European Union

PERSCOMMUNIQUE nr. 16/05
1 maart 2005 Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-377/02 Léon Van Parys NV / Belgisch Interventie- en Restitutiebureau EEN JUSTITIABELE KAN VOOR EEN NATIONALE RECHTERLIJKE

INSTANTIE NIET AANVOEREN DAT EEN GEMEENSCHAPSREGELING

ONVERENIGBAAR IS MET BEPAALDE REGELS VAN DE

WERELDHANDELSORGANISATIE (WTO)

Dit beginsel wordt niet op losse schroeven gezet door de omstandigheid dat het Orgaan voor geschillenbeslechting van het WTO die onverenigbaarheid heeft vastgesteld, gelet op de beoordelingsmarge die de Gemeenschap heeft om deze onverenigbaarheid weg te werken Van Parys NV, gevestigd in België, is sinds meer dan twintig jaar invoerder van bananen uit Ecuador in de Europese Gemeenschap. In 1998 en 1999 hebben de Belgische bevoegde autoriteiten (Belgisch Interventie- en Restitutiebureau) haar niet voor het totaal van de gevraagde hoeveelheden invoercertificaten afgegeven. Deze weigeringen waren gebaseerd op gemeenschapsverordeningen die de invoer van bananen in de Europese Gemeenschap regelen. Van Parys komt tegen deze beslissingen op bij de Belgische Raad van State en stelt daartoe dat de betrokken gemeenschapsverordeningen1 onwettig zijn uit het oogpunt van bepaalde regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO heeft immers verklaard dat de door de Gemeenschap vastgestelde regeling onverenigbaar is met de WTO-regels ter zake.
Omdat de Raad van State hem dienaangaande een vraag heeft voorgelegd, onderzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen allereerst of de WTO-overeenkomsten voor gemeenschapsonderdanen het recht in het leven roepen om deze overeenkomsten in rechte aan te voeren om de geldigheid van een gemeenschapsregeling te betwisten. Het Hof merkt op dat de WTO-overeenkomsten in beginsel niet behoren tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van de handelingen van de gemeenschapsinstellingen toetst.


1 Verordening (EEG) nr. 404/93, zoals gewijzigd, alsmede de verordeningen nrs. 2362/98, 2806/98, 102/1999 en 608/1999.

Slechts ingeval de Gemeenschap uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de gemeenschapshandeling uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten verwijst, dient het Hof de wettigheid van een gemeenschapshandeling aan de WTO-regels te toetsen. In casu heeft de Gemeenschap evenwel geen bijzondere verplichting in het kader van de WTO willen aangaan die de gemeenschapsrechter in staat zou stellen, de wettigheid van de gemeenschapsbepalingen aan de betrokken WTO-regels te toetsen. De betrokken verordeningen verwijzen ook niet uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO- overeenkomsten.
In de eerste plaats onderstreept het Hof dat, zelfs in gevallen waarin het Orgaan voor geschillenbeslechting de onverenigbaarheid van door een lid genomen maatregelen met de WTO-regels heeft vastgesteld, het stelsel voor geschillenbeslechting binnen deze organisatie een belangrijke plaats inruimt voor onderhandelingen tussen partijen. In die omstandigheden zou, indien de taak om erop toe te zien dat het gemeenschapsrecht met de WTO-regels in overeenstemming is, rechtstreeks aan de gemeenschapsrechter zou toekomen, de wetgevende of uitvoerende organen van de Gemeenschap de door de WTO- regels inzake geschillenbeslechting zelf geboden mogelijkheid worden ontnomen om via onderhandelingen tot een ­ zij het tijdelijke ­ oplossing te komen. Het Hof stelt vast dat de Gemeenschap in casu enerzijds met de Verenigde Staten en anderzijds met Ecuador via onderhandelingen tot een oplossing is gekomen.
In de tweede plaats benadrukt het Hof dat de wetgevende of uitvoerende organen van de Gemeenschap niet de manoeuvreerruimte mag worden ontnomen waarover de overeenkomstige organen van de handelspartners van de Gemeenschap beschikken. Sommige verdragsluitende partijen, waaronder de belangrijkste handelspartners van de Gemeenschap, zijn juist van oordeel dat de WTO-overeenkomsten niet behoren tot de normen waaraan hun rechterlijke instanties de wettigheid van hun nationale rechtsregels toetsen. Het ontbreken van wederkerigheid zou een onevenwichtige toepassing van de WTO-regels in de hand kunnen werken.
Bijgevolg kan een justitiabele in beginsel voor een rechterlijke instantie van een lidstaat niet aanvoeren dat een gemeenschapsregeling onverenigbaar is met bepaalde WTO- regels, ook niet wanneer het Orgaan voor geschillenbeslechting heeft verklaard dat die regeling onverenigbaar is met de WTO-regels.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Beschikbare talen: FR, EN, DE, NL De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl vanaf ongeveer 12.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught. Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656