Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Persbericht ministerraad
11 maart 2005
Nieuwe Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen per 1 januari 2006
ingevoerd
De WIA, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, wordt per 1 januari
2006 ingevoerd. De wet gaat uit van keuzevrijheid voor werkgevers. Zij
kunnen er voor kiezen het risico van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid zelf
te dragen of te verzekeren bij een private verzekeraar of bij het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eén onderdeel van de
wet gaat om technische redenen een jaar later in, namelijk op 1 januari
2007. Vanaf die datum zullen werkgevers die bij UWV verzekerd zijn een
gedifferentieerde premie gaan betalen waarvan de hoogte afhankelijk is van
het aantal werknemers in een bedrijf dat gedeeltelijk arbeidsgeschikt
wordt. In het overgangsjaar 2006 geldt een WAO-basispremie die voor
iedereen gelijk is. Op voorstel van minister De Geus van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid heeft de ministerraad ingestemd met deze invoering van de
WIA.
Het kabinet vindt een zo snel mogelijke stelselherziening onverminderd
noodzakelijk. De vormgeving van de huidige WAO heeft geleid tot een onnodig
groot aantal uitkeringsgerechtigden, aldus het kabinet. Ondanks de recente
daling van het aantal nieuwe WAO'ers, zal door groei en vergrijzing van de
beroepsbevolking, het aantal nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
zonder maatregelen weer gaan stijgen.
In de nieuwe wet staat werk voorop. Door middel van financiële prikkels
worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om ervoor
te zorgen dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten zo veel mogelijk aan de slag
gaan of blijven. Tegelijkertijd is er inkomensbescherming voor mensen die
echt niet meer kunnen werken. De nieuwe wet legt het accent op wat mensen
nog wel kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen. Dit betekent een
breuk met de bestaande arbeidsongeschiktheidswetgeving, waarin de nadruk
vooral ligt op inkomensondersteuning. De wet bestaat uit twee delen: de
Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en de Regeling
inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA).
Weer aan het werk
Het kabinet verwacht dat door de nieuwe wet alle betrokkenen - werknemers,
werkgevers, verzekeraars en het UWV - alles op alles zullen zetten ervoor
te zorgen dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten zo veel mogelijk aan de slag
gaan of blijven. Dat begint in het eerste en tweede ziektejaar. De
werkgever is sinds 1 januari 2004 verplicht een werknemer bij ziekte twee
jaar lang minimaal 70 procent van het loon door te betalen. Bovendien zijn
de werkgever en werknemer beiden verantwoordelijk voor acties die leiden
tot de hervatting van het werk. Sociale partners hebben afgesproken om de
eerste twee ziektejaren in totaal niet meer dan 170 procent van het
laatstverdiende loon te betalen. Vanwege die afspraken ziet het kabinet af
van het wetsvoorstel dat betalingen in het tweede ziektejaar boven 70
procent van het laatste loon ontmoedigt.
Aan het eind van het tweede ziektejaar beoordeelt het UWV of beide partijen
er alles aan gedaan hebben om de zieke werknemer aan het werk te houden of
te krijgen. Als dat het geval is, dan volgt de keuring. Een gedeeltelijk
arbeidsgeschikte (dat is iemand die minder dan 65 procent arbeidsgeschikt
is) heeft recht op een uitkering op grond van de WGA. Deze regeling
stimuleert werknemers om (meer) te gaan werken omdat het totale inkomen
stijgt naarmate iemand meer werkt.
De WGA stimuleert ook werkgevers. Zo zijn werkgevers die een gedeeltelijk
arbeidsgeschikte aan het werk helpen of houden niet verplicht het loon door
te betalen als de betrokkene binnen vijf jaar opnieuw ziek wordt (no risk
polis). Het UWV neemt in dat geval de loondoorbetaling over. Daarnaast
krijgt een werkgever korting op de premies voor de sociale verzekeringen
als hij een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in dienst neemt of houdt. Ook de
flexibele premie voor de WGA prikkelt de werkgever: de premie wordt lager
naarmate minder van zijn werknemers in de WGA komen.
De WGA kent eerst een op het laatst verdiende loon gebaseerde uitkering.
Werkt iemand, dan bedraagt de uitkering 70 procent van het verschil tussen
het oude loon en het nieuwe (lagere) loon. Werkt iemand niet, dan is de
uitkering 70 procent van het laatstverdiende loon. Bij de berekening van de
uitkering geldt een maximum dagloon. De uitkeringsduur is - net als bij de
WW - afhankelijk van iemands arbeidsverleden.
Na afloop van deze uitkering bestaat recht op een vervolguitkering of een
loonaanvulling. Een gedeeltelijk arbeidsgeschikte die niet werkt of met
werk minder dan de helft verdient van wat hij gezien zijn arbeidsbeperking
nog zou kunnen verdienen ('resterende verdiencapaciteit'), heeft recht op
een vervolguitkering van 70 procent van het minimumloon vermenigvuldigd met
het arbeidsongeschiktheidspercentage (dit wordt bepaald aan de hand van de
mate van loonverlies dat iemand heeft als gevolg van
arbeidsongeschiktheid). Iemand die werkt en daarmee minstens de helft van
zijn resterende verdiencapaciteit benut, krijgt een loonaanvulling van 70
procent van het verschil tussen het oude loon en de resterende
verdiencapaciteit. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte heeft in beginsel tot
zijn 65-ste aanspraak op de vervolguitkering of loonaanvulling.
