parlementaire stukken - Antwoorden op kamervragen over de 4-M
ultracentrifugetechnologie
Antwoorden op kamervragen over de 4-M ultracentrifugetechnologie
15 maart 2005
Antwoord van minister Externe link Brinkhorst (Economische Zaken),
mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie op vragen van het lid
Externe link Karimi (GroenLinks) over de 4-M
ultracentrifugetechnologie. (Ingezonden 18 januari 2005)
---
1. Vraag
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Iran, Libya centrifuge probes
point to extensive know-how theft»? 1) Vindt u dat de Kamer altijd
tijdig, juist en volledig is geïnformeerd over de inhoud en omvang van
de atoomspionage? Zo ja, hoe verklaart u de ontbrekende informatie
over de 4-M ultracentrifugetechnologie?
1. Antwoord
Ja.
In 1980 is door de ambtelijke werkgroep die diepgaand onderzoek heeft
verricht in de zaak Khan, de Commissie Bos, slechts één rapport
opgesteld. Wel bestaat dit rapport uit twee versies, een
geclassificeerde (geheime) versie en een openbare versie die naar de
Tweede Kamer is gezonden. Uit de openbare versie zijn toen de namen
van personen, alsmede specificaties t.a.v. de soort
ultracentrifugetechnologie waarvan Khan mogelijkerwijs kennis had
kunnen nemen verwijderd. Dit om redenen van bescherming van de
persoonlijke levenssfeer alsmede om redenen van bedrijfsvertrouwelijke
en/of proliferatiegevoelige aard. Tevens zijn de oorspronkelijke
bijlagen die o.m. bestonden uit rapporten van de toenmalige
Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de Economische Controledienst
alsmede processen-verbaal niet meegezonden met deze «geanonimiseerde»
versie. Voor het overige verwijzen wij u naar de eerdere brieven
terzake van de minister van Buitenlandse Zaken in antwoord op een
verzoek van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken
(Kamerstuknummer 29 200 V-72 en Kamerstuknummer 29 200 V-87).
2. Vraag
Acht u het aannemelijk dat Pakistan in de jaren zeventig de
beschikking heeft gekregen over Nederlandse 4-M ultracentrifuge
know-how? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wilt u dit toelichten?
2. Antwoord
Zoals in het rapport te lezen valt moet rekening gehouden worden met
de mogelijkheid dat Khan kennis heeft kunnen nemen van de toen bij het
onderdeel Fysisch Dynamisch Onderzoek (FDO) van Stork aanwezige
ultracentrifugetechnologie.
3. Vraag
Klopt het dat tenminste in 1979 al vermoedens in deze richting
bestonden bij de Economische Controledienst dan wel bij andere
opsporings- of inlichtingendiensten?
4. Vraag
Klopt de stelling van Argos van 14 januari 2005 dat in een geheim
Nederlandse rapport, dat mede ten grondslag ligt aan het in maart 1980
verschenen openbare ambtelijke rapport over de zaak Khan, al in juli
1979 wordt gemeld dat Khan op delen van de 4-M technologie de hand had
weten te leggen, terwijl de openbare rapportage aan de Tweede Kamer
met geen woord rept over de 4-M technologie? Zo ja, waarom is de
informatie over de 4-M technologie en de rol van Khan niet aan de
Kamer gemeld? Hoe verklaart u deze discrepantie en waarom is de 4-M
informatie nooit toegevoegd aan het openbare rapport over Khan? 2)
5. Vraag
Herinnert u zich deze passage in uw brief 3) aan de Kamer: «Wel
versterkt de vondst in Iran en Libië van centrifuges van het oude
Urenco-ontwerp het ernstige vermoeden dat A.Q. Khan de
blauwdrukken hiervan heeft ontvreemd»? Hoe verklaart u deze passage
met de inhoud van het geheime rapport waarin gemeld wordt dat Khan op
delen van de 4-M technologie de hand had weten te leggen? Kunt u dat
toelichten? 4)
3, 4 en 5. Antwoord
In het rapport van de Commissie Bos waarin ook de Economische
Controledienst vertegenwoordigd was, wordt de mogelijkheid niet
uitgesloten dat Khan de hand heeft weten te leggen op de toen bij FDO
aanwezige uc-technologie, zonder deze technologie, om redenen als in
antwoord op vraag 1 vermeld, verder te specificeren. Daaraan wordt in
één adem toegevoegd dat «niet geconstateerd is dat hij zich essentiële
gegevens, in strijd met het need-to-know-principe heeft toegeëigend.»
Ja, wij herinneren ons de door u genoemde passage in de brief aan de
Kamer. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 1 en 2.
6. Vraag
Zijn alle bevindingen toen of later aan het International Atomic
Energy Agency (IAEA) ter beschikking gesteld? Is het IAEA op de hoogte
geweest dat Khan de beschikking had over de 4-M technologie? Zo ja,
wanneer? Zo neen, waarom niet?
6. Antwoord
In hoeverre alle bevindingen toentertijd met het IAEA zijn gedeeld is
niet meer te achterhalen. Wel is sedert de onthullingen over het Khan
netwerk regelmatig overleg gevoerd met het IAEA, waarbij het
agentschap op de hoogte is gesteld van alle relevante informatie
waarover de Nederlandse regering beschikt.
7. Vraag
Bent u bereid het geheime rapport waarin melding wordt gemaakt van de
4-M ultracentrifugetechnologie en, voor zover van toepassing, andere
geheime rapporten inzake het onderzoek naar Khan en Urenco, al dan
niet vertrouwelijk ter inzage aan de Kamer geven?
7. Antwoord
Ja. Wij zijn bereid de geheime versie met bijlagen van het rapport Bos
uit 1980 vertrouwelijk ter inzage te geven aan de Commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
8. Vraag
Hoe verklaart u dat Pakistan de beschikking heeft gekregen over de
geavanceerde 4-M ultracentrifugetechnologie? Heeft Abdul Qadeer Khan
toegang tot de 4-M technologie gehad, of heeft deze technologie
mogelijk ook na Khan's vertrek in 1975 via derden Pakistan bereikt?
8. Antwoord
Het is ons niet bekend dat Pakistan de beschikking heeft over de door
u als geavanceerd aangeduide 4-M ultracentrifugetechnologie. Voor het
overige zij verwezen naar het antwoord op vraag 2.
9. Vraag
Kunt u bevestigen dat Khan of zijn vrouw, ofbeiden, betrokken zijn
geweest bij de ontwikkeling van de 4-M ultracentrifuge? Klopt het dat
Khan's vrouw delen van 4-M ultracentrifuge handleidingen, blauwdrukken
of andere technische documenten heeft vertaald? Kunt u de Kamer hier
gedetailleerd over informeren?
9. Antwoord
Khan heeft in opdracht van FDO metallurgisch onderzoek verricht voor
SNOR, CNOR en 4 M-centrifuges. Voorts heeft hij, overigens met
toestemming van FDO, herhaaldelijk rapporten inzake SNOR, CNOR en 4
M-technologie mee naar huis genomen die door zijn vrouw werden
vertaald. Zonder op de specifieke types in te gaan of deze te noemen,
is dit destijds ook aan de Kamer gemeld. Deze rapporten waren niet
hoger dan vertrouwelijk geclassificeerd. Rekening moet worden gehouden
met de mogelijkheid dat Khan, of zijn vrouw of beiden derhalve kennis
hebben kunnen nemen van gerubriceerde UC technologie die Khan in het
kader van de «need to know» voor zijn eigenlijke werk niet nodig had.
Maar, zoals in de antwoorden op vragen 3 en 4 vermeld, is niet
geconstateerd dat Khan zich uc-gegevens in strijd met het
need-to-know-principe heeft toegeëigend.
10. Vraag
Is het waar dat de P-1, dan wel L-1 ultracentrifuges, die de afgelopen
jaren in Iran en Libië zijn aangetroffen, overeenkomsten vertonen met
de 4-M technologie en kennelijk niet zijn gebouwd op basis van oudere
G-1, dan wel CNOR of SNOR technologie?
11. Vraag
Hoe beoordeelt u de opmerkingen van een official in Nuclear Fuel die
stelt dat de P-1 centrifuge programma's in Libië en Iran geen verband
houden met de G-1 en dat de P-1 centrifuges grote overeenkomst
vertonen met de Nederlandse ultracentrifugeontwerpen? Welke
overeenkomsten bestaan er?
10. en 11. Antwoord
Het IAEA heeft geen gedetailleerde beschrijving ter beschikking
gesteld van de in Iran en Libië aangetroffen ultracentrifuges. Wel is
langs diplomatieke weg van het IAEA vernomen dat het geen aanwijzingen
heeft die zouden duiden op aanwezigheid van 4-M technologie in Iran en
Libië.
De regering acht het niet onwaarschijnlijk dat, zoals door een
official in Nuclear Fuel wordt gesteld, de aangetroffen P-1
centrifuges grote overeenkomsten vertonen met de Nederlandse
ultracentrifuge ontwerpen uit de jaren zeventig. De regering beschikt
echter niet over de technische specificaties op grond waarvan de
overeenkomsten met de Nederlandse ultracentrifuge ontwerpen kunnen
worden aangegeven.
Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording op de kamervragen
van het lid Wilders inzake het ontwerp van de ultracentrifuges in Iran
(vergaderjaar 2003-2004, Aanhangsel 630).
12. Vraag
Is het waar dat in 1992 de ministers van Buitenlandse Zaken en
Justitie tegen de komst van Khan naar Nederland waren?
13. Vraag
Welke instanties, waren toen verantwoordelijk voor de verstrekking van
een visum voor Khan opdat hij in 1992 Nederland mocht binnenkomen? Wat
was de rol daarbij van de toenmalige directeur van de BVD en de
toenmalige SG van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
12. en 13. Antwoord
De verstrekking van een visum aan Khan in 1992 is geschied, op strikt
humanitaire gronden, onder verantwoordelijkheid en met instemming van
de minister van Buitenlandse Zaken. De toenmalige SG van het
ministerie van Buitenlandse Zaken heeft terzake een toetsende rol
vervuld en met de minister van Buitenlandse Zaken overlegd. Het
toenmalige hoofd van de BVD heeft het veiligheidsrisico beoordeeld,
alsmede advies verleend over de bij de verlening van het visum te
stellen voorwaarden. Van betrokkenheid van de minister van Justitie is
niets gebleken.
1) Mark Hibbs, NuclearFuel, 3 januari 2005.
2) Argos, 14 januari jl. over de zaak Khan. Persbericht Stop de
Wapenhandel.
3) Kamerstuk 29 200 V, nr. 72, brief van de minister van Buitenlandse
Zaken.
4) Zie noot 3.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties