ChristenUnie
Bijdrage debat Wijziging WVO Donderdag 10 Maart 2005 - 11:11
De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Dit is een wetsvoorstel met
een lang voortraject, dat zelfs enigszins controversieel is te noemen.
Zoals schriftelijk al is gemeld, kunnen wij de basisgedachten van het
wetsvoorstel ondersteunen: autonomievergroting, deregulering en het
zoveel mogelijk voorkomen van onnodige bureaucratie. Wij hebben dit
ook bij andere wetsvoorstellen aangegeven, maar wij zeggen er altijd
direct bij dat het geen doel op zichzelf is. Er moet altijd heel goed
worden gekeken wat de gevolgen zijn als bepaalde zaken meer bij de
scholen zelf worden neergelegd, en of die gevolgen acceptabel zijn om
een bepaalde stap te zetten. Ik denk dat dit de kern is van het debat
dat wij vandaag voeren, een debat dat mogelijkerwijs op een later
moment zal worden voortgezet. Uiteraard hopen wij op een gedegen
beantwoording van de minister, een beantwoording die ons vertrouwen
geeft om de aan ons gevraagde stap te zetten.
Ik begin met het amendement waaronder wij uit volle overtuiging onze
naam hebben gezet, een amendement dat inhoudt dat, als de
instroomtoets verdwijnt dat zou erg goed zijn er toch nog op een
andere manier een prikkel moet worden gegeven aan schoolbesturen om de
wachtgelduitgaven zo klein mogelijk te houden. Uiteindelijk is gekozen
voor een 50/50-benadering. Waarom? De keuze daarvoor is redelijk
arbitrair geweest, en is vooral ingegeven door Financiën. Maar vooral
in het begin, als de scholen relatief gezien nog veel lasten zelf
hebben te dragen, zal het veel scholen zwaar vallen de extra lasten op
grond van de nieuwe regeling te dragen. Ik denk daarbij vooral aan de
kleine scholen en hun besturen. Voor onze fractie is dat de reden
geweest om te kiezen voor een andere verdeling. Zon andere verdeling
kan natuurlijk ook arbitrair zijn, maar het leek ons als eerste stap
volledig te verantwoorden. Ik vraag de minister om een reactie op dit
amendement, ondersteund door een aantal fracties, waaronder die van de
heer Tichelaar.
De heer Tichelaar (PvdA): Wat bedoelde u met uw opmerking over de
sterke beïnvloeding door Financiën? In de stukken staat namelijk dat
OCW, ongeacht de verdeling, er geen geld bij hoeft te leggen.
De heer Slob (ChristenUnie): Het is goed dat u dat zegt, het was een
beetje een slip of the tongue. Bij verdelingen wordt vaak, zoals
bekend, gestuurd vanuit Financiën.
Het klopt echter dat de minister zelf heeft aangegeven dat er geen
financiële risico's aan verbonden zijn. Ik heb daarover geen 100%
zekerheid. Uit een vraag van collega Balemans bleek dat anderen die
ook niet hebben. Laat ik het om zorgvuldig te zijn wat anders
formuleren. Klopt het dat er absoluut geen financiële gevolgen aan
verbonden zijn? Als dat niet zo is, is het veranderen van het
percentage ook niet een heel grote en ingrijpende zaak; mogelijkerwijs
is dat ook voor de minister het geval. Als er wel financiële gevolgen
aan verbonden zijn, horen wij dat wel. Ik sluit dan niet uit dat ik
alsnog mijn opmerking kan maken dat het ministerie van Financiën
daarop mogelijkerwijs wat invloed heeft uitgeoefend.
Ik kom op het voor ons belangrijke punt van de verdeling van de
risico's. Ook anderen hebben daarover gesproken. Als scholen voor
voortgezet onderwijs zelf verantwoordelijk worden voor vermijdbare en
onvermijdbare vervangings- en wachtgeldkosten, moeten de scholen
volgens de minister onderling afspraken maken over de risicoverdeling.
