Economische groei afhankelijk van ontwikkelingsniveau regio's
Zowel economen als beleidsmakers zijn ervan overtuigd dat ondernemers
door hun creativiteit en autonomie een belangrijke bijdrage leveren
aan de economische groei. André van Stel komt in zijn proefschrift
Ondernemerschap en economische groei: enige empirische studies tot de
conclusie dat het effect van ondernemerschap op economische groei
afhankelijk is van het ontwikkelingsniveau van een economie en van de
verhouding tussen kwantiteit en kwaliteit van de ondernemers in een
land of regio. Zijn promotie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam is
op donderdag 10 maart 2005.
Het proefschrift bevat verschillende studies die de relatie tussen
ondernemerschap en economische groei empirisch modelleren en meten.
Het gaat hierbij met name om het meten van de relatie op macroniveau
(landen en regio's). Met behulp van verschillende datasets en modellen
worden diverse aspecten van de relatie onderzocht.
De opvatting dat ondernemerschap belangrijk is voor het behalen van
economische groei in moderne economieën wordt breed gedragen.
Ondernemerschap speelt echter een andere rol in landen in
verschillende stadia van economische ontwikkeling. In sterk
ontwikkelde landen dragen ondernemers en kleine bedrijven bij aan
economische groei door hun innovatiekracht en hun rol in de
vernieuwing van de economie. Zwakkere bedrijven worden uit de markt
gedrukt door nieuwe bedrijven die innovatiever zijn. De beste
bedrijven worden door de markt geselecteerd. Dit selectieproces leidt
uiteindelijk tot economische groei. In minder ontwikkelde landen zijn
het met name de grote bedrijven die de economie moeten trekken. Door
exploitatie van schaalvoordelen en het snel absorberen van bestaande
technologieën uit meer ontwikkelde landen zorgen de grote bedrijven
voor groei in deze minder ontwikkelde economieën. De bijdrage aan
economische groei van ondernemers en kleine bedrijven is in deze
economieën kleiner.
Het proefschrift bevat ook empirische aanwijzingen dat, voor Britse
regio's in de jaren '80 en '90, het subsidiëren van het starten van
een nieuw bedrijf niet geleid heeft tot de beoogde
werkgelegenheidsimpulsen. Wanneer regionale overheden de
werkgelegenheid willen stimuleren via subsidies op het starten van een
bedrijf, dan kan dit individuen aantrekken die een bedrijf starten om
de verkeerde redenen. Het gaat dan met name om individuen met beperkte
capaciteiten die niet zozeer intrinsiek gemotiveerd zijn om een eigen
bedrijf te runnen, maar meer geïnteresseerd zijn in de daaraan
verbonden subsidie. Zodra de subsidie stopgezet wordt gaat het bedrijf
vaak alsnog failliet. Economisch beleid dat eenzijdig gericht is op
het maximaliseren van het aantal ondernemers, zonder oog te hebben
voor de kwaliteit van de ondernemers, zal daarom waarschijnlijk niet
erg succesvol zijn.
Promotor: prof.dr. A.R. Thurik, Economie van het midden- en
kleinbedrijf, en prof.dr. M.A. Carree, Internationale economie en
bedrijfstakanalyse
Erasmus Universiteit Rotterdam