen. De nationale
parlementen willen wellicht debatteren over het gevolg dat aan
aanbevelingen in het kader van de procedures voor vroegtijdige
waarschuwing en buitensporig tekort moet worden gegeven.
1.6. Betrouwbare macro-economische voorspellingen
De Raad erkent dat het van belang is begrotingsprognoses op
realistische, voorzichtige macro-economische voorspellingen te
baseren. Ook erkent hij de grote bijdrage die geleverd kan worden door
de prognoses van de Commissie over de coördinatie van het economisch
en het begrotingsbeleid.
In hun macro-economische en begrotingsprognoses moeten de lidstaten,
in het bijzonder de lidstaten die deel uitmaken van de eurozone en de
lidstaten die deelnemen aan WKM II, de "gemeenschappelijke externe
hypotheses" gebruiken indien deze te gepasten tijde door de Commissie
zijn verstrekt. Het staat de lidstaten vrij hun
stabiliteits-/convergentieprogramma's op hun eigen prognoses te
baseren. Verschillen tussen de prognoses van de lidstaten en die van
de Commissie moeten echter nader worden toegelicht. Die toelichting
zal als referentie dienen bij de evaluatie achteraf van
prognosefouten.
Aangezien fouten in de prognoses onvermijdelijk zijn, moet de nadruk
in de stabiliteits-/
convergentieprogramma's meer komen te liggen op het verrichten van
algemene gevoeligheidsanalyses en/of het uitstippelen van alternatieve
scenario's, opdat de Commissie en de Raad het gehele scala van
mogelijke begrotingsresultaten kunnen overzien.
1.7. Statistische governance
De Raad is het erover eens dat de uitvoering van het begrotingskader
en de geloofwaardigheid daarvan in essentiële mate afhangen van de
kwaliteit, de betrouwbaarheid en de tijdige beschikbaarheid van
begrotingsstatistieken. Betrouwbare en tijdig beschikbare statistieken
zijn niet alleen wezenlijk voor de beoordeling van begrotingssituaties
van regeringen; dankzij de volledige transparantie van deze
statistieken zullen ook de financiële markten de kredietwaardigheid
van de verschillende lidstaten beter kunnen beoordelen, waardoor ze
een belangrijke functie voor het signaleren van beleidsfouten
vervullen.
Het cruciale punt blijft dat er in adequate praktijken, middelen en
capaciteit moet worden voorzien om statistieken van hoge kwaliteit op
nationaal en Europees niveau te produceren, en zodoende de
onafhankelijkheid, de integriteit en de verantwoordingsplicht van de
nationale statistische bureaus en van Eurostat te vrijwaren. Daarnaast
moet de nadruk blijven liggen op de ontwikkeling van de operationele
capaciteit, het toezichtvermogen, de onafhankelijkheid en de
verantwoordingsplicht van Eurostat. De Commissie en de Raad beraden
zich in de loop van 2005 op een betere governance van het Europese
statistische stelsel.
De lidstaten en de EU-instellingen moeten zich ertoe verbinden
kwalitatief hoogwaardige en betrouwbare begrotingsstatistieken te
genereren, en onderling samen te werken om dat doel te bereiken. Het
opleggen van sancties aan een lidstaat moet worden overwogen wanneer
de verplichtingen betreffende het naar behoren rapporteren van
overheidsgegevens niet worden nagekomen.
2. Versterken van de preventieve instrumenten
Er bestaat ruime consensus over het gegeven dat perioden van meer dan
trendmatige groei moeten worden aangewend voor begrotingsconsolidatie
om een procyclisch beleid te vermijden. Omdat in het verleden de
middellangetermijndoelstelling van een begroting "die vrijwel in
evenwicht is of een overschot vertoont" niet is bereikt, moeten de
preventieve instrumenten van het stabiliteits- en groeipact worden
versterkt, door een hernieuwde verbintenis van de lidstaten om de
nodige begrotingsmaatregelen te nemen teneinde naar deze doelstelling
te convergeren en deze na te leven.
2.1. Definiëren van de begrotingsdoelstelling voor de middellange
termijn
Het stabiliteits- en groeipact verplicht de lidstaten te voldoen aan
de middellangetermijndoelstelling (MTD) van een begroting "die vrijwel
in evenwicht is of een overschot vertoont" (VIEO).
In het licht van de toegenomen economische en budgettaire
heterogeniteit van de EU met 25 lidstaten, komt de Raad overeen dat de
MTD voor individuele lidstaten moet worden gedifferentieerd, teneinde
rekening te houden met de diversiteit van de economische en
budgettaire omstandigheden en ontwikkelingen, alsmede van het
begrotingsrisico voor de houdbaarheid van de openbare financiën, mede
gelet op de te verwachten demografische veranderingen.
De Raad stelt derhalve voor om middellangetermijndoelstellingen te
ontwikkelen die, door de kenmerken van de economie van elke lidstaat
in aanmerking te nemen, een drievoudig doel nastreven. De
middellangetermijndoelstellingen dienen eerst te voorzien in een
veiligheidsmarge ten opzichte van de limiet van 3% voor het tekort.
Ook moeten zij snelle vorderingen op weg naar de houdbaarheid
garanderen. Met inachtneming hiervan moeten zij ruimte laten voor
budgettaire armslag, in het bijzonder gelet op de behoefte aan
openbare investeringen.
De MTD moeten worden gedifferentieerd en mogen voor individuele
lidstaten afwijken van het VIEO-beginsel op basis van hun huidige
schuldratio en potentiële groei, terwijl tegelijk een voldoende marge
onder de referentiewaarde van 3% van het BBP wordt aangehouden. Het
bereik van de landspecifieke MTD voor de lidstaten van de eurozone en
van WKM II zou dus, na correctie voor conjunctuurschommelingen, zonder
eenmalige en tijdelijke maatregelen, liggen tussen 1% van het BBP voor
landen met een lage schuld en een hoge potentiële groei, en een
evenwicht of een overschot voor landen met een hoge schuld en een lage
potentiële groei.
De houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn zou worden
ondersteund door de convergentie van de schuldratio's naar een prudent
niveau.
Latent aanwezige verplichtingen (stijgende uitgaven in verband met de
vergrijzing) moeten eveneens in aanmerking worden genomen, zodra de
Raad daartoe de passende criteria en nadere regelingen heeft
vastgesteld en aangenomen. Voor eind 2006 dient de Commissie een
voortgangsverslag uit te brengen over de vaststelling van methoden
voor het voltooien van de analyse door het integreren van die latent
aanwezige verplichtingen.
De Raad onderstreept evenwel dat niet mag worden verwacht dat het
begrotingsbeleid op korte termijn een oplossing biedt voor alle
structurele gevolgen van de vergrijzing van de bevolking, en hij
verzoekt de lidstaten om verder werk te maken van de uitvoering van de
structurele hervormingen op gebieden die verband houden met de
vergrijzing van de bevolking, alsmede van het verhogen van de
werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie.
De begrotingsdoelstellingen op middellange termijn kunnen worden
herzien wanneer er een grote hervorming wordt uitgevoerd en in ieder
geval om de vier jaar, zodat de ontwikkelingen van de overheidsschuld,
de potentiële groei en de houdbaarheid van de openbare financiën in
aanmerking worden genomen.
2.2. Aanpassingstraject naar de middellangetermijndoelstelling
De Raad is van oordeel dat moet worden gestreefd naar een meer
symmetrische aanpak van het begrotingsbeleid gedurende de gehele
cyclus door een sterkere begrotingsdiscipline in perioden van
economisch herstel, teneinde procyclisch beleid te vermijden en de
middellangetermijndoelstelling geleidelijk te bereiken; aldus ontstaat
de nodige ruimte om een economische neergang op te vangen en de
overheidsschuld in een bevredigend tempo af te bouwen, waardoor wordt
bijgedragen tot de houdbaarheid van de openbare financiën op lange
termijn.
De lidstaten moeten zich er op Europees niveau toe verbinden om de
openbare financiën in goede tijden actief te consolideren.
Verondersteld wordt dat onverwachte extra inkomsten worden gebruikt
voor de vermindering van het tekort en de schulden.
Lidstaten die hun MTD nog niet hebben bereikt, moeten maatregelen
nemen om die gedurende de cyclus te halen. In goede tijden moeten hun
inspanningen groter zijn, in slechte tijden mogen de inspanningen
beperkter zijn. Om hun MTD te bereiken, moeten de lidstaten die tot de
eurozone of tot WKM II behoren, streven naar een jaarlijkse
aanpassing, na correctie voor conjunctuurschommelingen, zonder
eenmalige en tijdelijke maatregelen, van 0,5% van het BBP als
benchmark. "Goede tijden" moeten worden omschreven als perioden waarin
de productie haar potentiële niveau overstijgt, met inachtneming van
de elasticiteit van de belastingen.
Lidstaten die het vereiste aanpassingstraject niet volgen, dienen de
afwijking te motiveren in de jaarlijkse actualisering van de
stabiliteits- en convergentieprogramma's. De Commissie zal
beleidsadviezen verstrekken om de lidstaten aan te moedigen hun
aanpassingstraject te blijven volgen. Die beleidsadviezen zullen
worden vervangen door vroegtijdige waarschuwingen, overeenkomstig de
Grondwet zodra deze in werking treedt.
2.3. Rekening houden met structurele hervormingen
De Raad komt overeen dat, ter versterking van de groeigerichtheid van
het pact, structurele hervormingen in aanmerking zullen worden genomen
voor de vaststelling van het aanpassingstraject naar de
middellangetermijndoelstelling voor landen die deze doelstelling nog
niet hebben bereikt en voor het toestaan van een tijdelijke afwijking
van deze doelstelling voor landen die de doelstelling wel hebben
bereikt, met dien verstande dat een veiligheidsmarge voor de naleving
van de referentiewaarde van 3% van het BBP voor het tekort gewaarborgd
moet zijn en dat wordt verwacht dat de begrotingssituatie binnen de
programmaperiode opnieuw aansluit bij de MTD.
Alleen grote hervormingen met rechtstreekse kostenbesparende effecten
op lange termijn, mede door verhoging van de potentiële groei, en
bijgevolg met een verifieerbare positieve invloed op de houdbaarheid
van de openbare financiën op lange termijn, zullen in aanmerking
worden genomen. In het kader van de jaarlijkse actualisering van de
stabiliteits- en convergentieprogramma's moet een gedetailleerde
kosten-batenanalyse van deze hervormingen vanuit budgettair oogpunt
worden verstrekt.
Deze voorstellen moeten worden opgenomen in Verordening nr. 1466/97.
De Raad is zich er tevens van bewust dat de naleving van de
begrotingsdoelstellingen van het stabiliteits- en groeipact geen
belemmering mag vormen voor structurele hervormingen die de
houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn duidelijk
verbeteren. De Raad erkent dat bijzondere aandacht moet worden besteed
aan pensioenhervormingen die gepaard gaan met de invoering van een
meerpijlerstelsel dat een verplichte pijler met volledige
kapitaaldekking omvat. Hoewel deze hervormingen tijdens de
toepassingsperiode leiden tot een verslechtering op korte termijn van
de openbare financiën, wordt de houdbaarheid van de openbare financiën
op lange termijn duidelijk verbeterd. De Raad komt derhalve overeen
dat lidstaten die dergelijke hervormingen uitvoeren, mogen afwijken
van het aanpassingstraject naar de MTD, of van de MTD zelf. De
afwijking van de MTD dient overeen te komen met de netto kosten van de
hervorming van de openbaar beheerde pijler, op voorwaarde dat de
afwijking tijdelijk is en een passende veiligheidsmarge ten opzichte
van de referentiewaarde wordt aangehouden.