Ik probeer mij voor te stellen hoe dat in de praktijk functioneert,
maar dat vind ik wat lastig. Kan de minister daaraan in haar termijn
aandacht besteden? Zij zegt heel gemakkelijk dat scholen maar
afspraken moeten maken, maar kan dat zomaar een- twee-drie? Kunnen
alle besturen dan gemakkelijk met alle afspraken meedoen? Ik denk dat
dat gemakkelijker gezegd dan gedaan is. Op dat punt wil ik een heel
duidelijk antwoord hebben van de minister.
Wij hebben vaker gesproken over het risico van schaalvergroting,
waarbij ik ook denk aan het debat over de lumpsum. Tijdens dat debat
heeft mijn fractie heel nadrukkelijk gevraagd of de minister
inzichtelijk kan maken welke gevolgen dat mogelijkerwijs de afgelopen
jaren heeft gehad voor het aantal scholen dat besloten heeft in een
groter geheel op te gaan. Zij heeft toen cijfers daarover gegeven die
in ieder geval aangeven dat er wel een bepaalde trend zichtbaar is, al
moet ik er gelijk bij zeggen dat die niet overdadig groot is. Wij zijn
toch bevreesd dat de gevolgen van dit wetsvoorstel, vooral als het
gaat om die risico's, toch dat ongewenste neveneffect kunnen hebben.
Ik zeg ongewenst, omdat wij ook met elkaar hadden afgesproken dat wij
de schaalvergroting in het onderwijs niet verder zouden bevorderen en
wij kleinere scholen graag de ruimte willen laten houden om
zelfstandig te blijven. Ook op dit punt wil ik graag een reactie van
de minister.
De heer Tichelaar (PvdA): Kan de heer Slob toelichten wat hij bedoelt
als hij het over schaalvergroting heeft? Er zijn namelijk twee
varianten mogelijk: schoolvergroting en be-stuurlijke
schaalvergroting. De heer Slob heeft iets over onwenselijke
schoolvergroting ge-zegd. Wat is het standpunt van de ChristenUnie op
het gebied van bestuurlijke schaalvergro-ting? Dat hoeft namelijk geen
effect te hebben op de schaal van de school.
De heer Slob (ChristenUnie): Dat klopt. Je kunt die twee zaken
natuurlijk onderscheiden, maar mijn fractie meent dat besturen van een
bepaalde omvang ook in staat moeten worden gesteld om de hun wettelijk
opgelegde taken daadwerkelijk uit te voeren. Als de overheid bepaalde
verantwoordelijkheden bij besturen neerlegt, kan het niet zo zijn dat
men zich bestuurlijk gezien uiteindelijk genoodzaakt ziet om in
grotere gehelen op te gaan om de risico's beter te kunnen opvangen.
Bij de lumpsum heeft dat voor een aantal schoolbesturen effect gehad.
Wij vrezen dat met dit voorstel hetzelfde gaat gebeuren. Je krijgt dan
niet direct veel grotere schoolgebouwen, waardoor er voor de
leerlingen per saldo niet zo veel zal veran-deren, maar je creëert dan
bestuurlijk gezien wel een geheel andere verhouding. Als scholen er
zelf voor kiezen zijn ze er vrij in, maar het kan niet zo zijn dat wij
dit door onze regel-geving indirect gaan bevorderen. Daar willen wij
in ieder geval niet graag aan meewerken.
Het vierde punt dat ik wil noemen betreft de effecten van dit
wetsvoorstel, ook op de langere termijn. De minister heeft cijfers
verstrekt waarmee zij in feite aangeeft dat er sprake is van een
acceptabel beeld. Dat neemt niet weg dat wij nog wat vragen hebben bij
de onderbouwing van de cijfers. Ze zijn naar ons oordeel behoorlijk
globaal. In dat opzicht is het voor ons lastig om deze cijfers te
hanteren om te toetsen of de beoogde effecten al of niet verantwoord
zijn. Ik vraag de minister daarop nader in te gaan. De minister kan
ons natuurlijk wel iets aanbieden, maar als dat niet echt houdbaar
blijkt te zijn, kunnen wij er heel weinig mee. Dat blijkt ook wel,
waar ik niet de conclusie van de minister kan overnemen dat het een
acceptabel beeld tot gevolg heeft.
Het vijfde punt betreft de discussie rond het primair onderwijs. Met
de heer Tichelaar geef ik aan dat de minister een punt heeft als zij
zegt dat wij dat uit elkaar moeten houden. Aan de andere kant is dat
echter ook een wat naïeve opstelling, omdat wij allemaal weten dat in
het verleden er wel een duidelijke relatie was. Wij kunnen dan ook
niet net doen of de situatie, zoals die zich voor gaat doen op het
moment dat het voortgezet onderwijs uittreedt voor het primair
onderwijs, niet meegenomen moet worden bij onze totaalafweging rond
dit wetsvoorstel. Daar komt nog bij dat ook vanuit de kant van het
primair onderwijs -- ik heb het dan met name over compensatie voor
premiestijgingen -- wordt aangegeven dat er in het ver-leden afspraken
zijn gemaakt die nu niet worden nagekomen. Het is voor ons heel lastig
om dat scherp te overzien en daar conclusies uit te trekken. Ik vraag
de minister wel om hier in haar termijn nadrukkelijk op in te gaan.
Wij zouden het namelijk niet wenselijk vinden dat dat een neveneffect
zou zijn voor het primair onderwijs als wij met dit wetsvoorstel
verder gaan. Ik moet er wel bij zeggen dat zelfs los van dit
wetsvoorstel er een probleem dreigt. Daar zullen wij verder over
moeten spreken. Ik wil dat ook in de termijn van de minister terug
horen komen.
Het zesde punt dat ik wil noemen, is een wat procedureel puntje en
betreft de systematiek die de minister kiest om een en ander te
regelen. Zij kiest ervoor het vereveningsmodel neer te leggen in een
algemene maatregel van bestuur. De exacte verdeling tussen de
collectief en individueel te dragen lasten wordt vastgelegd in een
ministeriële regeling. Daar heeft de minister in ieder geval voor
gekozen. Dat betekent dat wij voor deze decentralisatie drie soorten
regelgeving krijgen. Dat verdient niet echt een schoonheidsprijs. Wij
zouden dan ook liever zien dat ervoor wordt gekozen het
vereveningsmodel neer te leggen in de wet en de exacte verdeling
tussen collectief en individueel te dragen lasten in een algemene
maatregel van bestuur. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn zowel
de vorm van het verevenings-model als de verdeling tussen collectief
en individueel te dragen lasten vast te leggen bij algemene maatregel
van bestuur en niet meer afzonderlijk bij ministeriële regeling.
In het amendement hebben wij ervoor gekozen al een klein beetje te
gaan schrappen in die veelheid aan mogelijkheden waar de minister nu
voor heeft gekozen. Ik wil haar vragen waarom zij ervoor heeft gekozen
om dat zo ingewikkeld aan te pakken. Dat zou veel meer gestroomlijnd
moeten worden. Dit is geen inhoudelijke opmerking, want die heb ik
gemaakt in de eerste vijf punten die ik heb genoemd. Wij moeten echter
wel zorgen dat het wetstechnisch wat meer gestroomlijnd wordt en het
niet een ratjetoe aan allerlei vormen wordt, waardoor het overzicht
zoek raakt.
Het moge duidelijk zijn: mijn fractie steunt de basisgedachte, maar
heeft grote vragen bij de uitwerking van een en ander. Ik heb de
punten genoemd waar het om gaat. Wij verwachten een gedegen
beantwoording van de minister. Dat zijn wij ook van haar gewend. Zij
zal echter heel duidelijk moeten zijn als het gaat om de waarborgen
die zij denkt te kunnen geven voor het op een verantwoorde manier
invoeren van dit wetsvoorstel, voordat de fractie van de ChristenUnie
daar volmondig "ja" tegen kan zeggen.
De heer Jan de Vries (CDA): De heer Slob stelde vijf grote vragen.
Welke antwoorden moet de minister geven, voordat hij ook werkelijk
"ja" kan zeggen?