Het kabinet laat werkgevers de keuze of ze het risico van gedeeltelijke
arbeidsgeschiktheid van hun werknemers zelf dragen, onderbrengen bij een
private verzekeraar of bij het UWV. Om eerlijke concurrentie tussen UWV en
verzekeraars mogelijk te maken heeft het kabinet besloten dat er vanaf 2007
een toeslag komt op de UWV-premie voor de WGA. Verzekeraars moeten kapitaal
reserveren om tien jaar lang de uitkeringen te kunnen betalen. Ze moeten
dit doorberekenen in de premies. Het UWV hoeft niet zo'n buffer aan te
leggen en zou dus lagere premies kunnen hanteren. De toeslag op de WGA-
premie betekent overigens niet dat werkgevers in totaal meer aan premie
kwijt zijn, omdat tegenover deze toeslag een verlaging staat van de premie
voor de inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten, de IVA.
In het overgangsjaar 2006 kunnen werkgevers ook zelf het risico voor
gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in hun bedrijf dragen dan wel verzekeren
bij UWV of een private verzekeraar. Het UWV rekent dat jaar voor alle
werkgevers (ongeacht hoeveel werknemers in hun bedrijf gedeeltelijk
arbeidsgeschikt worden) een gelijke WAO-basispremie (voor WAO met een
toeslag voor WGA). Via een extra toeslag op de UWV-premie zal in 2006 het
verschil in premiehoogte tussen UWV en verzekeraars worden verminderd om
marktwerking te bevorderen. Werkgevers die zelf het risico voor
gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van hun werknemers dragen of dit
particulier verzekeren, krijgen de WGA-toeslag die ze aan de
Belastingdienst in 2006 hebben betaald in 2007 terug.
Inkomensbescherming
Voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, is
werkhervatting niet aan de orde. Een werknemer is volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt als hij niet meer dan 20 procent van zijn laatstverdiende
loon kan verdienen en hij ook niet meer beter kan worden of de kans daarop
heel klein is. Het kabinet vindt het de taak van de overheid om deze groep
een redelijke, toekomstbestendige inkomensvoorziening te bieden. De
Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) kent een
uitkering van 70 procent van het laatstverdiende loon. Mensen die langdurig
zijn aangewezen op de IVA krijgen niet te maken met verdere
inkomensachteruitgang; hiermee vervalt het zogeheten 'WAO-gat'.
Werknemers die volledig arbeidsongeschikt zijn en een geringe kans op
herstel hebben, worden de eerste vijf jaar jaarlijks herkeurd om te bezien
of herstel optreedt. Als een dergelijke werknemer op een gegeven ogenblik
gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt verklaard, gaat deze over van de IVA
naar de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Is
dat niet het geval, dan blijft men onder de IVA vallen.
De IVA-uitkering zal met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 worden
verhoogd tot 75 procent van het laatst verdiende loon als er in 2006 niet
meer dan 25.000 volledig duurzaam arbeidsongeschikten zijn bijgekomen.
Bovendien mag aan werknemers over twee ziektejaren niet meer dan 170
procent van het laatstverdiende loon aan ziekengeld zijn uitbetaald. Als
aan beide voorwaarden is voldaan dan zal ook de zogeheten Pemba-premie voor
werkgevers, waarvan de hoogte afhangt van het aantal werknemers dat in de
WAO komt, worden afgeschaft.
Overige aspecten
Werknemers die minder dan 35 procent loonverlies lijden, vallen niet onder
de regeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, maar blijven zo veel
mogelijk in dienst van de werkgever.
De huidige WAO blijft gelden voor bestaande gevallen. Zo'n 300.000
arbeidsongeschikten worden wel vanaf 1 oktober 2004 opnieuw beoordeeld. De
volgorde van herbeoordeling vindt plaats op basis van leeftijd. Op die
manier wordt bereikt dat jonge mensen met de beste kansen om weer aan het
werk te gaan, het eerst aan de beurt komen. Mensen van 50 jaar en ouder
worden niet opnieuw gekeurd. De herbeoordeling gebeurt op basis van nieuwe
eisen.
Arbeidsongeschikten die door de herbeoordeling hun WAO-uitkering
gedeeltelijk of geheel kwijtraken, krijgen in bepaalde gevallen recht op
een tegemoetkoming. Het gaat om mensen die op het moment van verlaging of
intrekking van de uitkering geen of korter dan zes maanden recht hebben op
WW. In plaats van WW krijgen deze mensen eenzelfde inkomensvoorziening als
WW met een maximumduur van zes maanden.
De invoering van de WIA levert in combinatie met de recent ingevoerde
aanscherping van de keuringscriteria op termijn een totale daling van de
lasten voor werkgevers en werknemers op van bijna 2 miljard euro per jaar.
In dit cijfer is rekening gehouden met het feit dat verzekeringen voor het
WAO-gat niet meer nodig zijn. Indien de IVA-uitkeringen worden verhoogd tot
75 procent en de Pemba-premie wordt afgeschaft, bedraagt de totale daling
ongeveer 1,5 miljard euro.
Het wetsvoorstel gaat begin volgende week naar de Tweede Kamer.
RVD, 11.03.2005
Ministerie van Algemene Zaken