29 814 Wijziging van de Arbowet 1998 in
verband met een gewijzigde organisatie van de
deskundige bijstand bij het
arbeidsomstandighedenbeleid en de daarmee
samenhangende bepalingen
Nr. NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De vragen gesteld door leden van de fractie van GroenLinks wil de regering graag als volgt
beantwoorden.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn er nog niet van overtuigd dat het wetsvoorstel
art. 7, lid 8, van Richtlijn 89/391/EEG correct implementeert. Het voorgestelde art. 13, lid 4,
lijkt naar de opvatting van deze leden met zijn open en algemeen gestelde normen niet te
voldoen aan de eisen die de Richtlijn aan de lidstaten stelt.
De regering merkt in dit verband het volgende op. In de Europese kaderrichtlijn 89/391/EEG
is in artikel 7, achtste lid, bepaald dat de lidstaten bepalen over welke capaciteiten en welke
bekwaamheden de deskundigen moeten beschikken. In het wetsvoorstel is hieraan gevolg
gegeven door in artikel 14 (maatwerkregeling) voor te schrijven dat de deskundige personen
bij de uitvoering van gespecificeerde preventietaken dienen te beschikken over een certificaat
van deskundigheid en dat deze deskundigen werkzaam moeten zijn bij de onderneming indien
dit mogelijk is. In artikel 14a (vangnetregeling) van het wetsvoorstel is bepaald dat wanneer
er geen maatwerkregeling is overeengekomen, de betreffende taken moeten worden
uitgevoerd door een gecertificeerde interne arbodienst indien het mogelijk is om een interne
arbodienst in te stellen. Een arbodienst kan slechts worden gecertificeerd indien de dienst
beschikt over gecertificeerde deskundigen op de betreffende terreinen. Waar het gaat om de
basale bijstand bij de arbeidsomstandighedenaanpak in de onderneming, is in artikel 13 van
het wetsvoorstel bepaald dat de werkgever hiervoor deskundige werknemers moet
inschakelen. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de werknemers over een zodanige
deskundigheid moeten beschikken dat zij de bijstand naar behoren kunnen verlenen. Deze
verplichting wordt verder op grond van artikel 13, negende lid, geoperationaliseerd in de
risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e). Op deze voorgeschreven wijze wordt de mate van
deskundigheid afgestemd op de werkelijke risico's in de onderneming en kan maatwerk
worden gerealiseerd. De ri&e met daarin de bepaling van de deskundigheid van de
betreffende werknemers wordt getoetst door een gecertificeerde deskundige (in het kader van
de maatwerkregeling) of een gecertificeerde arbodienst (in het kader van de vangnetregeling)
waarna deze deskundige of dienst een advies uitbrengt aan de werkgever. Voorts zal in het
Arbeidsomstandighedenbesluit worden geregeld dat voor bedrijven met ten hoogste 10
werknemers die gebruik maken van een bij cao daarvoor bedoeld ri&e-instrument, het ri&e-
document voldoet wat betreft de bepaling van de deskundigheid van de betreffende
werknemers aan standaarden dienaangaand die zijn vastgesteld door cao-partners met bij het
ri&e-instrument ingeschakelde gecertificeerde deskundige(n). In beginsel is de werkgever
bevoegd om van dit deskundig advies af te wijken maar kan hij dit zeker niet zonder meer
doen. Een ri&e met het daarbij behorende plan van aanpak betreft een voorgenomen besluit
tot vaststelling van een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden als bedoeld in
artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) Dit brengt met zich mee dat het
1
medezeggenschapsorgaan instemmingsrecht heeft op het voorgenomen besluit. Indien geen
instemming wordt verkregen, dan kan de ondernemer vervangende instemming vragen aan de
kantonrechter. De kantonrechter zal slechts toestemming verlenen indien voldaan is aan de
eisen van artikel 27, vierde lid, WOR. Hierbij worden de argumenten van het
medezeggenschapsorgaan uitdrukkelijk meegewogen.
Daarnaast wordt er op gewezen dat wanneer is gebleken dat de mate van deskundigheid van
de betreffende werknemers niet of onvoldoende is afgestemd op de in de onderneming
aanwezige arbeidsrisico's, de Arbeidsinspectie op dit punt op grond van artikel 27 van de
Arbowet een eis tot naleving kan stellen zodat de werkgever wordt verplicht om de mate van
deskundigheid hierop af te stemmen. Voor informatie over de werkwijze van de
Arbeidsinspectie hierbij, moge kortheidshalve verwezen worden naar het antwoord op de
desbetreffende vraag van de leden van de fractie van GroenLinks.
