Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
BFB 2005-463M
Onderwerp
Expost Beleidsevaluatieonderzoek naar het
recuperatiebeleid
In de begroting van het ministerie van Financiën
van 2002 is een (begrotings)evaluatieonderzoek
aangekondigd naar het recuperatiebeleid in het
kader van de Exportkredietverzekering en
Investeringsgarantie (EKI) faciliteit. Dit
onderzoek is uitgevoerd in de periode 2003-2004
en als bijlage van deze brief bijgevoegd.
Het onderzoek heeft betrekking op het eerste
deel van de in de begroting 2002 genoemde
operationele doelstelling 4 van de
exportkredietverzekering: het recupereren van
uitstaande schades en het treffen van
schuldenregelingen voor debiteurenlanden.
Doel van het onderzoek is de effectiviteit van
het gevoerde recuperatiebeleid te bezien en waar
mogelijk aanbevelingen voor de verbetering
daarvan te doen. Onder recuperatiebeleid wordt
verstaan de bestaande afspraken, procedures en
activiteiten die zijn gericht op directe
schadebeperking en recuperatie van opgetreden
schaden onder Exportkredietverzekering en
Investeringsverzekering voor rekening van de
Staat. Hierbij zij opgemerkt dat er geen schade
is geleden op de investeringsverzekeringen en
dat het onderzoek derhalve uitsluitend
betrekking heeft op de exportkredietverzekering
(EKV).
Van het onderzoek zijn de vorderingen
uitgesloten die onderdeel uitmaken van een
regeling in het kader van de Club van Parijs.
Aangezien gelijke behandeling van crediteuren
één van de belangrijkste principes van de Club
van Parijs is, heeft het weinig zin om het
Nederlandse recuperatiebeleid afzonderlijk te
bezien. Het evaluatieonderzoek spitst zich
derhalve toe op alle vorderingen op particuliere
debiteuren en de vorderingen op overheden zolang
zij niet in een regeling van de Club van Parijs
zijn opgenomen.
Dit onderzoek is uitgevoerd door een medewerker
van het ministerie van Financiën (mr. S. van
Tuyll van Serooskerken). Desbetreffende persoon
is in het verleden op generlei wijze betrokken
geweest bij de EKI-faciliteit en heeft als
opdracht meegekregen zich kritisch en
onafhankelijk op te stellen. Het rapport geeft
dan ook de persoonlijke mening van de
onderzoeker weer.
Een begeleidingscommissie, bestaande uit
vertegenwoordigers van Atradius Dutch State
Business (DSB) NV, De Nederlandsche Bank NV
(DNB) en het ministerie van Financiën heeft het
onderzoek begeleid. In overleg met deze
commissie heeft de onderzoeker gekozen voor een
kwalitatieve onderzoeksbenadering waarbij is
gekeken naar een aantal casussen. Tevens zijn er
gesprekken gevoerd met een aantal overheden en
exportkredietverzekeraars in België, Duitsland,
Frankrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
Conclusies
De auteur van het rapport concludeert dat het
algemene beeld inzake de recuperatie positief is
(hoofdstuk 11, pagina 22-23). De resultaten van
het recuperatiebeleid zijn bevredigend en zijn
vergelijkbaar met die van andere landen. Het
door het ministerie van Financiën gestelde
vertrouwen in de uitvoerders van het
recuperatiebeleid is niet misplaatst. De auteur
concludeert dat de specifieke Nederlandse
situatie, waarbij drie partijen (ministerie van
Financiën, DNB en Atradius DSB) betrokken zijn
bij het recuperatieproces, vraagt om een
zorgvuldige afstemming. Momenteel wordt een
reorganisatie (het zogenaamde 'Pauwenhofproces')
voorbereid waarbij onder meer opnieuw wordt
gekeken naar de rolverdeling. Het is van belang
hierbij rekening te houden met de constatering
dat het huidige model goed functioneert maar dat
het mogelijkerwijs efficiënter kan door maar
twee partijen betrokken te laten zijn bij het
recuperatiebeleid in plaats van drie. De auteur
constateert dat er ruimte is voor een betere
coördinatie en strakkere regie binnen de Staat.
Dit is een serieus aandachtspunt dat door alle
partijen werd gesignaleerd. Vervolgens wordt
door de auteur gesteld dat de juridische
mogelijkheden om betaling af te dwingen niet
altijd volledig duidelijk zijn. Hoewel over het
algemeen wel naar de juridische mogelijkheden
werd gekeken, werd geen systematische analyse
uitgevoerd ten aanzien van de ultiem mogelijke
juridische instrumenten. Al dient wel opgemerkt
te worden dat het in veel gevallen onwenselijk
is om een dergelijk juridische procedure uit te
voeren uit kostenoverwegingen en de mogelijke
reputatieschade in het internationale
diplomatieke circuit. De auteur constateert
tevens dat de kwaliteitscontrole momenteel
impliciet gebeurt op basis van de
ervaring/kundigheid van de betrokken partijen en
niet expliciet is gemaakt d.m.v. het opstellen
van kwaliteitscontrolerapportages. Hierdoor is
de kwaliteitscontrole niet goed verifieerbaar.
Opgemerkt moet worden dat DNB namens de Staat
toeziet op de (kwalitatieve) uitvoering van het
recuperatiebeleid. Het geschetste beeld dat de
controlesystemen/methoden, die DNB hanteert,
goed functioneren is derhalve voor de Staat van
groot belang. De geconstateerde lacune in de
kwaliteitscontrolemethodiek dient, hoewel niet
bijzonder ernstig, wel opgevuld te worden.
Aanbevelingen
In de navolgende paragrafen wordt aangegeven wat
mijn standpunt is ten aanzien van de
afzonderlijke aanbevelingen (hoofdstuk 12 van
het rapport, pagina 24-25).
1 De auteur beveelt aan dat het wenselijk is op
een meer systematische wijze gebruik te maken
van het postennetwerk van het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Zo zou er regelmatig een
overzicht van het uitstaande obligo via de
verantwoordelijke landendesk aan de ambassade
verstrekt kunnen worden. Hierbij is het van
belang dat de informatiestroom gecoördineerd
wordt door het ministerie van Financiën.
Vanaf medio 2005 zal een dergelijke rapportage
opgesteld worden door Atradius DSB. Deze zal
dan, via het ministerie van Financiën, verzonden
worden aan de landendesks op het ministerie van
Buitenlandse Zaken die deze weer zullen
doorgeleiden naar de betrokken ambassades. De
ambassades zullen in dit proces een signalerende
rol hebben voor wat betreft ontwikkelingen, die
samenhangen met de vorderingen.
2 De auteur beveelt aan de relevante partijen op
de ambassades een briefing te geven over de rol
van de Staat bij de exportkredietverzekering.
Het ministerie van Financiën staat positief
tegenover de aanbeveling en zal deze
implementeren. Zo zou bijvoorbeeld een
uiteenzetting kunnen worden gegeven en marge van
de Ambassadeursconferentie, terugkomdagen, etc.
3 De auteur beveelt aan dat het ministerie van
Financiën de mogelijkheid krijgt om in
voorkomende gevallen instructies te kunnen geven
aan de ambassades.
Een mogelijke nog te onderzoeken uitwerking van
deze aanbeveling kan zijn dat de aansturing van
ambassades door het ministerie van Buitenlandse
Zaken in overeenstemming met het ministerie van
Financiën wordt gedaan.
4 De auteur beveelt aan dat de betrokken
ministeries tijdig een afweging maken van de
prioriteiten waardoor er naar buiten toe één
lijn getrokken kan worden.
Een sterkere betrokkenheid van het ministerie
van Buitenlandse Zaken zoals volgt uit de
voorgaande aanbevelingen zal zorgen voor een
beter gecoördineerd optreden en daardoor een
effectievere recuperatie.
5 De auteur beveelt aan het incassotraject van
de SENO- en GOM-faciliteiten (van het ministerie
van Economische Zaken) met die van de EKV te
integreren.
De beleidsmatige uitvoering van de SENO- en
GOM-faciliteiten wordt momenteel geïntegreerd in
de algemene EKV-faciliteit. Ook de
achterliggende beleidsmatige
processen/procedures (zoals het
recuperatiebeleid) zullen worden gestroomlijnd.
6 De auteur beveelt aan alle vorderingen van het
Rijk op debiteuren in derde landen te
centraliseren bij het ministerie van Financiën.
Er bestaat momenteel binnen de Rijksoverheid
geen centrale administratie van alle vorderingen
die de Staat heeft op debiteuren in derde
landen. Het ministerie van Financiën zal met de
relevante partijen inventariseren of een
dergelijke centrale administratie wenselijk is
en welke vorm die dan zou moeten hebben.
7 De auteur beveelt aan een procedure te
ontwikkelen waarin de juridische mogelijkheden
structureel geanalyseerd worden.
Specifiek zal gekeken worden of het mogelijk en
wenselijk is een diepgaandere juridische analyse
standaard in te bouwen in de
recuperatieprocessen of dat deze in een andere
vorm meegenomen wordt. Hiermee kan een mogelijke
lacune in het recuperatieproces worden gedicht.
8 De auteur beveelt aan de kwaliteitscontrole
door het ministerie van Financiën te laten
plaatsvinden.
Het ministerie van Financiën zal binnenkort met
de betrokken partijen overleggen hoe in de
toekomst een verbeterde kwaliteitscontrole kan
plaatsvinden en wat de rolverdeling hierin zal
zijn van deze partijen.
9 De auteur beveelt aan dat Atradius DSB de
afweging van de verschillende
incasso-alternatieven (checklist, aparte
rapportage) explicieter moet maken, zodat zij
verifieerbaar is voor diegenen die de
kwaliteitscontrole uitvoert.
Het ministerie van Financiën ondersteunt de
gedane aanbeveling en zal in overleg met
Atradius DSB de suggesties implementeren.
Bovenstaande aanbevelingen zullen worden
meegenomen in het lopende reorganisatieproces
waarin de Exportkredietverzekering en
Investeringsgarantie faciliteit zich momenteel
bevindt. Over de uitkomsten van dit
reorganisatieproces zult u op een later tijdstip
worden geïnformeerd.
DE MINISTER VAN FINANCIËN
Bijlage:
· Rapport onderzoek recuperatiebeleid
---
In de begrotingen van 2004 en 2005 is deze
doelstelling geïntegreerd in operationele
doelstelling 2.
Ministerie van Financiën