3. Betere uitvoering van de procedure bij buitensporige tekorten
De procedure bij buitensporige tekorten moet eenvoudig, transparant en
billijk blijven. Uit de ervaringen van de afgelopen jaren blijkt
evenwel dat er eventueel ruimte is voor verbetering van de toepassing.
Het grondbeginsel voor de toepassing van de procedure is dat een
buitensporig tekort onmiddellijk gecorrigeerd wordt.
De Raad onderstreept dat de bedoeling van de procedure bij
buitensporige tekorten veeleer is bijstand te verlenen, en niet te
bestraffen, en de lidstaten derhalve stimulansen te verstrekken om
begrotingsdiscipline na te streven, door een versterkt toezicht,
collegiale ondersteuning en collegiale pressie. Voorts moet bij de
toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten een duidelijk
onderscheid worden gemaakt tussen beleidsfouten en prognosefouten.
Indien een lidstaat evenwel geen gevolg geeft aan de aanbevelingen die
hem in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten worden
gedaan, heeft de Raad de bevoegdheid de beschikbare sancties toe te
passen.
3.1. Een verslag van de Commissie krachtens artikel 104, lid 3,
opstellen
Teneinde buitensporige overheidstekorten te vermijden, zoals
voorgeschreven in artikel 104, lid 1, van het Verdrag, vormen de door
de Commissie op grond van haar begrotingstoezicht overeenkomstig
artikel 104, lid 3, opgestelde verslagen het uitgangspunt voor het
advies van het EFC, voor de daaropvolgende beoordeling door de
Commissie en uiteindelijk voor het besluit van de Raad over het
bestaan van een buitensporig tekort en voor zijn aanbevelingen, onder
meer over de termijnen om het tekort te corrigeren.
De Raad en de Commissie zijn vastbesloten de referentiewaarden van 3%
en 60% van het BBP te handhaven en te honoreren als ijkpunten voor het
toezien op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de verhouding
tussen overheidsschuld en BBP in de lidstaten. De Commissie stelt
altijd een verslag op krachtens artikel 104, lid 3, van het Verdrag.
De Commissie onderzoekt in haar verslag of een of meer van de in
artikel 104, lid 2, onder a) en b), bedoelde uitzonderingen van
toepassing zijn. De Raad stelt vervolgens wijzigingen of
verduidelijkingen inzake het toepassingsgebied van deze uitzonderingen
voor.
Overeenkomstig het Verdrag wordt er in het verslag van de Commissie
bovendien rekening mee gehouden of het overheidstekort van de lidstaat
groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle
andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de
economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange
termijn. De Raad stelt vervolgens verduidelijkingen inzake het begrip
"alle andere relevante factoren" voor.
3.2. Een "uitzonderlijke en tijdelijke" overschrijding van de
referentiewaarde door het tekort
Het Verdrag voorziet in artikel 104, lid 2, onder a), in een
uitzondering wanneer de overschrijding van de referentiewaarde slechts
van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding tussen het
tekort en het BBP dicht bij de referentiewaarde blijft.
Aangezien de verhouding altijd dicht bij de referentiewaarde moet
blijven om onder deze uitzondering te vallen, bevat Verordening
nr. 1467/97 definities die bepalen wanneer een tekort dat de
referentiewaarde overschrijdt maar toch dicht bij deze waarde ligt,
als uitzonderlijk en tijdelijk van aard moet worden beschouwd: om als
uitzonderlijk te worden beschouwd moet die overschrijding worden
veroorzaakt door een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de
lidstaat valt en die een aanzienlijk effect heeft op de financiële
positie van de algemene overheid, of worden veroorzaakt door een
ernstige economische neergang. De overschrijding wordt als tijdelijk
beschouwd indien de begrotingsprognoses van de Commissie aangeven dat
het tekort na de ongewone gebeurtenis of de ernstige economische
neergang onder de referentiewaarde zal dalen.
