aanbieden richtlijnen voor de Nederlandse delegatie naar de 61e
zitting van de VN-Mensenrechtencommissie
Kamerbrief inzake aanbieden richtlijnen voor de Nederlandse delegatie
naar de 61e zitting van de VN-Mensenrechtencommissie
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Mensenrechten en Vredesopbouw
Afdeling Mensenrechten
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
1 maart 2005
Behandeld
DMV/MR
Kenmerk
DMV/MR-043/05
Telefoon
+31-70-348 4584
Blad
1/1
Fax
+31-70-348 5049
Bijlage(n)
Sonja-vander.meer@minbuza.nl
Betreft
Beleidsreactie op AIV-advies "De VN en de Rechten van de Mens"
Graag bieden wij u hierbij aan de beleidsreactie op het AIV-advies
inzake "De VN en de Rechten van de Mens" van september 2004.
De Minister De
Minister
van Buitenlandse Zaken, voor
Ontwikkelingssamenwerking,
Dr. B.R. Bot
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Reactie op AIV-advies `De VN en de rechten van de mens'
Het in september 2004 verschenen AIV-advies "De Verenigde Naties en de
Rechten van de Mens" komt op een goed moment. Hervorming van de VN en
mensenrechten staat hoog op de internationale agenda vanwege het in
december jl. uitgekomen rapport van het `High Level Panel on Threats,
Challenges and Change' (HLP).
Nederland hecht grote waarde aan dit thema en heeft daarom in
september jl. als EU-voorzitter in een brief aan het HLP aangedrongen
op speciale aandacht voor mensenrechten inclusief de problematiek van
de laatste jaren met betrekking tot de Mensenrechtencommissie (MRC).
Ook heeft Nederland op 29 november jl. een speciale zitting van de
Raadswerkgroep Mensenrechten (COHOM) georganiseerd over het
EU-optreden in de MRC en de Derde Commissie van de Algemene
Vergadering van de VN (AVVN) en over de aanbevelingen van het HLP op
het terrein van mensenrechten voor zover deze toen reeds bekend waren.
Voor deze bijeenkomst heeft Nederland alle voorstellen van de laatste
jaren terzake, inclusief het advies van de AIV en een informele
voorkopie van het rapport van het HLP, bijeengebracht teneinde terzake
een EU-positie te formuleren. De bijeenkomst resulteerde in een brief
namens de EU aan Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Louise Arbour
(bijgevoegd). De EU werkt thans aan een definitieve reactie op het
HLP-rapport.
Als algemene reactie op het AIV-advies zouden wij willen opmerken dat
waar de eerste hoofdvraag van de adviesaanvraag specifiek luidde hoe
Nederland de naleving van mensenrechten zou kunnen bevorderen met
gebruikmaking van het gehele VN-systeem, het advies wel in gaat op de
subvragen over de deelonderwerpen, maar veelal vanuit een algemene
VN-invalshoek (met uitzondering van de paragrafen "blokvorming" en
"het kantoor van de HCMR"). Hierdoor wordt soms onvoldoende belicht
wat Nederland zelf als lid van de EU, als lid van de MRC en als donor
zou kunnen of moeten doen naar de mening van de AIV ter bevordering
van de mensenrechten. De tweede hoofdvraag betreft de rol van de MRC
bij het bewerkstelligen van daadwerkelijke naleving van mensenrechten
en het proces van mainstreaming van mensenrechten binnen het
VN-systeem. In dit kader zouden wij willen opmerken dat Nederland
aandacht voor mensenrechten in brede zin binnen het VN-systeem zo
belangrijk vindt dat het op nationale titel overweegt een initiatief
inzake mainstreaming van mensenrechten te ontplooien gedurende de
komende zitting van de MRC.
