Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA DEN HAAG Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
AV/PB/05/14346 (070) 333
Onderwerp Datum Contactpersoon
Gevolgen voor WGBI voor 8 maart 2005
leeftijdsafhankelijke bijdrage
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 8
december 2004 is gevraagd in te gaan op de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij
arbeid (WGB l) en de relatie met de leeftijdsafhankelijke bijdrage. Dit vanwege de in het veld
ontstane onduidelijkheid hierover.
Voordat ik inhoudelijk hierop in ga, wil ik benadrukken dat alleen de rechter en de Commissie
Gelijke Behandeling (Cgb) bevoegd zijn om uitspraken te doen of een bepaalde situatie dan wel
een bepaald aspect van de pensioenregeling al dan niet in strijd is met de genoemde wet. Alleen de
uitspraken van de rechter in deze zijn bindend. Het is daarom niet aan mij een oordeel te geven
over eerder gedane uitspraken.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid bepaalt dat onderscheid op grond van
leeftijd verboden is. Het verbod betreft zowel direct als indirect onderscheid. De hoofdregel is dat
direct en indirect onderscheid alleen is toegestaan als daar een goede objectieve reden voor is. Dit
is bijvoorbeeld het geval bij ontslag vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Om
te bepalen of er een objectieve rechtvaardiging is, moet steeds worden gekeken of de
leeftijdsgrens wordt gebruikt voor een legitiem doel, of het een passend middel is en of het gebruik
ook noodzakelijk is of dat er alternatieven zijn.
Verder moet een objectieve rechtvaardiging steeds goed onderbouwd zijn. Te algemene of
generaliserende argumenten leveren over het algemeen niet voldoende rechtvaardiging op.
Bij de berekening van premies en koopsommen die nodig zijn om pensioenen te financieren wordt
gebruik gemaakt van grondslagen van de actuariële techniek. Leeftijd vormt daarbij een belangrijke
grondslag in de vorm van levens- en sterftekansen en de gemiddelde levensduur. De kosten van
een pensioenvoorziening zijn mede afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer. De opbouw van
pensioen is duurder naarmate men ouder is, want hoe ouder men is hoe korter de ingelegde
2
premies kunnen renderen, dus hoe hoger de premies moeten zijn om toch tot eenzelfde uitkomst
voor alle deelnemers te kunnen komen.
Overigens wordt voor het overgrote deel van de deelnemers een doorsneepremie berekend. Dit is
een premie die uniform voor een hele groep vastgesteld wordt, zonder rekening te houden met
individuele verschillen (m.u.v. salaris). Hierdoor is het kostenverschil noch voor de werkgever noch
voor de werknemer zichtbaar.
In het algemeen deel van de toelichting bij de WGB l (Kamerstukken II, 2001/02, 28170, nr. 3) is
bij artikel 6 aangegeven dat de bepaling in de richtlijn, dat het hanteren van toetredingsleeftijden,
pensioengerechtigde leeftijden en het gebruik van leeftijd in actuariële berekeningen bij
pensioenvoorzieningen geoorloofd is voor zover het niet leidt tot discriminatie op grond van
geslacht, geen implementatie behoeft omdat dit al is geregeld in de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen (WGB).
De bepaling in de WGB l en de bepaling in de WGB overlappen elkaar inderdaad enigszins. Op
grond van de WGB l en de WGB mogen voor personen met een verschillende leeftijd
verschillende actuariële factoren worden toegepast. Binnen eenzelfde leeftijdscategorie mogen er
voor mannen en vrouwen echter geen verschillende actuariële factoren worden toegepast.
Veel pensioenregelingen kennen de beperking dat vanaf een bepaalde leeftijd salarisverhogingen
niet of slechts deels pensioengevend zijn. Dit wordt ook wel mitigering van de eindloonregeling
genoemd. Mitigering van eindloonregelingen kan een legitiem doel zijn vanwege het voorkomen van
oneigenlijke solidariteit. Vervolgens moet de vraag gesteld worden of het middel dat is gekozen
ook passend en noodzakelijk is om dat doel te bereiken of dat er ook alternatieven zijn. Het lijkt
niet aannemelijk dat het antwoord op de vraag naar de passendheid en noodzakelijkheid in elke
situatie bevestigend zal zijn. Immers, het feit dat er op dit moment eindloonregelingen bestaan waar
mitigering niet op basis van leeftijd, maar op basis van een bepaald stijgingspercentage van het
inkomen plaatsvindt, geeft aan dat er kennelijk ook andere middelen mogelijk zijn om het gewenste
doel te bereiken.
Op grond van artikel 8, derde lid van de WGB l is verschil in behandeling bij pensioenregelingen
toegestaan als en voor zover die verschillen zijn terug te voeren op actuariële factoren. De fiscale
staffels voor beschikbare premieregelingen zijn inmiddels op ditzelfde uitgangspunt gebaseerd. De
gelijke behandelingswetgeving maakt geen bezwaar tegen een staffel met een vast percentage.
Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van afgevlakte staffels. Met een afgevlakte staffel wordt
bedoeld een staffel waarbij de premie, uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag per
5 jaren leeftijdscohort lineair toeneemt, in plaats van een progressieve toename conform de fiscaal
maximale staffel. Hier bestaat de kans dat de Cgb of de rechter tot de conclusie komt dat er
sprake is van strijdigheid met de wet, omdat het niet uit de actuariële berekeningen voortvloeit en
er ook alternatieven bestaan om het beoogde doel te bereiken.
Bij de beschikbare premieregeling wordt de premie berekend op basis van actuariële factoren. In
veel regelingen betalen werkgever en werknemer samen deze premie. Door Kamerlid De Vries
(Kamerstukken II, 2003/04, nr. 1789) zijn in 2004 vragen gesteld over de relatie tussen de
leeftijdsafhankelijke deelnemersbijdragen en de WGB l. Aangegeven werd dat aanpassingen om
toch te voldoen aan de WGB l tot een lager pensioenniveau leiden. In mijn reactie heb ik
3
toentertijd aangegeven dat ik, indien een rechter de uitspraak van de Cgb zou volgen, zou bezien of
eventuele wetswijziging aangewezen is. Ik heb inmiddels geconstateerd dat er geen stappen naar
de rechter zijn gezet en dat er in het veld toch grote behoefte bestaat aan duidelijkheid. Ik heb
besloten om niet te wachten op een uitspraak van de rechter, maar ik zal mij beraden op een
mogelijke oplossing. Ik zal u voor 25 april a.s. hier meer duidelijkheid over verschaffen.
Ik vertrouw erop u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)