De heer Slob (ChristenUnie): Ik meen ook zo'n vraag aan de heer De
Vries te hebben gesteld. Ik ga natuurlijk niet over de antwoorden van
de minister, maar ik ben heel duidelijk geweest dat ik vind dat als
het gaat om de verdeling van de kosten van de wachtgelden en het
percentage waar de minister voor heeft gekozen, die 50/50, er iets
moet veranderen. In het amendement hebben wij een duidelijke keuze
gemaakt. Als de minister daar niet in mee wil gaan, verschillen wij
van mening. Gezien de ondertekening van het amendement, zal het echter
wel doorgaan. Dat zou een pijnpunt bij ons wegnemen. Dat is een
belangrijk pijnpunt. Het percentage dat nu is gekozen, kan namelijk
wel eens heel slecht uitvallen voor de kleinere scholen. Daarom hebben
wij iets willen doen om dat te voorkomen.
Als het gaat om de risico's, wil ik van de minister horen welk beeld
zij heeft als het gaat om de verdeling tussen scholen en hoe het in de
praktijk zal gaan werken. Ik wil een goed verhaal horen. Als dat boven
de markt blijft hangen, hebben wij een heel groot probleem. Dat geldt
misschien niet voor de grotere schoolbesturen, maar wel voor de
kleine. Ik wil een overtuigend antwoord dat men in de praktijk uit de
voeten kan met de mededeling van de minister dat het maken van
afspraken mogelijk moet zijn. Ik heb daar aarzelingen bij, zoals men
hoort.
Ik vind het verhaal over de schaalvergroting onduidelijk, ook in de
schriftelijke reacties. Ik wil ook waarborgen hebben dat straks niet
de situatie ontstaat dat er mede doordat wij nu "ja" hebben gezegd, in
de komende jaren allerlei schaalvergrotingen optreden. Dat is ook in
strijd met het beleid dat het kabinet voorstaat, maar dat is een zorg
voor de heer De Vries. Daar hebben wij wat minder last van.
Er moet ook cijfermatig een beter onderbouwd beeld komen van de
effecten, waarin meer dingen dan in de cijfers van de minister zijn
opgenomen. De heer De Vries heeft er zelf ook een aantal genoemd. Ik
wil ook heel duidelijk antwoord hebben over de situatie in het primair
onderwijs.
Kortom, er ligt nog een behoorlijke vracht vragen op het bordje van de
minister. Haar beantwoording zal uiteindelijk meewegen bij ons totale
oordeel. Volgens mij heb ik nu net zoveel ruimte gelaten in mijn
antwoord als de heer De Vries. Hij weet ook wel dat de voors en tegens
straks op de weegschaal moeten worden gelegd.
De heer Jan de Vries (CDA): Ik dank de heer Slob voor zijn uitgebreide
beantwoording. Ik erken dat die ruimte er is. Zoals het er nu naar
uitziet, kunnen wij de behandeling van dit wetsvoorstel vanmorgen niet
afronden. Misschien is het goed dat de onderwijsinstellingen, die
zeker hebben meegeluisterd, op deze manier de gelegenheid hebben om
bij de minister en de Kamer aan te geven hoe zij aankijken tegen de
vragen die nog in de Kamer leven.
De voorzitter: Dit is geen goede procedure. Als u iets wilt horen van
externe organisaties, moet u ze rechtstreeks benaderen.
De heer Slob (ChristenUnie): Het valt mij wel op dat er behoorlijk
veel steun leek te zijn voor dit wetsvoorstel, wat vooral te maken had
met de uitgangspunten ervan, maar dat het draagvlak minder wordt
naarmate wij dichter bij de eindstreep komen. De kleinere
schoolbesturen krijgen nog scherper door wat er op ze afkomt. Het zal
heel lastig zijn om de problemen afdoende te tackelen die dit met zich
brengt, waardoor zij op zichzelf niet worden afgeschrikt. In dat
opzicht hoop ik dat zij loskomen, als er wat ruimte is, maar ik ben
het ermee eens dat zij in de procedure allang hun beurt hebben gehad.
---