Den Haag, 18 maart 2005

Vragen van het lid Dijsselbloem (PvdA) aan de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie

over de mogelijkheden van het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit in het geval van erkenning na geboorte van een kind in het buitenland

1) Is het juist dat in het geval een kind dat is geboren in het buitenland uit een ongehuwde Nederlandse vader en een niet-Nederlandse moeder en is erkend na de geboorte, geen verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege meer mogelijk is maar slechts door optie kan worden verkregen na 3 jaar?

2) Is het juist dat in het geval dat geen erkenning plaats heeft gevonden in de bovenstaande situatie wel verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege mogelijk is door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (via het middel van een DNA test)?

3) Bent u het er mee eens dat het onwenselijk is dat de gerechtelijke vaststelling van vaderschap in het onder vraag 1 benoemde geval (kind is erkend na de geboorte) niet kan leiden tot het verkrijgen van rechtswege van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap?

4) Bent u bereidt artikel 207 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek Boek I of enige andere wettelijke bepaling te wijzigen zodat ook in het geval van erkenning na de geboorte een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap mogelijk wordt in het geval het één en dezelfde vader betreft die het kind heeft erkend en het vaderschap vastgesteld wenst te zien?

5) Zo nee, deelt u dan onze mening dat in dat geval op Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland de plicht rust om Nederlandse burgers actief te wijzen op de consequenties van erkenning ná de geboorte voor de gerechtelijke vaststelling van vaderschap en daarmee voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit van het kind van rechtswege?