Een ernstige economische neergang wordt thans - volgens de regels -
omschreven als een jaarlijkse daling van het reële BBP met ten minste
2%. Bovendien kan de Raad krachtens Verordening nr. 1467/97 bij een
jaarlijkse daling van het reële BBP met minder dan 2% toch besluiten
dat er geen buitensporig tekort bestaat, in het licht van verdere
ondersteunende informatie, met name ten aanzien van het abrupte
karakter van de neergang of het gecumuleerde productieverlies in
vergelijking met de trend in het verleden.
De Raad is van oordeel dat de huidige definitie van "een ernstige
economische neergang" in artikel 2, lid 2, van Verordening
nr. 1467/97, te restrictief is. De Raad is van oordeel dat de leden 2
en 3 van artikel 2 van Verordening nr. 1467/97 moeten worden aangepast
om zowel de Commissie als de Raad in staat te stellen bij het
beoordelen en besluiten of er een buitensporig tekort bestaat,
overeenkomstig artikel 104, leden 3 tot en met 6, van het Verdrag, een
tekort dat de referentiewaarde overschrijdt ten gevolge van een
negatief groeipercentage of uit het gecumuleerde productieverlies
tijdens een langdurige periode van zeer geringe groei ten opzichte van
het groeipotentieel, als uitzonderlijk te beschouwen.
3.3. "Alle andere relevante factoren"
Artikel 104, lid 3, van het Verdrag bepaalt dat in het verslag van de
Commissie inzake het niet-voldoen aan de criteria voor de naleving van
de begrotingsdiscipline, er tevens rekening mee wordt gehouden of het
overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid
en alle andere relevante factoren in aanmerking worden genomen, met
inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op
middellange termijn. Een evenwichtige algehele beoordeling moet al
deze factoren omvatten.
De Raad benadrukt dat de inaanmerkingneming van "andere relevante
factoren" in de stappen die leiden naar een besluit over het al dan
niet bestaan van een buitensporig tekort (artikel 104, leden 4, 5
en 6) volledig ondergeschikt is aan het overkoepelende principe dat,
alvorens andere relevante factoren in aanmerking worden genomen, het
tekort de referentiewaarde slechts tijdelijk overschrijdt en dicht bij
de referentiewaarde blijft.
De Raad is van oordeel dat het kader voor de inaanmerkingneming van
"alle andere relevante factoren" moet worden verduidelijkt. Het
verslag van de Commissie krachtens artikel 104, lid 3, moet een
deugdelijke afspiegeling vormen van de ontwikkelingen op middellange
termijn in de economische situatie (met name potentiële groei,
heersende conjunctuuromstandigheden, uitvoering van beleidsmaatregelen
in het kader van de Lissabon-agenda en beleidsmaatregelen om O&O en
innovatie te bevorderen), alsook van de ontwikkelingen op middellange
termijn in de begrotingssituatie (met name begrotingsconsolidatie in
"goede tijden", houdbaarheid van de schuldpositie,
overheidsinvesteringen en de algemene kwaliteit van de
overheidsfinanciën). Voorts zullen andere factoren in aanmerking
worden genomen die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant
zijn om een uitvoerig kwalitatief oordeel over het overschrijden van
de referentiewaarde te kunnen vellen. In dat verband zal bijzondere
aandacht uitgaan naar begrotingsinspanningen om financiële bijdragen
op een hoog niveau te brengen of te handhaven die gericht zijn op
bevordering van de internationale solidariteit en verwezenlijking van
Europese beleidsdoelstellingen, met name de eenmaking van Europa,
indien de groei en de begrotingslast van een lidstaat daardoor nadelig
worden beïnvloed.
Het is duidelijk dat niet moet worden getracht de in Maastricht
bepaalde referentiewaarde voor het tekort bij te stellen door
specifieke begrotingsposten uit te sluiten.
Indien de Raad op grond van artikel 104, lid 6, heeft besloten dat in
een lidstaat een buitensporig tekort bestaat, worden de "andere
relevante factoren" ook in aanmerking genomen in de daaropvolgende
fasen van de procedure van artikel 104. Zij hoeven evenwel niet in
aanmerking te worden genomen krachtens artikel 104, lid 12, dat wil
zeggen wanneer de Raad besluit of een lidstaat zijn buitensporige
tekort heeft gecorrigeerd.