Resumerend, de artikelen 13, 14 en 14a bevatten bepalingen over de deskundige bijstand aan
de werkgever bij de zorg voor arbeidsomstandigheden in het bedrijf. De inzet van
gecertificeerde deskundigen op hoofdpunten alsmede de inzet van de ri&e-procedure,
bevordert een beoordeling per bedrijf. De bepalingen staan in een context, maatwerkregeling
of vangnetregeling, waardoor er sprake is van betrokkenheid van cao-partners,
medezeggenschapsorgaan, en gecertificeerde deskundigen in een arbodienst of anderszins. De
bepalingen zijn handhaafbaar door de Arbeidsinspectie. In deze constructie wordt de mate van
deskundigheid van de preventiemedewerkers niet eenzijdig door de werkgever bepaald, maar
is sprake van een afgewogen systeem waarbij recht wordt gedaan aan de specifieke
kenmerken van het betrokken bedrijf, het oordeel van gecertificeerde deskundigen en het
oordeel van betrokken medezeggenschapsorgaan, terwijl de overheid de mogelijkheid heeft
corrigerend op te treden.
Geconcludeerd wordt dat met deze regeling, de verschillende aspecten in hun onderlinge
samenhang bezien, wordt voldaan aan de eis van artikel 7, achtste lid, van de Europese
kaderrichtlijn.
De leden wijzen erop dat veel bedrijven thans geen ri&e kennen en dus ook niet altijd
(kunnen) formuleren welke eisen aan deskundige bijstand moeten worden gesteld.
Het gaat hier om bedrijven met een klein aantal werknemers. Met onder meer MKB-
Nederland en het Arboplatform van sociale partners en kennisinstellingen zet het departement
in op verbetering. Zo worden ri&e-instrumenten ontwikkeld voor in totaal 51 sectoren met
veel kleine bedrijven, zoveel mogelijk digitaal toegankelijk en bruikbaar, en wordt een
aanvullende module preventiemedewerker ontwikkeld. De voorgelegde wetgeving zal naar
verwachting nog een impuls geven; voor kleine bedrijven zijn nu de kosten van de ri&e-toets
een drempel; die toets verdwijnt na de wetswijziging wanneer die werkgevers gebruik maken
van een bij cao en met deskundigheid opgesteld ri&e-instrument. Branche-ri&e-instrumenten
zijn steeds meer elektronisch toegankelijk via websites.
In dit verband is het nog van belang erop te wijzen dat veel bedrijven al de figuur kennen van
een "arbocoördinator", met een takenpakket (vaak nog ruimer dan) zoals aangegeven door dit
wetsvoorstel. Volgens het evaluatieonderzoek arbowet1 kent 23 procent van de bedrijven met
ten hoogste 10 werknemers zo'n medewerker; in bedrijven met meer dan 100 werknemers is
zo'n medewerker vrijwel standaard.
De leden vragen of de regering omtrent artikel 13 contact met de Europese Commissie heeft
gehad.
1 J. Heijink, J. Warmerdam, Arbowet in beeld, ITS/SZW/Reed, aangeboden aan de Staten-Generaal 14 juni 2004,
nr. AVB/AIS/04/40062.
2
Het wetsvoorstel zoals dat voor advisering bij de Raad van State voorlag, is besproken met de
diensten van de Europese Commissie, hetgeen heeft geleid tot enkele verduidelijkingen in
wettekst en toelichting. Het verloop van die bespreking geeft de regering het vertrouwen dat
ook de Commissie van mening zal zijn dat de Nederlandse wetgeving met dit voorstel voldoet
aan de richtlijn. Het uiteindelijke wetsvoorstel is aan de Europese Commissie aangeboden. De
formele procedure in dit verband is dat wanneer het wetsvoorstel tot wet is verheven, de wet
op grond van de notificatieprocedure, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Europese
kaderrichtlijn aan de Europese Commissie moet worden genotificeerd. Dit betekent dat de
bepalingen van nationaal recht die de implementatie betreffen van bepalingen van de richtlijn
aan de Europese Commissie moeten worden medegedeeld. Op grond van deze notificatie kan
de Commissie vervolgens eventueel haar formele standpunt laten blijken.
De leden vragen hoe de kaderrichtlijn in andere lidstaten geïmplementeerd is op het punt van
het nu voorgestelde artikel 13.
Het departement beschikt niet over een volledig en actueel beeld van hoe een en ander elders
is geregeld, mede omdat het verzamelen, actualiseren en op de juiste wijze interpreteren van
dergelijke gegevens erg lastig is gebleken en de waarde overigens beperkt is. Bovendien
maakt de Rapportage2 van de Europese Commissie over implementatie van onder meer de
kaderrichtlijn duidelijk dat beschrijvingen van regelingen in andere lidstaten niet kunnen
dienen als "gegarandeerde" voorbeelden van richtlijnconformiteit.