Met betrekking tot de specifieke aanbevelingen van de AIV zouden wij
het volgende willen opmerken aan de hand van de vragen zoals die in de
adviesaanvraag zijn geformuleerd:
1. Eerste hoofdvraag van de adviesaanvraag : hoe kan Nederland de
naleving van mensenrechten bevorderen met gebruikmaking van het gehele
VN-systeem (inclusief Veiligheidsraad, Algemene Vergadering,
functionele commissies, fondsen, programma's, en wellicht
gespecialiseerde organisaties).
Landenresoluties
· De regering is het geheel eens met het uitgangspunt van de
AIV dat het van groot belang is dat de MRC zich ook in de toekomst kan
buigen en uitspreken over situaties van mensenrechtenschendingen waar
ook ter wereld. Ondanks de recente trend van `no-action' moties
blijven landenresoluties en voorzittersverklaringen waardevolle
instrumenten. Zij vormen een essentieel onderdeel van een breder
buitenlands beleid gericht op de bescherming en bevordering van
mensenrechten. Uiteraard hanteert de regering deze instrumenten met
zorg. Terughoudendheid, zoals de AIV adviseert, lijkt ons in dezen
niet aangewezen. Ook als resoluties worden weggestemd of niet in
stemming worden gebracht door toedoen van `no action' moties, zijn zij
een belangrijk signaal in de richting van de betrokken regering en een
steun voor mensenrechtenactivisten. Voor Nederland is het haalbaar
zijn van een resolutie daarom niet per se een voorwaarde om een
resolutie in de MRC (of de Derde Commissie van de AVVN) in te dienen.
· De toenemende inzet van `no-action' moties tegen
landenresoluties is een zorgwekkende ontwikkeling (tijdens de Derde
Commissie werden de door de EU mede-ingediende resoluties inzake
Belarus, Soedan en Zimbabwe hierdoor getroffen). Zoals de AIV terecht
opmerkt, zijn mensenrechten sinds de oprichting van de VN geen interne
aangelegenheid meer. De consequentie moet derhalve niet zijn dat de EU
zwicht onder druk van `no action' moties, maar dat zij nog beter
afstemt met `like-minded' lidstaten in de MRC en een nog effectievere
lobby voert, zo nodig op hoog politiek niveau. (Dat dit laatste effect
kan hebben, heeft de succesvolle EU-lobby tegen een `no-action' motie
tegen de Turkmenistan-resolutie in de plenaire zitting van de AVVN
uitgewezen.) De onlangs op initiatief van het Nederlands
EU-voorzitterschap benoemde Persoonlijk Vertegenwoordiger voor
Mensenrechten van Hoge Vertegenwoordiger Solana zal een dergelijke
lobby en de inzet van de EU in de MRC in algemene zin effectiever
kunnen maken. Nederland zal zich hier consequent voor inzetten.
· Behandeling van landen onder agendapunt 9 of 19 van de
agenda van de MRC hangt vooral af van het doel dat met de resolutie
wordt beoogd. De regering is het eens met de AIV dat van behandeling
onder agendapunt 19 alleen sprake kan zijn indien de inschatting is
dat de betrokken regering een daadwerkelijke intentie heeft tot
samenwerking en tot verbetering van de mensenrechtensituatie en als
dit gepaard gaat met versterkt toezicht van de MRC op de
mensenrechtensituatie.
· Nederland en de EU zijn evenals de AIV voorstander van een
jaarrapport door het kantoor van de HCRM. Hierin kan per land de
implementatie van resoluties en voorzittersverklaringen van de MRC
worden opgenomen, evenals rapporten en aanbevelingen van de Speciale
Mechanismen en van de Verdragsorganen, ofschoon ook andere vormen van
zo'n rapport denkbaar zijn. Publicatie van een dergelijke compilatie
door de HCRM van rapporten en aanbevelingen van officiele bronnen zal
vermoedelijk op politieke weerstand stuiten van landen die
mensenrechten schenden. Dat geldt waarschijnlijk nog sterker voor
opname van rapporten van NGO's in deze compilatie, zoals de AIV
aanbeveelt. Hoewel wij in beginsel sympathiek tegenover dat laatste
staan, lijkt dit vooralsnog een brug te ver. Overigens kan de door de
AIV gesignaleerde tekortkoming van een dergelijke compilatie ten
aanzien van landen die weigeren samen te werken met speciale
mechanismen deels worden ondervangen door zulks ook expliciet te
vermelden in het rapport. Nederland heeft namens de EU in een brief
aan HCRM Louise Arbour steun uitgesproken voor een jaarrapport.
· De regering is het met de AIV eens dat de in de MRC
uitgesproken zorgen over mensenrechtensituaties moeten worden
betrokken bij de vormgeving van zowel de Nederlandse als de
EU-ontwikkelingssamenwerking. Dit gebeurt reeds. Zo heeft bij de
selectie van de Nederlandse lijst van partnerlanden voor
ontwikkelingssamenwerking (OS) de mensenrechtensituatie een
belangrijke rol gespeeld evenals het "goed bestuur"-criterium.
Bovendien blijft in deze landen de inzet gericht op verdere
verbetering van de mensenrechtensituatie. In de gecombineerde en
wederzijds versterkende inzet van politieke en OS-instrumenten, juist
in de partnerlanden waarmee Nederland immers een intensieve relatie
onderhoudt, zit de crux van de mensenrechtenbenadering. Overigens is
in niet-partnerlanden inzet van OS-middelen mogelijk door middel van
de Faciliteit Strategische inzet Mensenrechten en Goed Bestuur (FSA),
steeds in combinatie met de inzet van politieke middelen.
Blokvorming: EU-samenwerking
· De AIV beveelt aan de EU-samenwerking in de MRC te verbeteren
en het besluitvormingsproces transparanter te maken. Er is de
afgelopen jaren reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt in het eerder
en effectiever afstemmen binnen de EU van posities in de MRC. In een
EU van 25 lidstaten wordt deze noodzaak des te sterker gevoeld.
Tijdige prioriteitstelling op hoger politiek niveau zou de
effectiviteit van de EU kunnen verhogen. Het Nederlands
voorzitterschap heeft zich ingespannen de besluitvorming binnen de EU
te stroomlijnen.
· De regering is het eens met de AIV dat de EU niet te
voorzichtig of te genuanceerd moet opereren. Juist onder het
Nederlandse voorzitterschap is aangetoond dat de EU wel degelijk met
een sterk profiel op mensenrechtenterrein kan opereren, zoals bleek
uit het hoge aantal landenresoluties dat de EU indiende in de Derde
Commissie van de AVVN in 2004.
· De AIV dringt tevens aan voortdurend de mogelijkheden voor
nationale initiatieven te bezien. Met name op thematisch terrein
kunnen EU-lidstaten op nationale titel verdergaande initiatieven nemen
dan collectief als EU. Nederland is op nationale titel bijzonder
actief in de AVVN op het gebied van geweld tegen vrouwen, met recente
resoluties tegen eerwraak, huiselijk geweld en een studie van de SGVN
naar alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland overweegt voor de
komende MRC een nationaal thematisch initiatief over mainstreaming van
mensenrechten binnen de VN. Op het terrein van landensituaties treedt
Nederland echter bij voorkeur in EU-verband op vanwege de te
verwachten grotere politieke effectiviteit.
Uitbreiding MRC-lidmaatschap en de aanbevelingen van het High Level Panel
· Zoals in de inleiding reeds opgemerkt, heeft het rapport van
het HLP de discussie over het functioneren van de MRC aangewakkerd
door de concrete aanbevelingen het lidmaatschap van de MRC universeel
te maken en een Mensenrechtenraad in te stellen. De EU zal hierover
een gezamenlijk standpunt formuleren. De AIV wijst universeel
lidmaatschap van de hand en wijst op tijdgebrek en gebrek aan
politieke wil als de belangrijkste oorzaken van het niet optimaal
functioneren van de huidige MRC. Voor wat betreft tijdgebrek zijn wij
van mening dat beter agendabeheer een bijdrage kan leveren aan een
effectievere MRC. Een MRC met universeel lidmaatschap zal overigens
niet meer tijd nodig hebben, aangezien in de huidige MRC ook
niet-leden kunnen interveniëren. Hoewel de regering van mening is dat
gebrek aan politieke wil (eigenlijk het botsen van politieke
doelstellingen van de verschillende leden van de MRC) inderdaad een
belangrijke oorzaak is van het niet goed functioneren van de MRC,
verwelkomt zij de discussie die ten gevolge van de aanbevelingen van
het HLP op gang is gekomen.
· De regering is verheugd dat het HLP de problematiek met
betrekking tot de effectiviteit en de legitimiteit van de MRC
behandelt. Deze zijn immers de laatste jaren in toenemende mate
aangetast, met name door toedoen van een aantal lidstaten dat zelf de
mensenrechten in ernstige mate schendt en er alles aan gelegen is
bespreking hiervan of het aannemen van resoluties terzake in de MRC
tegen te houden. Een nieuwe start van de MRC is derhalve nodig.
Universalisering van het lidmaatschap biedt mogelijk voordelen maar
levert niet de oplossing van alle problemen met betrekking tot de MRC.
Ook dienen een aantal institutionele consequenties zoals de relatie
van een MRC met universeel lidmaatschap tot bij voorbeeld de AVVN en
ECOSOC grondig te worden overwogen. Een MRC met universeel
lidmaatschap zal immers sterke gelijkenis vertonen met de Derde
Commissie van de AVVN. De vraag naar het bestaansrecht van de Derde
Commissie raakt echter aan de structuur van de AVVN. Ook de verhouding
van ECOSOC (met beperkt aantal lidstaten) tot diens functionele
commissies, waaronder de MRC, roept institutionele vragen op. Positief
is in ieder geval dat het HLP de gedachtenvorming over dit onderwerp
op gang heeft gebracht en daarmee wellicht een momentum voor
verandering heeft gecreeerd.
· In reactie op de suggestie van de AIV te komen tot een
rotatieschema merken wij op dat Nederland zich, samen met Canada, tot
het uiterste heeft ingespannen om tot een dergelijk schema binnen de
westerse groep te komen met als doel een einde te maken aan de
tijdrovende campagnes voor lidmaatschap, maar dat dit vooralsnog niet
is gelukt. Het verschijnen van het HLP-rapport heeft bovendien de
aandacht nu van deze discussie afgeleid. Rotatieschema's zijn
overigens geen panacee : zij kunnen niet voorkomen dat `worst
offenders' lid worden van de MRC.
· Criteria voor lidmaatschap van de MRC lijken overigens
nauwelijks haalbaar. Het zal buitengewoon lastig zijn overeenstemming
te bereiken over een voor iedereen acceptabele definitie van een
mensenrechtenrespecterend land of een democratie. Het aanleggen van
criteria voor lidmaatschap spoort ook niet met het gebruik binnen de
VN met alle landen, inclusief de landen met een slechte
mensenrechtenreputatie, in gesprek te blijven. Een MRC die zoveel
mogelijk uit democratische landen zou bestaan (zoals de AIV aanbeveelt
in navolging van het VS initiatief "Community of Democracies") zou
wellicht gemakkelijker bepaalde resoluties kunnen aannemen maar de
daardoor aangesproken landen zouden zich er vermoedelijk helemaal
niets meer aan gelegen laten liggen.
· Tenslotte is de regering oprecht geïnteresseerd in verdere
uitwerking van de aanbeveling van het HLP voor de langere termijn tot
instelling van een Mensenrechtenraad. Deze aanbeveling sluit aan bij
eerdere gedachten terzake van de Zwitserse Prof. Kaelin. Volgens het
HLP zou een dergelijke Raad, niet langer onderhorig maar naast ECOSOC
en tevens naast de Veiligheidsraad, het toegenomen belang van
mensenrechten binnen de VN weerspiegelen en de discussie hierover op
een hoger politiek plan kunnen brengen. Wel zal het aantal leden van
een dergelijke raad, zijn mandaat en verhouding tot andere lichamen
binnen de VN zoals Algemene Vergadering, Veiligheidsraad en ECOSOC,
alsmede de consequenties voor MRC en Derde Commissie grondig moeten
worden overwogen.
1.1. Is een duidelijk onderscheid wenselijk tussen initiatieven in
MRC en Derde Commissie, bijvoorbeeld ten aanzien van landenresoluties?
· De regering deelt niet de mening van de AIV dat behandeling
van landenresoluties door de Derde Commissie in New York geen
meerwaarde zou kunnen hebben. De door Canada de laatste twee jaar met
succes in de Derde Commissie ingediende Iran-resoluties laten zien dat
de Derde Commissie een belangrijk forum is geworden voor
mensenrechtenvraagstukken inclusief landenresoluties. Voor sommige
initiatieven biedt New York vanwege de universele samenstelling van de
Derde Commissie meer perspectief op succes dan Geneve. De regering wil
niet de behandeling van landenresoluties in zijn geheel overhevelen
van Geneve naar New York, maar afhankelijk van de te verwachten
effectiviteit van politieke inzet beide kanalen optimaal benutten.
I.2. Hoe kan Nederland hechtere samenwerking en betere
arbeidsverdeling tussen de speciale procedures van de MRC en de
verdragscomites bevorderen?
· De AIV constateert dat deze samenwerking soms wel, soms niet
bestaat en beveelt de regering aan de HCRM te ondersteunen met het oog
op betere afstemming tussen de werkzaamheden van speciale rapporteurs
en verdragsorganen. De regering wijst erop dat zij de HCRM reeds in
aanzienlijke mate ondersteunt en constateert dat de AIV hier verder
geen concrete aanbevelingen doet.
I.3. Hoe kan betere monitoring en follow-up van de aanbevelingen van
de verdragscomites worden bevorderd en welke rol kunnen MRC en Derde
Commissie daarbij spelen?
· De AIV wijst tijdgebrek als voornaamste probleem aan bij de
verdragscomites. Hij adviseert daarom steun te verlenen aan concrete
voorstellen van het Verdragscomite voor de Rechten van de Vrouw
(CEDAW) en het Verdragscomite voor de Rechten van het Kind (CRC) vaker
te vergaderen. Tijdens de laatste AVVN is reeds besloten onder
aansporing van de EU dat het CRC landenrapporten in twee parallelle
kamers zal gaan behandelen. De regering ondersteunt ook het voorstel
van CEDAW om niet twee, maar drie maal per jaar bijeen te komen. De
AVVN zal hier vermoedelijk dit jaar over besluiten. Uitvoering van
deze voorstellen zal wel tot hogere kosten leiden.
I.4. Hoe kan het stelsel van speciale procedures van de MRC worden
verbeterd en welke rol kunnen de Hoge Commissaris en de MRC daarbij
spelen? Hoe zou een stroomlijning van mandaten kunnen plaatsvinden?
· De AIV concludeert dat de thematische en landenrapporteurs
ook in bredere zin publieksgerichte aandacht moeten kunnen geven aan
door hen gesignaleerde schendingen en dat rapportage en communicatie,
ook in financieel opzicht, versterkt moeten worden. De regering wijst
erop dat de HCMR een deel van de Nederlandse financiële bijdrage van 3
miljoen euro op jaarbasis bestemt voor ondersteuning van rapportage en
communicatie van de Speciale Rapporteurs. De zichtbaarheid van de
rapportage zou nog kunnen worden vergroot indien de aanbeveling van
het HLP tot een HCMR-jaarrapport zou worden uitgevoerd, waarvan deze
rapportage de basis zou kunnen vormen.
· De AIV is van oordeel dat kritisch bekeken zou moeten worden
of er niet een zekere mate van sanering zou moeten plaatsvinden door
periodiek te bezien waar evidente overlappingen bestaan. De regering
is het hier mee eens, zoals reeds blijkt uit de adviesaanvraag. De
concrete vraag hoe stroomlijning van mandaten zou kunnen plaatsvinden,
wordt door de AIV niet expliciet beantwoord.
· Nederland is het eens met de AIV dat de MRC niet langer de
rapporteurs zou moeten kiezen en dat een grotere rol van de HCMR in
dezen geboden is teneinde politieke benoemingen tegen te gaan.
· De AIV meent dat versterking van het kantoor van de HCRM één
van de speerpunten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid moet zijn
en blijven. Nederland zet zich reeds gedurende vele jaren in de Vijfde
Commissie van de AVVN in voor een grotere reguliere bijdrage van de VN
voor het kantoor van de HCMR. Daarnaast ondersteunt Nederland zelf het
kantoor met een ongeoormerkte bijdrage van 3 miljoen euro op
jaarbasis. Nederland was in 2004 de derde donor na de VS en de
Europese Commissie.
I.5. Zou een tweejaarlijkse cyclus van een policy jaar en een review
jaar zoals in de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling ook voor de MRC
kunnen opgaan?
· De regering is het eens met de AIV dat niet overgegaan moet
worden tot periodisering van landenresoluties omdat landensituaties nu
eenmaal voortdurend aan verandering onderhevig zijn en te politiek
gevoelig zijn om slechts eens in de twee jaar te behandelen.
· Wel denkt de regering na over de wenselijkheid om waar de
mensenrechtensituatie dat toelaat een land slechts één maal per jaar,
dus óf in MRC óf in Derde Commissie aan de orde te stellen. Indien
aangenomen kan worden dat een land gevoeliger is voor een boodschap
van de VN uit New York dan uit Geneve, kan wellicht worden volstaan
met behandeling in de Derde Commissie AVVN.
I. De tweede hoofdvraag betreft de rol van de MRC
bij het bewerkstelligen van daadwerkelijke naleving van mensenrechten
en het proces van mainstreaming.
Mainstreaming in het algemeen
De AIV maakt onderscheid tussen mainstreaming op twee niveaus, dat
binnen de VN-organisatie zelf en dat van de landen waar
VN-activiteiten plaatsvinden. Het advies van de AIV richt zich vooral
op het niveau van de VN-organisatie zelf. Nederland erkent en
onderschrijft volledig het belang van mainstreaming van mensenrechten
in alle geledingen van de VN. Daarom overweegt Nederland een
initiatief te nemen tijdens de komende zitting van de MRC tot een
resolutie over het belang van mainstreaming van mensenrechten in het
VN-systeem. Een dergelijke resolutie zou moeten zijn gebaseerd op een
brede benadering van mainstreaming van mensenrechten (binnen de vier
voornaamste werkterreinen van de VN: vrede en veiligheid, economische
en sociale zaken, ontwikkelingsvraagstukken en humanitaire
aangelegenheden). Tegen de achtergrond van het HLP-rapport zou een
dergelijk initiatief nu naar het oordeel van de regering op een goed
moment komen.
Mainstreaming op het terrein van ontwikkelingssamenwerking
· De AIV wijst op zijn eerdere rapport inzake mainstreaming
van mensenrechten in ontwikkelingssamenwerking en meent dat de HCRM
een belangrijke rol heeft te spelen op dit terrein. Nederland
onderschrijft dit geheel en de Nederlandse ondersteuning van dit
kantoor is er dan ook op gericht deze rol waar mogelijk te faciliteren
en te versterken. De taak van mainstreaming van mensenrechten binnen
de VN dient echter niet beperkt te blijven tot het kantoor van de
HCRM. Ook andere VN-organisaties zoals UNDP moeten op dit terrein
uitdrukkelijk een rol spelen.
Mainstreaming op het terrein van vrede en veiligheid
· De regering is het eens met de AIV dat de capaciteit van de
HCMR zowel in Geneve als New York versterkt moet worden teneinde
effectief mensenrechten te mainstreamen in vredesoperaties.
Mensenrechten zijn in toenemende mate een belangrijke overweging bij
besluitvorming over vredesmissies. Ook blijkt betrokkenheid van de
Veiligheidsraad bij mensenrechten uit zijn resolutie over Kinderen en
Gewapend Conflict. Voor daadwerkelijke mainstreaming van mensenrechten
in de werkzaamheden van de Veiligheidsraad zal overigens meer nodig
zijn dan versterking van de capaciteit van de HCMR. De regering steunt
daarom de aanbeveling van het HLP waarin de Veiligheidsraad het
Kantoor van de HCMR verzoekt om regelmatige rapportage over de
implementatie van mensenrechtenbepalingen uit
Veiligheidsraadsresoluties.
· De regering is het eens met de AIV dat maatregelen die in
het kader van terrorismebestrijding leiden tot een tijdelijke
beperking van mensenrechten te allen tijde open moeten staan voor
rechterlijke toetsing, nationaal en internationaal. Bepaalde rechten
mogen nooit, ook niet tijdens gewapend conflict worden opgeschort.
Mainstreaming op het terrein van de internationale economische en financiële
betrekkingen
· De regering is met de AIV van mening dat ook de Wereldbank
en het IMF zich niet kunnen onttrekken aan de mensenrechtenstandaarden
van de VN. Eerbiediging van het mandaat van deze instellingen betekent
naar het oordeel van de regering dat zij niet mogen handelen in strijd
met internationaal erkende mensenrechten.
· De regering kan zich vinden in de AIV-aanbeveling dat zowel
het IMF als de Wereldbank door moeten gaan met het mainstreamen van
mensenrechten in hun werk. Evenals de AIV is zij van oordeel dat beide
organisaties in dit opzicht de laatste jaren vooruitgang geboekt
hebben door zich uitdrukkelijker te richten op armoedebestrijding in
al haar aspecten, waarmee in ieder geval mainstreaming van
sociaal-economische rechten wordt bewerkstelligd. Voor de Wereldbank
geldt daarnaast dat deze door het stellen van `safeguards' bij het
verstrekken van leningen duidelijke eisen stelt op het gebied van het
naleven van mensenrechten in brede zin. Beide instellingen maken
steeds meer gebruik van een instrument als `Poverty and Social Impact
Assessment' (PSIA) dat licht werpt op de gevolgen van het beleid van
beide instellingen voor de sociale mensenrechten van de allerarmsten
in de betrokken landen. Nederland draagt in internationaal verband bij
aan het populariseren en harmoniseren van dit instrument door de WB en
het IMF. Ook voeren steeds meer bilaterale donoren, al dan niet in
samenwerking met een van de IFI's, PSIA's uit. Het streven is de
regeringen van de partnerlanden en het maatschappelijk middenveld meer
bij PSIA te betrekken. De WB in samenwerking met DFID werkt aan de
ontwikkeling van een vernieuwde methodologie voor PSIA die meer
aandacht schenkt aan politieke en institutionele aspecten van de
voorgestelde programma's. Bilaterale donoren produceren regelmatig
bevindingen ten aanzien van de effectiviteit van PSIA's.
· De AIV meent dat bij de besluitvorming in de WTO rekening
gehouden moet worden met de mensenrechtenstandaarden van de VN als
geheel. De regering staat in beginsel positief tegenover deze
aanbeveling, maar tekent aan dat dit - gelet op het 'member-driven'
karakter van de organisatie - vooral een zaak is van de WTO-leden zelf
en niet van het WTO Secretariaat. Wel is de regering van mening dat
alle leden van de WTO zich in onderhandelingen over nieuwe disciplines
zoals nu in de Doha-ronde en bij de reguliere besluitvorming in
WTO-aangelegenheden, waar relevant, mede moeten laten leiden door de
mensenrechtenstandaarden van de VN. De regering deelt de zorgen van de
AIV over de naleving van internationale arbeidsnormen zoals inzake
dwangarbeid, kinderarbeid of vakbondsvrijheid in sommige landen. In de
WTO is het de laatste jaren niet mogelijk gebleken om hier afspraken
over te maken, omdat er bij ontwikkelingslanden angst bestaat dat dit
tot nieuwe handelsbarrières zal leiden.
· De regering prefereert een constructieve dialoog met
WTO-partners over internationale arbeidsnormen boven een proefproces
in het kader van WTO-geschillenbeslechting met als doel een
principe-uitspraak uit te lokken, zoals de AIV aanbeveelt. Nog los van
de bijzonder kleine kans op succes in een dergelijke zaak, zal een
proefproces de inmiddels in de ILO opgestarte dialoog over
internationale arbeidsnormen en de relatie met de WTO zeker geen goed
doen. Overigens blijkt in de praktijk van de geschillenbeslechting dat
het hoogste Beroepslichaam zich bij de interpretatie van WTO-regels
mede laat leiden door ander internationaal recht wanneer dit relevant
is voor een onderhavige zaak.
· De AIV beveelt aan de toegang van sociaal-economische
belangengroepen en NGO's tot het werk van de WTO te verbeteren. De
regering vindt dat de stem van deze organisaties primair via nationale
delegaties moet worden verwoord en streeft ernaar deze stem tot
uitdrukking te doen komen in de Nederlandse positiebepaling ter
voorbereiding op de EU inbreng in dit forum.
II. Tenslotte heeft de AIV eigener beweging een aantal
zaken aanbevolen waarop hieronder kort gereageerd wordt.
1503-procedure
· Een kritisch tegen het licht houden van de 1503-procedure,
zoals de AIV aanbeveelt, is aangewezen. De laatste jaren lijkt de
1503-procedure steeds meer een behandeling van landensituaties te
worden in plaats van een behandeling van individuele klachten, (die
symptomatisch zijn voor een bepaald land) waardoor de overlap met het
werk van de MRC toeneemt. Zo kunnen op basis van de 1503-procedure ook
onafhankelijke deskundigen worden benoemd, zoals vorig jaar gebeurde
voor Oezbekistan. Op zichzelf is het toe te juichen dat er
verschillende mechanismen zijn om een bepaald doel te bereiken, maar
het is twijfelachtig of de transparantie en de effectiviteit van het
systeem hiermee gediend zijn. Daarom streeft de regering naar een
scherpere afbakening tussen het behandelen van landensituaties in de
MRC en het individuele klachtrecht van de 1503-procedure.
NGOs
· Nederland en de EU steunen de voorstellen uit het zgn
Cardoso Rapport (report of the panel of eminent persons on UN-civil
society relations) waarin wordt voorgesteld het accreditatiesysteem
voor NGO's transparanter te maken, waarbij het Secretariaat een
belangrijkere rol krijgt. De toekomst en het functioneren van het
NGO-comite moeten in dit licht worden bezien.
· Uiteraard zal de regering blijven streven naar een zo
groot mogelijke transparantie richting NGOs. Tijdens het Nederlandse
EU-voorzitterschap is hieraan uitgebreid vorm gegeven door onder meer
na afloop van vergaderingen van de raadswerkgroep mensenrechten met
NGOs te spreken. Bovendien hebben NGO's meerdere malen de
vergaderingen van de EU-werkgroep Mensenrechten (COHOM) gedeeltelijk
bijgewoond.
Overige onderwerpen
· De regering behoudt, zoals bekend, vooralsnog twijfels ten
aanzien van de opportuniteit van een facultatief protocol bij het
ESC-verdrag.
· De regering heeft de procedure voor ratificatie van het
Tweede Facultatieve Protocol bij het Kinderrechtenverdrag in gang
gezet en aan de Tweede Kamer voorgelegd.
Ministerie van Buitenlandse Zaken