Deze voorstellen moeten worden opgenomen in Verordening nr. 1467/97.
3.4. Rekening houden met pensioensysteemhervormingen
De Raad is het erover eens dat een overschrijding die dicht bij de
referentiewaarde ligt en die het gevolg is van de toepassing van
pensioenhervormingen waarbij een meerpijlersysteem wordt ingevoerd dat
een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat, zorgvuldig
moet worden bekeken. Hoewel de uitvoering van deze hervormingen leidt
tot een verslechtering van de begrotingssituatie op de korte termijn,
is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn er
duidelijk mee gebaat.
De Commissie en de Raad zullen bij de begrotingsevaluaties in het
kader van het EDP terdege rekening houden met de uitvoering van deze
hervormingen.
Met name bij de beoordeling op grond van artikel 104, lid 12, van de
vraag of het buitensporig tekort is gecorrigeerd, zullen de Commissie
en de Raad de ontwikkelingen in de EDP-tekorten beoordelen, tevens
rekening houdend met de nettokosten van de hervorming van de openbaar
beheerde pijler. Met de nettokosten van de hervorming zal rekening
worden gehouden in de eerste vijf jaar nadat een lidstaat een
verplicht systeem met volledige kapitaaldekking heeft ingevoerd, ofwel
vijf jaar na 2004 voor de lidstaten die een dergelijk systeem reeds
hadden ingevoerd. Het zal bovendien regressief zijn, dat wil zeggen
gedurende vijf jaar zal rekening worden gehouden met 100, 80, 60, 40
en 20 procent van de nettokosten van de hervorming van de openbaar
beheerde pijler.
3.5. De nadruk op schuld en houdbaarheid vergroten
De Commissie moet overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag, de
naleving van de begrotingsdiscipline onderzoeken op basis van het
criterium van het tekort alsook van de schuld. De Raad is het erover
eens dat meer nadruk moet worden gelegd op schuld en houdbaarheid, en
herhaalt dat de overheidsschuld in een bevredigend tempo moet worden
verlaagd tot minder dan 60% van het BBP, rekening houdend met de
macro-economische omstandigheden. Hoe hoger de verhouding van de
schuld van de lidstaten tot het BBP, hoe groter hun inspanningen
moeten zijn om deze snel te verkleinen.
De Raad meent dat het kader voor schuldbewaking moet worden versterkt
door toepassing van het begrip "in voldoende mate afnemend en de
referentiewaarde in een bevredigend tempo benaderend" op de
schuldratio in kwalitatieve termen, door rekening te houden met de
macro-economische omstandigheden en de schuldendynamiek, waaronder het
nastreven van passende niveaus van primaire overschotten alsmede
andere maatregelen tot vermindering van de brutoschuld en
schuldbeheersingsstrategieën. De Raad zal voor landen boven de
referentiewaarde in zijn adviezen inzake de stabiliteits- en
convergentieprogramma's aanbevelingen betreffende de schuldendynamiek
formuleren.
Hiertoe zijn geen wijzigingen van de bestaande verordeningen vereist.
3.6. Verlenging van termijnen voor het nemen van effectieve
maatregelen
De Raad meent dat de termijn voor het aannemen van een besluit op
grond van artikel 104, lid 6, tot vaststelling van het bestaan van een
buitensporig tekort moet worden verlengd van drie tot vier maanden na
de begrotingskennisgevingstermijn. Voorts is de Raad van oordeel dat
de termijn voor effectieve maatregelen na een aanbeveling inzake het
corrigeren van het buitensporig tekort in het kader van artikel 104,
lid 7, kan worden verlengd van 4 tot 6 maanden, zodat de lidstaat de
maatregel beter kan plaatsen binnen de nationale begrotingsprocedure
en een meer gestructureerd pakket maatregelen kan uitwerken. Zulks zou
de aanneming van corrigerende pakketten structurele (in tegenstelling
tot overwegend tijdelijke) maatregelen vergemakkelijken. Tevens zou
het bij langere termijnen mogelijk zijn rekening te houden met een
bijgestelde prognose van de Commissie, zodat de genomen maatregelen en
significante veranderingen in de groeivoorwaarden die een verlenging
van de termijnen zouden kunnen rechtvaardigen, samen zouden worden
geëvalueerd. Om dezelfde redenen zou de termijn van één maand
waarbinnen de Raad een besluit moet nemen om van artikel 104, lid 8,
naar artikel 104, lid 9, over te gaan, tot twee maanden moeten worden
verlengd, en zou de termijn van twee maanden van artikel 104, lid 9,
tot 4 maanden moeten worden verlengd.
Deze voorstellen zouden wijzigingen van de betrokken artikelen van
Verordening nr. 1467/97 vereisen.
3.7. Aanvankelijke termijn voor het corrigeren van het buitensporig
tekort
De Raad is van oordeel dat de termijn om een buitensporig tekort te
corrigeren, in de regel het jaar na de constatering ervan moet zijn,
en dus, normaliter, het tweede jaar na het ontstaan ervan. De Raad
erkent echter dat de in overweging te nemen elementen bij het bepalen
van de aanvankelijke termijn om een buitensporig tekort te corrigeren,
beter moeten worden gespecificeerd en met name een algemene evaluatie
moeten omvatten van alle factoren vermeld in het verslag op grond van
artikel 104, lid 3.
Als referentiepunt zullen landen met een buitensporig tekort een
jaarlijkse minimumbegrotingsinspanning van ten minste 0,5 procent van
het BBP, na correctie voor conjunctuurschommelingen, zonder eenmalige
maatregelen, moeten verwezenlijken, en de aanvankelijke termijn voor
het corrigeren van het buitensporig tekort moet worden bepaald in het
licht van deze minimumbegrotingsinspanning. Indien deze inspanning
voldoende lijkt om het buitensporig tekort te corrigeren in het jaar
na de constatering ervan, dient de aanvankelijke termijn niet later
dan dat jaar te worden gesteld.
De Raad is het er echter over eens dat in bijzondere omstandigheden de
aanvankelijke termijn om een buitensporig tekort te corrigeren één
jaar later kan worden gesteld, dat wil zeggen het tweede jaar na de
constatering ervan en dus normaliter het derde jaar na het ontstaan
ervan. Bij het bepalen van het bestaan van bijzondere omstandigheden
zal rekening worden gehouden met een evenwichtige algemene beoordeling
van de factoren vermeld in het verslag op grond van artikel 104,
lid 3.
De aanvankelijke termijn zal worden vastgesteld onverminderd het in
aanmerking nemen van pensioensysteemhervormingen en onverminderd de
termijnen die voor de nieuwe en toekomstige lidstaten gelden.
3.8. Herziening van de termijnen om het tekort te corrigeren
De Raad erkent dat de termijnen om het buitensporig tekort te
corrigeren kunnen worden herzien en verlengd indien er zich tijdens de
procedure voor buitensporig tekort onverwachte ongunstige economische
gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de begroting
voordoen. Herhaling van een aanbeveling op grond van artikel 104, lid
7, of een kennisgeving op grond van artikel 104, lid 9, van het
Verdrag is mogelijk en hiervan moet gebruik worden gemaakt indien de
betrokken lidstaat conform de oorspronkelijke aanbeveling of
kennisgeving effectieve maatregelen heeft genomen. Dit moet worden
gespecificeerd in Verordening nr. 1467/97.
De lidstaten zouden het bewijs moeten leveren dat zij na aanbevelingen
effectieve maatregelen hebben genomen. Indien effectieve maatregelen
waren genomen als antwoord op eerdere aanbevelingen en indien
onvoorziene groeiontwikkelingen een herziening van de termijnen voor
het corrigeren van het buitensporig tekort wettigen, zou de procedure
niet naar de volgende fase overgaan. De groeiprognose in de
aanbeveling van de Raad zou de referentie zijn voor de evaluatie van
de onvoorziene groeiontwikkelingen.
_______________
European Union