Over de situatie in de hier meest relevante landen (te weten die welke anders dan Nederland
oorspronkelijk deed, wel duidelijk een voorrang voor interne deskundigheid in de wetgeving
hebben opgenomen), valt overigens wel het volgende te melden.
Deze lidstaten hebben dit in grote lijnen op twee manieren gedaan.
De eerste is dat categorieën van bedrijven zijn aangeduid op grond van aantal werknemers en
risicoklasse. Dit betreft onder meer België, Griekenland, Spanje en Italië. In de drie
eerstgenoemde landen is daarbij tevens het niveau van de vereiste deskundigheid precies
bepaald.
De tweede is dat een bepaling de strekking heeft dat de werkgever in de eerste plaats van
eigen deskundige werknemers gebruik moet maken (zoals Verenigd Koninkrijk en Zweden).
In deze landen is het niveau van de vereiste deskundigheid niet precies in de publieke
regelgeving bepaald. In het Verenigd Koninkrijk is het gebruikelijk dat nadere
operationalisatie plaats vindt door branchenormen zoals `approved codes of practice'.
Dit laatste onderstreept het belang van het kennen van de sociale en juridische nationale
context in de verschillende lidstaten, met het oog op een volledig begrip en een adequate
vergelijking van nationale regelingen.
Op grond van welke criteria moet de Arbeidsinspectie een eis tot naleving stellen met
betrekking tot de naleving van artikel 13, zo is tenslotte de vraag van de leden van fractie van
GroenLinks.
Het voorgestelde artikel 13 beoogt dat de werkgever een of meer preventiemedewerkers
aanwijst, bij voorrang eigen werknemers. Een preventiemedewerker moet met name in staat
zijn de werkgever bij te staan in de uitvoering van maatregelen van het plan van aanpak dat
2 MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET
EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S betreffende de
praktische tenuitvoerlegging van de bepalingen van de Richtlijnen inzake de gezondheid en veiligheid op het
werk, 89/391 (kaderrichtlijn), 89/654 (arbeidsplaatsen), 89/655 (arbeidsmiddelen), 89/656 (persoonlijke
beschermingsmiddelen), 90/269 (manueel hanteren van lasten) en 90/270 (beeldschermapparatuur); Brussel,
05.02.2004 COM(2004) 62 definitief.
3
onderdeel uitmaakt van de ri&e. Dat maakt het uiterst waarschijnlijk dat de adequaat
toegeruste preventiemedewerker(s) binnen het eigen bedrijf te vinden is of zijn. De
betrokkenheid van partijen als sociale partners en deskundigen, zoals omschreven bij het
antwoord op de eerste vraag van de leden van de fractie van GroenLinks, werkt een adequate
aanpak van arbeidsomstandigheden in de hand.
Criteria voor handelen van de Arbeidsinspectie in deze zijn gelegen in de feitelijke toestand
op de werkvloer. Wanneer de Arbeidsinspectie bij een bezoek aan een bedrijf, spontaan of
naar aanleiding van een signaal, klacht of ongeval, overtredingen van materiële bepalingen
constateert, zal zij daartegen optreden. Tevens zal dan onderzocht kunnen worden hoe het
bedrijf omgaat met systeemverplichtingen van de wet. Dit onder meer aan de hand van
documentatie, zoals het ri&e-document. Het ontbreken daarvan, of het tekortschieten daarvan
in het licht van de gesignaleerde risico's, is reden voor een handhavingstraject. Indien de
werkgever de intensiteit van inzet en deskundigheidsniveau van de preventiemedewerker(s)
lager heeft gesteld dan geadviseerd vanuit de ri&e, zal de arbeidsinspecteur gezien de
materiële overtredingen een eis tot naleving stellen wat betreft de preventiemedewerker(s).
Dat zal hij ook kunnen doen ingeval in het bedrijf de ri&e wel is gevolgd wat betreft de
preventiemedewerker(s), maar de tekortkomingen terug te voeren zijn op een gebrek aan
deskundigheid binnen het bedrijf. Als een werkgever niet voldoet aan een eis tot naleving, dan
zal hij op grond van artikel 33 van de Arbowet een bestuurlijke boete opgelegd kunnen
krijgen voor het niet naleven van het betreffende voorschrift waarop de eis tot naleving
betrekking heeft (in casu: artikel 13, vierde lid: preventiemedewerkers moeten deskundig
zijn).
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
4
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid