Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid


1

Uitkeringsgerechtigden in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw


1. Inleiding
Ondanks de hoge werkloosheid, vooral onder laagopgeleiden, wordt een aanzienlijk deel van de seizoenswerkzaamheden in de land- en tuinbouw verricht door werknemers uit de Midden- en Oost-Europese EU-landen (MOE-landen) en uit landen van buiten de EU. Er werken thans buitengewoon weinig binnenlandse werkzoekenden op deze functies. Deze situatie bestaat, zoals bekend, weliswaar al langer, maar het kabinet wil daarin verandering brengen en wel zo snel mogelijk!

Daarom heeft het kabinet de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) verzocht voorstellen te doen en daarbij in te gaan op de afzonderlijke rollen van werkgevers, werknemers, CWI en gemeenten. Op 16 december 2004 heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) zijn voorstel `Van het land' uitgebracht. De raad is van oordeel dat door alle betrokken partijen een aanzienlijk grotere inspanning moet worden gepleegd. Daartoe heeft de raad diverse concrete voorstellen gedaan. Een van de voorstellen is dat werkzoekenden in dienst treden bij een detacheringsbedrijf dat functioneert als `tussenwerkgever'. Deze detacheringsconstructie, vorm te geven in een drietal pilots, neemt belemmeringen weg die het inzetbaar maken van uitkeringsgerechtigden in de weg staan.

Het Kabinet is het eens met de conclusie dat dit probleem een krachtige aanpak van alle betrokken actoren vraagt en spreekt zijn waardering uit voor de voorstellen van de RWI. De RWI heeft een oplossingrichting ontwikkeld die in het verlengde ligt van de nieuwe mogelijkheden van de gemeenten in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Met de beoogde pilots wordt gemeenten een handreiking geboden voor het gebruik van detacheringsconstructies en het aaneenschakelen van tijdelijk werk voor bijstandsgerechtigden voor een langere periode. Ook voor de inschakeling van WW- gerechtigden bevatten de voorstellen goede aanknopingspunten.

Op 25 januari 2005 heb ik tijdens het mondelinge vragenuur aangekondigd op korte termijn met alle belangrijke spelers in het veld om tafel te gaan zitten. Daarbij heb ik ook meegedeeld dat het ministerie van SZW met de RWI nader overleg zal voeren over de drie pilotprojecten, die op korte termijn van start moeten gaan.
Verder is op donderdag 10 februari de motie Bruls/van Egerschot 1 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om voor 15 maart te komen met een integrale visie en bijbehorende maatregelen om de inschakeling van WW- en WWB-gerechtigden te verbeteren en daarover de kamer te informeren.

Op dinsdag 22 februari jl. heeft een brede bijeenkomst plaatsgevonden met onder meer CWI, RWI, LTO-Nederland, CNV-Bedrijvenbond, VNG, UWV en gemeenten. Doel van de bijeenkomst was om met alle betrokken partijen te zoeken naar de mogelijkheden om meer uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid. Het RWI-voorstel "Van het land" speelde daarbij een belangrijke rol, maar er is ook breder gekeken naar mogelijke actiepunten en oplossingen.

Tijdens de bijeenkomst bleek er een breed draagvlak te zijn voor de analyse van de problemen en voor een gezamenlijke aanpak daarvan. Diverse deelnemende organisaties hebben aangegeven zich te zullen inzetten om meer uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in


1 Kamerstukken II, vergaderjaar 2004 ­ 2005, 29544, nr. 16.


2

de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. Het gevoel van urgentie was groot. Dit geeft het kabinet de hoop en het vertrouwen dat nu een belangrijke stap zal worden gezet naar een hogere participatie van binnenlandse werkzoekenden in de seizoenarbeid.

Deze notitie is een reactie op de voorstellen van de RWI, de toezegging van 25 januari en de genoemde motie. Tevens zijn in deze notitie verwerkt de resultaten van de bijeenkomst van dinsdag 22 februari en wordt een stand van zaken gegeven van het overleg met de RWI over de pilotprojecten.


2. De huidige situatie
Bijlage 1 bevat cijfers over de ontwikkelingen in aantallen verleende tewerkstellings- vergunningen naar nationaliteit en sector. Opvallend is dat het totaal aantal verleende vergunningen in vier jaar tijd is gestegen van krap 28.000 naar ruim 44.000. Het aantal vergunningen dat in die periode is verleend voor de inzet van Polen is bijna vertienvoudigd. Van de verleende vergunningen komt thans bijna de helft terecht in de sector land- en tuinbouw (verdubbeling ten opzichte van 2000).

Deze ontwikkelingen wil het kabinet ombuigen; zij staan in schril contrast met de werkloosheid die de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Voor de lage deelname van uitkeringsgerechtigden aan de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw is een samenspel van factoren verantwoordelijk, zoals onder meer blijkt uit het RWI-advies en uit de discussie op de bijeenkomst van 22 februari jongstleden.
Samengevat worden als belangrijkste oorzaken genoemd:

· werkgevers zoeken geschikt en gemotiveerd personeel. In de ogen van werkgevers is de productiviteit van uitkeringsgerechtigden veelal (te) laag en niet in verhouding tot de kosten.

· uitkeringsgerechtigden zijn vaak niet gemotiveerd om dit werk te verrichten. Het wordt zwaar en/of onaantrekkelijk gevonden.

· uitkeringsinstanties zijn meer gericht op het plaatsen van werklozen in duurzame arbeid, via reïntegratietrajecten, dan op het plaatsen op een tijdelijke vacature. Sanctionering van cliënten is een ander punt van aandacht.
· in het project Seizoenarbeid van LTO en CWI worden criteria gehanteerd voor de geschiktheid, de beschikbaarheid en motivatie, die leidraad zijn bij het selecteren van werkzoekenden. De criteria hebben volgens de RWI tot gevolg dat maar weinig werkzoekenden zich zonder voorbereiding zullen kwalificeren voor plaatsing in de seizoenarbeid in de agrarische sector2;

· oorzaken aan de zijde van de regelgeving of de interpretatie daarvan: de uitkerings- gerechtigden hebben niet voldoende (financiële) prikkels.

Veelal wordt de indruk gewekt dat werkgevers de voorkeur geven aan buitenlands aanbod boven prioriteitgenietend aanbod, onder meer op basis van een vergelijking van de kosten. Hierbij gaat het vooral om de inzet van Polen. Volgens een recent RWI-onderzoek3 zijn Polen echter niet per definitie goedkoper dan Nederlandse werknemers. Alleen wanneer de Polen in


2 RWI-voorstel `Van het land', p. 5. Het gaat hierbij onder meer om de volgende criteria: de potentiële werknemer dient gemotiveerd te zijn en over zowel een goed ontwikkelde fijne motoriek als over veel spierkracht te beschikken. Daarnaast moet de werknemer bereid zijn ook buiten de gebruikelijke werktijden te werken, direct en volledig beschikbaar zijn voor ten minste 25 uur per week en affiniteit bezitten met de sector.
3 H.M. ter Beek, J.W.M. Mewissen e.a. `Poolshoogte. Onderzoek naar juridische constructies en kostenvoordelen bij het inzetten van Poolse arbeidskrachten in drie sectoren', onderzoek in opdracht van de RWI, februari 2005.

3

dienst zijn van buitenlandse bedrijven, hoeft voor hen het CAO-loon nog niet te worden betaald4. Omdat er bijkomende kosten zijn voor bijvoorbeeld huisvesting en bemiddeling, kunnen de arbeidskosten van Polen in loondienst of via uitzendorganisaties zelfs hoger zijn. Verder gelden voor zelfstandigen het CAO-loon en de minimumloonbepalingen niet. Bij de voorkeur voor buitenlands aanbod spelen motivatie en inzetbaarheid waarschijnlijk een grotere rol dan de beloning.

Kansen nu benutten
Zodra het vrije verkeer in werking treedt voor acht nieuwe EU-lidstaten, hebben de onderdanen van de MOE-landen dezelfde voorkeurspositie op de Nederlandse arbeidsmarkt als het binnenlands prioriteitgenietend aanbod. De concurrentie op de arbeidsmarkt met het buitenlands aanbod kan er dan toe leiden dat uitkeringsgerechtigden dan nog minder kansen hebben om aan de slag te komen. Ook de RWI constateert in zijn voorstel dat een verdere liberalisering, op weg naar een toekomstig volledig vrij verkeer van werknemers, de noodzaak vergroot om nu stappen te zetten ten aanzien van het verhogen van de inzetbaarheid van werkzoekenden.

Het beleid gericht op een hogere inzet van uitkeringsgerechtigden in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw kan alleen tot succes leiden als gelijktijdig wordt gewerkt aan activerende bemiddeling, een krachtig sanctiebeleid, een daarop aangepast beleid met betrekking tot het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen en een voortgezette bestrijding van de illegale arbeid. Dit vraagt om goed op elkaar afgestemde acties van diverse partijen. In paragraaf 3 worden die acties beschreven.

Er zijn nieuwe kansen om meer uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. Daarbij gaat het allereerst om het RWI-voorstel om door middel van detacheringsconstructies tijdelijke banen te schakelen tot een baan van een langere duur. Veel van de huidige nadelen van de inzet van uitkeringsgerechtigden in de tijdelijke seizoenarbeid voor zowel werkgever, uitkeringsgerechtigden als de uitkerings- instantie kunnen daarmee worden beperkt. Ten tweede is de nieuwe Wet werk en bijstand (WWB) die vanaf 1 januari 2004 gefaseerd in werking is getreden, inmiddels in veel gemeenten meer operationeel. Dit betekent onder meer dat het begrip algemeen geaccepteerde arbeid is ingevoerd, dat gemeenten zelf keuzes maken bij de inzet van budgetten en zelf maximaal voordeel hebben van een effectief uitstroom- en reïntegratiebeleid, dat niet langer grote categorieën uitkeringsgerechtigden automatisch zijn ontheven van de arbeids- verplichtingen, dat gemeenten hun eigen maatregelenbeleid hebben geformuleerd in de afstemmingsverordening en zelf kunnen bepalen hoe ze hun werkprocessen vormgeven. Het kabinet concludeert dat hiermee is voldaan aan een aantal belangrijke randvoorwaarden voor meer inzet van uitkeringsgerechtigden in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw.

3. Aan de slag
Het doel meer uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw vergt de inzet van velen: de betrokken organisaties, maar ook van werkgevers en uitkeringsgerechtigden zelf. Het kabinet is verheugd met het commitment dat is uitgesproken door alle betrokken organisaties. In deze paragraaf worden alle afgesproken en soms al in gang gezette (nieuwe) acties toegelicht.


4 Dit geldt niet in de bouwsector. Begin februari is het wetsvoorstel over een uitbreiding van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin wordt geregeld dat buitenlandse werkgevers werknemers die ze tijdelijk in Nederland laten werken, gaan betalen volgens de CAO-bepalingen.

4

3.1 Voorstel voor pilots met detacheringconstructie
De RWI werkt momenteel, samen met enkele gemeenten en de sector, pilotprojecten in drie regio's uit om detacheringconstructies op te zetten. Uitkeringsgerechtigden komen in deze projecten in dienst van een detacheringsbedrijf dat in feite fungeert als een `tussenwerkgever'. Het detacheringsbedrijf is verantwoordelijk voor de organisatie van de (seizoens)arbeid en voorziet de werkgever snel en flexibel van gekwalificeerde arbeid. Een van de uitwerkings- punten betreft de financiering van de zogenaamde leegloop. Hierbij gaat het om de periode dat er geen betalende opdrachtgever is. Gemeenten kunnen deze leegloop desgewenst financieren uit de WWB-middelen.
Vooruitlopend op de kabinetsreactie is de RWI in december 2004 gestart met het voeren van verkennende gesprekken met detacheringorganisaties, gemeenten, CWI en het project Seizoenarbeid. In drie regio's zijn centrumgemeenten bereid gevonden een haalbaarheids- onderzoek te verrichten om de projecten te organiseren. Dat zijn de gemeenten Den Haag, Alkmaar, Eindhoven en Venlo. In Den Haag zijn de gesprekken het verst gevorderd. Hier zal binnenkort een convenant worden gesloten tussen de detacheringorganisatie AB Rijnstreek, de gemeente Den Haag, CWI en de RWI. De andere gemeenten zullen naar verwachting voor eind maart volgen.
Doel van de pilots is om via detacheringconstructies zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden te plaatsen op de beschikbare en via het CWI gemelde vacatures in de agrarische sector, alsmede om inzicht te krijgen in de factoren die substantiële plaatsing op deze vacatures belemmeren of juist bevorderen. Voordelen van de detacheringconstructie zijn onder meer dat arbeid bij verschillende werkgevers kan worden `geschakeld', waardoor de cliënt voor langere tijd een baan heeft tegen CAO-loon, dat de administratieve lasten voor de sociale dienst lager zijn en dat het detacheringbureau de selectie en begeleiding van kandidaten verzorgt voor werkgevers (minder administratieve belasting).

In de drie proefprojecten gaat het er om een verantwoorde verdeling van risico's, kosten en opbrengsten te realiseren voor zowel werknemers als werkgevers.
Vanuit het Innovatieprogramma van de wet Werk en Bijstand (IPW) is SZW aanspreekbaar op subsidiëring van dit soort innovatieve projecten met een landelijke uitstraling en met gemeenten die daarin het voortouw nemen. De RWI heeft recent een formele subsidieaanvraag ingediend. Op basis van de gevoerde gesprekken met de RWI verwacht het kabinet deze aanvraag voor het gevraagde bedrag van circa 400.000 euro te kunnen toekennen uit het innovatiebudget. De verwachting is dat de besluitvorming over de aanvraag binnenkort wordt afgerond.

3.2. Werkgevers
Werkgevers spelen vanzelfsprekend een belangrijke rol, omdat zij de vacatures moeten aanbieden. LTO-Nederland en haar regionale organisaties kunnen hen daarin stimuleren. Belemmeringen om uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen moeten zoveel mogelijk worden weggenomen.

Acties LTO-Nederland
LTO-Nederland en de aangesloten regionale organisaties zullen bij hun achterban bevorderen dat het Nederlands aanbod, inclusief het aanbod van de detacheringsconstructies, wordt geworven en geplaatst. Daarbij wordt wel gekeken naar aspecten als betaalbaarheid, geschiktheid en motivatie. Verder zullen de regionale organisaties de leden mobiliseren om mee te werken aan de RWI-pilots via de regionale voorlichtingsbijeenkomsten.


5

LTO-Nederland, haar regionale organisaties en samenwerkingsverbanden zullen hun netwerken informeren en stimuleren om de detacheringsconstructies mede mogelijk te maken.

LTO-Nederland investeert overigens ook nu al op verschillende wijzen in de (toekomstige) 5 personeelsvoorziening in de land- en tuinbouw. Belangrijke initiatieven zijn onder meer de groene servicepunten. Dit zijn samenwerkingsverbanden met onder andere werknemers- organisaties om het arbeidsmarktbeleid voor de agrarische sector te ontwikkelen en uit te voeren. Het gaat hierbij om het bijeenbrengen van vraag en aanbod in de sector en het verbeteren van het imago van het werken in de tuinbouw5. Daarnaast financiert LTO- Nederland onderzoek op het terrein van de arbeidsmarkt voor de agrarische sector en zet het campagnes op voor de tuinbouw, om het aantal leerlingen dat kiest voor deze sector op peil te houden6. Momenteel loopt een ESF-aanvraag voor de periode 2005 ­ 2007 voor projecten die onder meer gericht zijn op scholing van werkzoekenden.

Calamiteitenregeling
De kans bestaat dat uitkeringsgerechtigden die aan de slag komen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw het werk niet volhouden en voortijdig uitvallen. Tijdens de bijeenkomst van 22 februari gaven werkgevers aan zich daar zorgen over te maken. Het oogstseizoen is vaak kort en bepalend voor de inkomsten van de werkgevers. Voor een vervangende kracht kunnen werkgevers een beroep doen op het project Seizoenarbeid of op één van de RWI- pilots. Daarbij wordt eerst gekeken naar het beschikbare binnenlandse aanbod. Bij echte noodgevallen heeft het project Seizoenarbeid een calamiteitenregeling, waardoor in een noodgeval binnen 5 werkdagen een tewerkstellingsvergunning kan worden afgegeven.

Evaluatie regeling Premievrijstelling bij Marginale Arbeid (regeling PMA) Werkgevers maken een afweging tussen de kosten van de arbeid en de opbrengsten daarvan. De regeling PMA biedt een premievrijstelling bij het in dienst nemen van werkloze uitkeringsgerechtigden, als het dienstverband niet langer dan zes aaneengesloten weken duurt. Daarmee wordt bereikt dat de kosten van de arbeid van uitkeringsgerechtigden in die periode lager zijn. Om de kosten van arbeid verder te verlagen, heeft de RWI geadviseerd om de periode van 6 weken te verlengen. Daarnaast constateert de RWI dat deze regeling in de huidige vorm weinig wordt gebruikt. Daarom adviseert ze het UWV de regeling PMA te evalueren.
Het kabinet neemt deze suggestie graag over en wil de regeling op zo kort mogelijke termijn evalueren. Het kabinet heeft het UWV gevraagd aan te geven hoe zij de effectiviteit van de regeling beoordeelt. Het kabinet is bereid een uitbreiding van de regeling in de agrarische sector te bevorderen naar drie maanden. Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk.

3.3. Bijstandsgerechtigden/gemeenten
Uitkeringsgerechtigden blijken niet altijd gemotiveerd om seizoenarbeid te verrichten. Dit kan worden beïnvloed met positieve of negatieve prikkels. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het toeleiden van bijstandsgerechtigden naar het seizoenswerk in de land- en tuinbouw.

5 Zie: www.servicepunt-arbeid.nl en www.allesvoorgroenearbeid.nl. Een derde servicepunt is in oprichting in de regio Noord.

6 Zie www.groenwerkt.nl

6

Het belang van financiële prikkels
De Wet werk en bijstand (WWB) biedt de gemeenten verschillende instrumenten om de deelname van bijstandsgerechtigden aan seizoenarbeid te stimuleren. Gemeenten kunnen deze instrumenten gelijktijdig inzetten.

Verstrekking en vrijlating eenmalige premie
In het kader van de WWB kunnen gemeenten een eenmalige premie van maximaal 1.976 per jaar toekennen. Deze premie kan zowel door de gemeente als door derden worden verstrekt. Of de betrokkene gedurende meerdere jaren in aanmerking komt voor de premie is ter beoordeling aan de gemeente, waarbij de gemeente voor elke nieuwe premie een nieuw besluit neemt op basis van de voortgang van de reïntegratie van de belanghebbende. Dit om te voorkomen dat de extra stimulans van de premie na verloop van tijd vermindert. Door het eenmalige karakter is de premie onbelast en werkt deze niet door in inkomensafhankelijke voorzieningen.
Een uitkeringsgerechtigde zou meerdere keren aan de slag kunnen gaan in de seizoenarbeid. De gemeente kan dit echter slechts één keer stimuleren door een premie toe te kennen. Daarom is nader gekeken naar het premie-instrumentarium. Als er meerdere premie- toezeggingen in het jaar worden gedaan, blijft er sprake van onbelastheid mits die toezeggingen samen in één bedrag worden uitbetaald (van maximaal 1.976). Hiermee kunnen uitkeringsgerechtigden worden gestimuleerd om binnen één jaar meerdere keren seizoenarbeid te aanvaarden.

Inkomensvrijlatingen bij part timewerk
Bij parttimewerk hebben de gemeenten de mogelijkheid om inkomsten uit arbeid vrij te laten bij de verstrekking van een uitkering, gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25% van de inkomsten, met een maximum van 165 per maand. De gemeente kan deze vrijlating toekennen als dit naar haar oordeel bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Verder kent de WWB voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar die inkomsten uit parttimearbeid hebben, een vrijlating van de zorggerelateerde heffingskortingen (aanvullende alleenstaande ouderkorting, combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting). De vrijlating bedraagt maximaal circa 110 per maand. Omdat door deze vrijlatingen de inkomsten uit arbeid niet volledig worden verrekend met de uitkering, kunnen ook uitkeringsgerechtigden die parttime aan de slag gaan in de seizoenarbeid er financieel op vooruitgaan.

Overigens kan ook los van deze voorzieningen het werk in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw aantrekkelijk zijn, omdat het een kans biedt om duurzaam aan de slag te komen en om relevante werkervaring op te doen. Bovendien is in veel gevallen de beloning op CAO- loonniveau een financiële verbetering vergeleken met het uitkeringsniveau. Daarbovenop komt dan eventueel het effect van de eenmalige premie.

Over de langdurigheidstoeslag in relatie tot seizoenwerk in de land- en tuinbouw wordt u op korte termijn geïnformeerd in een afzonderlijke brief, waarin die toeslag mede in breder verband wordt besproken.

Verlaging van de bijstand bij onvoldoende medewerking
Werkgevers geven aan te twijfelen aan de motivatie van uitkeringsgerechtigden. Ze willen soms niet aan de slag in de sector, komen niet opdagen of geven er snel de brui aan. In dat geval kan de gemeente bij wijze van sanctie de bijstand van de betrokkene (tijdelijk) verlagen.


7

Omdat de gemeente onder meer de individuele rechten en plichten vastlegt in de beschikking, kan zij direct ingrijpen als de betrokkene zich niet houdt aan de vastgestelde verplichtingen.

De betrokkenheid van gemeenten
In de drie regio's waar de RWI-pilots van start gaan, kunnen gemeenten zich desgewenst bij dit initiatief aansluiten en zorgen voor aanbod voor de detacheringbedrijven. SZW zal deze gemeenten afzonderlijk op deze mogelijkheid te attenderen. Ook buiten deze regio's kunnen gemeenten zich inspannen om bijstandsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw.
In de Verzamelbrief van begin april zal SZW de gemeenten informeren over de mogelijkheden om te participeren in de pilotprojecten van de RWI en ­ indien gemeenten niet tot de regio's van de pilots behoren - de mogelijkheden die gemeenten hebben om buiten deze pilots om, bijstandsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. Naast informatie via de Verzamelbrief zullen gemeenten via het Gemeenteloket worden geïnformeerd over goede voorbeelden.

Relatie met reïntegratietrajecten
Uitkeringsgerechtigden gaan onder meer weinig aan de slag in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw doordat ze deelnemen aan een reïntegratietraject en daardoor in de praktijk niet beschikbaar zijn. In contracten met reïntegratiebedrijven is verder vaak vastgelegd dat het beoogde resultaat een duurzame plaatsing is.

In de Verzamelbrief zal er ook op worden gewezen dat het volgen van een reïntegratietraject niet in de weg hoeft te staan aan het aanvaarden van seizoenwerkzaamheden in de land- en tuinbouw. Ten slotte is een traject een middel om werkaanvaarding te bereiken en geen doel op zich. Verder kan seizoenarbeid onderdeel uitmaken van een reïntegratietraject. Daarnaast zullen gemeenten worden opgeroepen zonodig in hun afspraken met reïntegratiebedrijven meer ruimte in te bouwen voor uitstroom naar seizoenarbeid en daartoe eventueel de financiële incentive anders in te richten. Uitvoerders zijn hier ook bij gebaat als dit een uitkeringsgerechtigde perspectief biedt om op den duur blijvend uit de uitkering te stromen.

3.4. WW-gerechtigden/UWV
UWV speelt een belangrijke rol bij het toeleiden van WW-gerechtigden naar seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. Waar mogelijk moeten blokkades voor deze deelname worden opgeheven.

Vereenvoudiging van het vaststellen van de herleving van WW-rechten
WW-gerechtigden zien op tegen de rompslomp van het afzeggen en weer aanvragen van een WW-uitkering, als tijdelijk wordt gewerkt.
UWV zal werkzoekenden die solliciteren op de vacatures in de land- en tuinbouw, blijven volgen. Hierdoor is het UWV de werkzoekende aan het einde van zijn dienstbetrekking in de land- en tuinbouw niet uit het oog verloren, maar is er een actueel dossier voorhanden. Dit maakt het eenvoudiger om de herleving van het WW-recht vast te stellen.

Herleving WW-uitkeringsrecht
WW-ers maken zich zorgen dat het aanvaarden van kortdurende seizoenswerkzaamheden in de land- en tuinbouwsector kan leiden tot een nieuw uitkeringsrecht met een lagere uitkeringshoogte. Deze zorg is niet terecht. Een WW-gerechtigde die kortdurende seizoenswerkzaamheden in de land- en tuinbouwsectorsector gaat verrichten verliest hierdoor geen rechten. Na afloop van de werkzaamheden zal de WW-uitkering herleven. Indien de


8

werknemer gedurende langere tijd heeft gewerkt7, kan een nieuw recht op WW-uitkering ontstaan. Bij het nieuwe recht gaat een nieuwe volledige uitkeringsperiode lopen en er wordt een nieuw dagloon berekend. Als dat nieuwe dagloon lager is dan het oude WW dagloon zal in de meeste gevallen op grond van de dagloongarantieregeling8 het oude dagloon gelden. In de praktijk zal de hoogte van de uitkering, voor een WW-gerechtigde die nadat de seizoenarbeid in de agrarische sector is afgelopen opnieuw een uitkering aanvraagt, als regel niet of in slechts een beperkt aantal gevallen lager zijn dan de hoogte van de oude uitkering.

Toepassing van sancties
Ook bij WW-gerechtigden kunnen motivatieproblemen een belemmering zijn voor werkaanvaarding in de land- en tuinbouw. Het volgen van degenen die solliciteren op vacatures in deze sector biedt ook mogelijkheden om de gevolgen van tijdelijk werk op het verkrijgen van een duurzaam dienstverband te monitoren en, indien daar aanleiding toe is, snel over te gaan tot sanctionering (lik op stuk beleid). UWV zal een sanctie opleggen als een WW-gerechtigde werk in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw weigert terwijl dit wel passend werk is of als de WW-gerechtigde door eigen toedoen de arbeid verliest.

Verruiming begrip passende arbeid
Als gevolg van het begrip passende arbeid kunnen niet alle werklozen vanaf de eerste WW- dag verplicht worden aan de slag te gaan in de land- en tuinbouw. Naarmate de uitkeringsduur toeneemt, moet de werkzoekende zich steeds ruimer opstellen en arbeid van een lager niveau en zo mogelijk een ander beroep aanvaarden. Het UWV heeft voldoende ruimte om het begrip passende arbeid zo in te vullen dat seizoenarbeid in de land- en tuinbouw voor een groot deel van de WW-uitkeringsgerechtigden passend is. UWV zal het begrip `passende arbeid' zo toepassen dat de seizoenarbeid in deze sector in elk geval passend is voor uitkerings- gerechtigden tot en met MBO-niveau.

Seizoenarbeid als onderdeel van een reïntegratietraject
UWV zal werkzoekenden motiveren om te solliciteren op de vacatures in de land- en tuinbouw. Daarom zal het UWV actief samenwerken met het project Seizoenarbeid en de drie pilotprojecten die de RWI samen met gemeenten opstart.
Ook voor WW-gerechtigden geldt dat het volgen van een reïntegratietraject niet in de weg hoeft te staan van het aanvaarden van seizoenwerkzaamheden in deze sector. Verder kan seizoenarbeid onderdeel uitmaken van een reïntegratietraject. Het UWV heeft in zijn contracten met reïntegratiebedrijven vaak als beoogd resultaat een duurzame plaatsing in een reguliere baan opgenomen, dit is een plaatsing van minimaal 6 maanden9. Om te bereiken dat WW-gerechtigden worden aangemeld voor seizoenarbeid, zal het UWV de periode die een

7 Op dit moment geldt voor agrarische seizoenarbeid een verlaagde wekeneis van 16 uit 39 weken. Het kabinet is voornemens deze verlaagde wekeneis af te schaffen waardoor deze werknemers zouden moeten voldoen aan de dan geldende wekeneis van 39 uit 52 weken. Als dit regime er komt zal bij kortdurend seizoenswerk in alle gevallen het WW-recht herleven. Dit is opgenomen in het wetsvoorstel aanscherping wekeneis WW, Kamerstukken II, 2004-2005, 29 738. De SER is in de gelegenheid gesteld om voor 1 april 2005 alternatieven aan te dragen voor deze maatregelen.
8 De WW kent een dagloongarantie als de werknemer binnen een jaar na het intreden van de werkloosheid het werk hervat in lager betaalde arbeid. Een nieuw recht op uitkering wordt gebaseerd op het oude, hogere, dagloon. Alleen als de aanvang van de werkzaamheden meer dan één jaar ligt na de eerste werkloosheidsdag en opnieuw wordt voldaan aan de 4-uit-5-eis eis kan een lager dagloon resulteren. Daarbij moet bedacht worden dat daar tegenover staat dat het voor de betrokkenen gunstig is dat een nieuw WW-recht ontstaat, omdat een nieuw recht langer zal doorlopen dan een bestaand WW-recht dat herleeft.

9 Bij de RWI-pilots wordt uitgegaan van een maximale duur van het seizoen van 8 maanden. Een dienstverband van deze lengte valt hiermee onder de definitie van een duurzame plaatsing.

9

uitkeringsgerechtigde in seizoenarbeid werkt, meetellen bij de berekening of het reïntegratiebedrijf een duurzame plaatsing heeft gerealiseerd. Met andere woorden, een duurzame plaatsing kan opgebouwd zijn uit meerdere dienstverbanden.

3.5. CWI
CWI speelt een belangrijke rol bij het streven meer binnenlands aanbod en met name uitkeringsgerechtigden in te zetten in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. Vraag en aanbod komen bij elkaar in het project Seizoenarbeid van CWI en LTO-Nederland. Verder beslist CWI over de aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen, als uit de arbeidsmarkttoets blijkt dat geen binnenlands of EU-aanbod voorhanden is.

CWI heeft toegezegd te zullen zorgen voor een goede samenwerking en afstemming tussen het project Seizoenarbeid en de pilotprojecten van de RWI. Dit heeft onder meer betrekking op het matchen van de vraag naar personeel met het aanbod uit de pilotprojecten. De CWI's zullen in samenwerking met de uitkeringsinstanties streven naar de toegeleiding van meer uitkeringsgerechtigden naar de seizoenarbeid in land- en tuinbouw. Daarbij is CWI in belangrijke mate ook afhankelijk van het aanbod en de acties vanuit de uitkeringsinstanties. Dit betreft zowel gemeenten als UWV.
CWI en LTO-Nederland werken momenteel aan het vastleggen van de afspraken over het project Seizoenarbeid. Daarin zal worden afgesproken dat beide partijen zullen bevorderen dat prioriteitgenietend Nederlands aanbod wordt geworven en geplaatst. Mochten kandidaten niet geplaatst kunnen worden, dan zal CWI dit in het geval van uitkeringsgerechtigden rapporteren aan de uitkeringsinstanties en het detacheringsbedrijf, met een nadere motivering. CWI zal samen met LTO-Nederland een voorlichtingscampagne gaan voeren over het werken in de sector en het project Seizoenarbeid.

CWI zal verder zorgen voor een zorgvuldige toepassing van de arbeidsmarkttoets, voordat wordt overgegaan tot het toekennen van een tewerkstellingsvergunning. Daarbij wordt in de regio's waar pilotprojecten van de RWI werkzaam zijn, ook nagegaan of in de arbeidsmarkt- toets is gekeken naar het aanbod van werknemers vanuit de pilotprojecten. De RWI heeft voorgesteld dat in 2005 voor de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw een aangepaste procedure zal gelden voor het aanvragen van deze vergunningen. Momenteel duurt deze procedure in totaal 7 weken, waarbij de vacature bij het CWI wordt gemeld vijf weken voor het indienen van de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning. Het CWI heeft vervolgens 2 weken nodig voor het afhandelen van de tewerkstellingsvergunning. De RWI stelt voor om de totale procedure in te korten tot maximaal 5 weken, waarbij de vacature wordt gemeld bij het CWI drie weken voor het indienen van de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning10. Het Kabinet is van oordeel dat de door de RWI voorgestelde drie weken voor het zoeken naar prioriteitgenietend aanbod te kort is voor een serieuze zoektocht om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Dit geldt zowel voor een zoektocht naar personeel als voor personeel om te reageren op een vacature. Het is niet raadzaam deze termijn te verkorten, juist nu het de bedoeling is om alles op alles te zetten om het binnenlandse arbeidspotentieel in te schakelen in de seizoenarbeid.


10 De CWI-procedure kwam in 2004 uitgebreid aan de orde in het debat over het vrije verkeer van werknemers met de Midden- en Oost-Europese landen. Daarbij is besloten om in het project Seizoenarbeid de lengte van de totale procedure te verminderen van 11 weken naar 7 weken. De periode van 5 weken tussen het melden van de vacature en het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning is wettelijk voorgeschreven (art 8 lid 1b Wav) en is vereist om een serieuze zoektocht naar prioriteitgenietend aanbod mogelijk te maken.

10

3.6. Monitoring en evaluatiebijeenkomst
De RWI hecht aan een goede monitoring van het project. De RWI zal daarom een projectadministratie (laten) opzetten per proefproject. Bij het verzamelen van de gegevens zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaande gegevensstromen. Het kabinet deelt het belang van goede monitoring, ook al om vast te kunnen stellen in hoeverre de door de RWI voorgestelde detacheringconstructie een positieve bijdrage levert aan de personeels- voorziening in de land- en tuinbouwsector en tegelijkertijd bijdraagt aan de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden.
De monitor zal in elk geval per proefproject kwalitatieve en kwantitatieve informatie opleveren over :

· het aantal aangemelde vacatures,

· het aantal uitkeringsgerechtigden dat duurzaam wordt geplaatst en
· het aantal afvallers (inclusief eventueel opgelegde sancties indien een uitkeringsgerechtigde onvoldoende meewerkt aan de plaatsing). De monitor moet op die wijze informatie opleveren over wat er goed en minder goed is gegaan en waarom en over hoe dit snel kan worden verbeterd. De gegevens uit de monitor zullen op landelijk niveau worden besproken in een overlegplatform waaraan alle betrokken partijen deelnemen.

IWI-onderzoek naar moeilijk vervulbare vacatures in de keten
In bepaalde sectoren, zoals in de land- en tuinbouw, blijft het problematisch om personeel te vinden. De vraag is waarom die vacatures niet in te vullen zijn. De Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) start daarom in april met een onderzoek naar hoe het stelsel van werk en inkomen op dit punt functioneert, mede in relatie tot de CWI-taak om tewerkstellings- vergunningen af te geven aan werkgevers ten behoeve van onderdanen van niet EU-landen en acht van de nieuwe EU-landen. Daarbij kijkt de inspectie zowel naar het functioneren van CWI als naar de rol die gemeenten en UWV hierbij spelen. De resultaten van dit onderzoek worden begin 2006 gepubliceerd en kunnen een rol spelen bij het verbeteren van het functioneren van het stelsel van werk en inkomen op dit punt.

Evaluatiebijeenkomst
De komende tijd zetten de diverse betrokken partijen alles op alles om binnenlands aanbod aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. In het najaar, zodra de uitkomsten van de RWI-monitor er liggen, zal een evaluatiebijeenkomst worden gehouden met alle betrokken partijen, die ook hebben deelgenomen aan de bijeenkomst van 22 februari.

3.7. Communicatie
Uitvoerders van het reïntegratiebeleid laten zich graag inspireren door goede voorbeelden van collega's. SZW wil deze succesverhalen zo breed mogelijk te verspreiden. De RWI en SZW zullen rondom de pilotprojecten van de RWI op verschillende wijzen naar buiten communiceren, via de voor hen geëigende kanalen. SZW zal het initiatief nemen om met de overige betrokken organisaties een voorlichtingsplan op te stellen, zodat voorlichtings- activiteiten op elkaar worden afgestemd.

4. Naar een integrale aanpak
Op 10 februari 2005 heeft de Tweede Kamer de motie Bruls/Van Egerschot 11 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om voor 15 maart te komen met een integrale visie en


11 Kamerstukken II, vergaderjaar 2004 ­ 2005, 29544, nr. 16.

11

bijbehorende maatregelen om de inschakeling van WW- en WWB-gerechtigden te verbeteren en daarover de Kamer te informeren. Met de hierboven geschetste maatregelen heeft het kabinet gekozen voor een actiegerichte insteek. Terecht wijzen de indieners van de motie erop dat ook andere zaken van invloed zijn op de mogelijkheden om uitkeringsgerechtigden in te schakelen, zoals de toekenning van tewerkstellingsvergunningen aan buitenlandse arbeidskrachten, buitenlandse dienstverleningsconstructies en de aanpak van illegale arbeid. In aanvulling op de hierboven geschetste maatregelen wordt hier in het kort op deze onderwerpen ingegaan.

Tewerkstellingsvergunningen
CWI heeft toegezegd te zullen zorgen voor een zorgvuldige toepassing van de arbeidsmarkttoets, voordat wordt overgegaan tot het toekennen van een tewerkstellings- vergunning. Zie hierover verder paragraaf 3.5.
Per 1 september 2004 heeft CWI besloten om de land- en tuinbouwsector niet meer aan te wijzen als tekortsector, waarvoor geen individuele arbeidsmarkttoets geldt. In december 2004 en februari 2005 is dit besluit herhaald. Bovendien is per 1 februari 2005 de vrijstelling van de slachtsector/vleesverwerkende industrie niet meer verlengd. De enige vrijgestelde sectoren/beroepen zijn nu internationaal transport/internationale chauffeurs, binnenvaart/matroos en stuurman en de zorgsector/ OK-assistent, radiotherapeutisch laborant en radiodiagnostisch laborant. De eerste twee categorieën betreffen beroepen waarvoor relatief veel tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven. Dit heeft te maken met het internationale karakter van het werk. Het aantal tewerkstellingsvergunningen afgegeven in de zorgsector, is beperkt.

Buitenlandse dienstverleningsconstructies
Er zijn naast de "Wav-route" diverse mogelijkheden om aanbod uit de MOE-landen legaal in Nederland werkzaamheden te laten verrichten. Onderdanen van de MOE-landen zijn vrij om als zelfstandige arbeid te verrichten in Nederland. Voorts bestaat er het vrije verkeer van diensten. Bedrijven uit de MOE-landen kunnen in Nederland opdrachten aannemen en daar hun eigen personeel voor inzetten. Er is wel een tewerkstellingsvergunning nodig voor dit personeel, maar deze wordt niet getoetst aan de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod en in de regel verstrekt.
Het kabinet heeft in november 2004 besloten om als sprake is van vrij verkeer van diensten de tewerkstellingsvergunningplicht te vervangen door een notificatieplicht; in dat geval moet de tewerkstelling alleen nog worden aangemeld bij CWI. Van de mogelijkheid om als zelfstandige of in het kader van dienstverlening in Nederland arbeid te verrichten wordt ook misbruik gemaakt. Er is dan sprake van constructies waarbij het werk zo georganiseerd is dat sprake lijkt te zijn van zelfstandigheid, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. De Arbeidsinspectie controleert of bedrijven vreemdelingen illegaal te werk stellen. Het kan daarbij gaan om meer eenvoudige situaties waarbij arbeid wordt verricht zonder tewerkstellingsvergunning, maar ook om het ontrafelen van constructies waarbij sprake is van schijnzelfstandigheid. Als illegale tewerkstelling wordt geconstateerd dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.

Tegengaan illegale arbeid
Het kabinet stelt alles in het werk om illegale tewerkstelling tegen te gaan. Naast de uitbreiding van de Arbeidsinspectie tot ongeveer 170 inspecteurs die dit jaar wordt voltooid, zijn de invoering van de bestuurlijke boete per 1 januari 2005 en de invoering van een landelijk netwerk van interventieteams belangrijke impulsen voor het verhogen van de effectiviteit van de bestrijding van illegale tewerkstelling. Het aantal werkplekcontroles zal


12

toenemen van 5.800 in 2004 tot circa 8.000 in 2005 en structureel tot meer dan 12.000 vanaf 2007. Tevens wordt gewerkt aan een verfijning van het zogenaamde risico-analysemodel waardoor inspecties zich zullen toespitsen op die werkgevers waarbij de kans op illegale tewerkstelling het grootst is. Hierdoor wordt de pakkans vergroot. Verder wordt gewerkt aan een aanvullend pakket maatregelen om het voor werkgevers financieel onaantrekkelijk te maken om een vreemdeling illegaal tewerk te stellen. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van mijn ambtsvoorganger en Staatssecretaris Wijn van 23 april 2004 over bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche12 Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan de aanpak van malafide uitzendbureaus.

5. Samenvatting aanpak

Pilots:

· In drie regio's komen pilotprojecten met detacheringsconstructies, waarin uitkerings- gerechtigden worden ingeschakeld in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. De RWI start deze pilotprojecten samen met gemeenten. Deze detacheringconstructies hebben voordelen voor werknemers (voor een langere periode aan de slag), voor de uitkeringsinstanties (minder administratieve lasten bij inzet in seizoenarbeid) en voor werkgevers (minder administratieve belasting). SZW steunt deze pilots via het IPW met een innovatiesubsidie van maximaal 400.000,-.
Werkgevers:

· LTO-Nederland en de aangesloten regionale organisaties bevorderen bij hun achterban dat het Nederlandse aanbod, inclusief het aanbod uit de pilotprojecten, wordt geworven en geplaatst;

· De regionale organisaties zullen via de regionale voorlichtingsbijeenkomsten de leden mobiliseren mee te werken aan de RWI-pilots;

· LTO-Nederland, zijn regionale organisaties en samenwerkingsverbanden zullen hun netwerken informeren en stimuleren om de detacheringsconstructies mede mogelijk te maken;

· Het Kabinet zal de werking van de regeling Premievrijstelling bij Marginale Arbeid (regeling PMA) uitbreiden van zes weken naar drie maanden. Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk.
Bijstandsgerechtigden/gemeenten:

· Gemeenten kunnen diverse keren per jaar premietoezeggingen doen. De premie van in totaal maximaal 1.976 per jaar blijft onbelast, als deze toezeggingen samen in één bedrag worden uitbetaald. Hiermee kunnen uitkeringsgerechtigden worden gestimuleerd om binnen één jaar meerdere keren seizoenarbeid te aanvaarden;
· Over de relatie met de langdurigheidstoeslag ontvangt de Tweede Kamer op korte termijn een afzonderlijke brief, waarin die toeslag mede in breder verband wordt besproken;

· SZW zal de gemeenten in de Verzamelbrief van begin april attenderen op hun mogelijkheden om mee te werken aan de RWI-pilots en op andere mogelijkheden om bijstandsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in land- en tuinbouw. Daarbij zal in het bijzonder erop worden gewezen dat het volgen van een reïntegratietraject niet in de weg hoeft te staan van het aanvaarden van seizoenwerkzaamheden in deze sector;

12 Kamerstukken II, vergaderjaar 2003- 2004, 17050, nr. 261. Brief van 23 april 2004: "Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies".


13


· In de drie regio's waar de RWI-pilots van start gaan, kunnen gemeenten zich desgewenst bij dit initiatief aansluiten en zorgen voor aanbod voor de detachering- bedrijven. SZW zal deze gemeenten afzonderlijk op deze mogelijkheid te attenderen. WW-gerechtigden/UWV:

· WW-gerechtigden zien op tegen de rompslomp van het afzeggen en weer aanvragen van een WW-uitkering, als tijdelijk wordt gewerkt. Daarom zal het UWV ervoor zorgen dat een actueel dossier voorhanden blijft gedurende het werk in de land- en tuinbouw, zodat de herleving van WW-rechten eenvoudiger is vast te stellen;
· Als een WW-gerechtigde nadat de seizoenarbeid in de agrarische sector is afgelopen opnieuw een uitkering aanvraagt, is de hoogte van deze uitkering niet of slechts in een beperkt aantal gevallen lager dan die van de oude uitkering;

· UWV zal een sanctie opleggen als een WW-gerechtigde werk in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw weigert terwijl dit wel passend werk is of als de WW- gerechtigde door eigen toedoen de arbeid verliest;

· UWV zal werkzoekenden motiveren om te solliciteren op de vacatures in de land- en tuinbouw. Daarom zal het UWV actief samenwerken met het project Seizoenarbeid en de drie pilotprojecten die de RWI samen met gemeenten opstart;

· Als gevolg van het begrip passende arbeid kunnen niet alle WW-gerechtigden vanaf de eerste dag verplicht worden aan de slag te gaan in de vacatures in de land- en tuinbouw. UWV past het begrip `passende arbeid' zo toe dat de seizoenarbeid in deze sector in elk geval passend is voor uitkeringsgerechtigden tot en met MBO-niveau;
· In contracten met reïntegratiebedrijven is vaak als beoogd resultaat een duurzame plaatsing in een reguliere baan opgenomen, dit is een plaatsing van minimaal 6 maanden. UWV vindt dat een plaatsing ook uit meerdere dienstverbanden in de seizoenarbeid in land- en tuinbouw kan bestaan. Verder kan voor WW-ers seizoenarbeid ook onderdeel zijn van een reïntegratietraject. UWV zal beide punten opnemen met de reïntegratiebedrijven waarmee het een contract heeft gesloten. CWI:

· CWI zal zich in samenwerking met de uitkeringsinstanties ervoor inspannen dat meer uitkeringsgerechtigden aan de slag komen in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw;

· CWI zal zorgen voor een goede afstemming tussen het project Seizoenarbeid en de pilotprojecten van de RWI (zwaluwstaarten);

· Als uitkeringsgerechtigden niet kunnen worden geplaatst in de seizoenarbeid, zal CWI de uitkeringsinstanties daarover rapporteren, met een nadere motivering;
· CWI en LTO-Nederland zullen samen een voorlichtingscampagne voeren over het werken in de sector en het project Seizoenarbeid;

· CWI zal zorgen voor een zorgvuldige toepassing van de arbeidsmarkttoets, voordat wordt overgegaan tot het toekennen van een tewerkstellingsvergunning. Monitoring en evaluatiebijeenkomst:

· De RWI zal zorgen voor een monitor van de pilotprojecten, zodat na afloop duidelijk is in hoeverre deze projecten een bijdrage hebben geleverd aan de personeels- voorziening in de land- en tuinbouw en hebben bijgedragen aan de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden;

· De Inspectie voor Werk en Inkomen start in april met een onderzoek naar waarom het niet lukt om vacatures in de land- en tuinbouw te vervullen met binnenlands aanbod, mede in relatie tot de CWI-taak om tewerkstellingsvergunningen af te geven;
· In het najaar zal een evaluatiebijeenkomst worden gehouden met alle betrokken partijen die hebben deelgenomen aan de bijeenkomst van 22 februari.


14

Communicatie:

· SZW zal het initiatief nemen om met de overige betrokken organisaties een voorlichtingsplan op te stellen, zodat voorlichtingsactiviteiten op elkaar worden afgestemd. Hierbij gaat het onder meer om communicatie over de pilotprojecten van de RWI, de voorlichtingsactiviteiten van CWI en LTO-Nederland en over het presenteren op het gemeenteloket van goede voorbeelden van aanpakken om uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in de seizoenarbeid in land- en tuinbouw.


15

Bijlage 1. Verleende vergunningen.

Jaarlijks worden in de land- en tuinbouw ongeveer 80.000 tot 100.000 personen ingezet in seizoenarbeid. Het merendeel van deze tijdelijke vacatures wordt van oudsher vervuld door onder meer het eigen gezin, familieleden, huisvrouwen en scholieren. Voor de overige 20% wordt een beroep gedaan op het CWI voor prioriteitgenietend binnenlands aanbod (inclusief EU-aanbod via EURES13) en ­ zo dit niet te vinden is ­ op buitenlandse werknemers waarvoor een tewerkstellingsvergunning moet worden aangevraagd. Hierbij wordt de zogenaamde arbeidsmarkttoets toegepast. Sinds 2002 wordt de personeelsvoorziening in de land- en tuinbouw verzorgd door het project Seizoenarbeid van het CWI en LTO-Nederland.

De laatste jaren is het aantal tewerkstellingsvergunningen aanzienlijk gestegen. Uit tabel 1 blijkt dat de stijging van de afgelopen jaren vooral het gevolg is van het toenemend aantal werknemers uit de nieuw toegetreden EU-landen met een tewerkstellingsvergunning. De grote meerderheid daarvan zijn Polen.

Tabel 1. Verleende vergunningen naar nationaliteit
2000 2001 2002 2003 2004 Polen 2.496 2.829 6.572 9.510 20.190 overige MOE-landen 1.972 3.052 2.828 3.031 4.234 Enkele andere nationaliteiten
USA 3.133 2.917 2.596 2.564 2.024 China 978 1.160 1.742 2.259 2.403 Roemenië 643 741 860 1.098 1.300 rest van de wereld 18.456 19.454 19.960 19.574 13.963 totaal 27.678 30.153 34.558 38.036 44.113

In 2004 is bijna de helft van de tewerkstellingsvergunningen afgegeven voor werkzaamheden in de land- en tuinbouwsector. Daarvan zijn 9.586 tijdelijke tewerkstellingsvergunningen afgegeven in de periode juni tot en met augustus, toen er voor de open teelten in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw geen arbeidsmarkttoets werd toegepast.

Tabel 2. Verleende vergunningen naar sector
2000 2001 2002 2003 2004 2000 2004 Aantal perc. land- en tuinbouw 6.233 6.054 9.670 11.562 20.275 23% 46% zakelijke dienstverlening 6.256 8.575 8.247 9.062 9.194 23% 21% Onderwijs 1.984 2.119 2.821 3.387 2.402 7% 5% sociaal-culturele instellingen 2.420 2.581 2.441 2.465 2.033 9% 5% Horeca 649 856 1.285 1.448 1.142 2% 3% sport en recreatie 2.035 1.766 1.406 869 853 7% 2% overige sectoren 8.101 8.202 8.688 9.243 8.214 29% 19% Totaal 27.678 30.153 34.558 38.036 44.113 100% 100% Deze cijfers bieden vanzelfsprekend geen inzicht in de mate waarin vacatures worden vervuld met illegaal tewerkgestelde vreemdelingen en de mate waarin werkgevers gebruik maken van buitenlandse dienstverleningsconstructies.

13 EURES (EURopean Employment Services) is een samenwerkingsverband van onder meer de Europese Commissie en de arbeidsbureaus in de Europese Economische Ruimte. Doel van het EURES-netwerk is om diensten te verlenen aan werknemers en werkgevers en iedere burger die gebruik willen maken van het recht op vrij verkeer in de Europese Unie. Een van de geboden diensten is arbeidsbemiddeling.