Unicef

Persbericht

Tussen de 40 en 50 miljoen kinderen in OESO-landen onder armoedegrens

KINDERARMOEDE STIJGT IN RIJKE LANDEN

Den Haag, 1 maart 2005 - In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, stijgt de armoede onder kinderen in de meeste rijke landen. Uit vandaag gepubliceerd onderzoek van Unicef in 24 van de rijkste landen ter wereld blijkt dat tussen 1990 en 2000 slechts vier van die landen de kinderarmoede hebben weten terug te dringen. In totaal schat Unicef het aantal kinderen in de rijke landen dat onder de armoedegrens opgroeit tussen de 40 en 50 miljoen. De ranglijst van 24 OESO-landen wordt aangevoerd door vier Scandinavische landen waar minder dan 5% van de kinderen in relatieve armoede leeft. Hekkensluiters zijn Italië (16,6%), de VS (21,9%) en Mexico (27,7%). Ook in Nederland (elfde plaats, 9,8%) steeg de kinderarmoede licht. Het onderzoek toont het directe verband aan tussen overheidsinvesteringen en kinderarmoede. Van de onderzochte landen heeft Nederland in de jaren negentig het meest bezuinigd op overheidsinvesteringen ten bate van kinderen.

Het Unicef-rapport Child Poverty in Rich Countries 2005 laat zien dat overheidsbeleid de meest cruciale factor is in de mate van armoede onder kinderen. Landen met hogere overheidsuitgaven op het gebied van sociale zekerheid en gezinsvoorzieningen vertonen veel gunstigere scores op kinderarmoede dan landen met lage uitgaven op deze terreinen. Andere bepalende factoren zijn de arbeidsmarktsituatie en sociale en familie-omstandigheden. Overheidsbelastingen en -uitkeringen hebben in praktisch alle landen grote invloed op de hoeveelheid kinderen onder de armoedegrens, zo constateert het rapport. Zonder dat overheidsingrijpen zou het aantal arme kinderen per land gemiddeld 40% hoger liggen. Uitzonderingen daarop zijn Zwitserland, Portugal en Nederland, waar inkomenspolitiek slechts marginale invloed heeft op het aantal arme kinderen.

Voor de afbakening van het begrip kinderarmoede sluiten de Unicef-onderzoekers aan bij de meest gangbare definitie in de OESO-landen: een kind wordt als arm beschouwd als het minder dan 50% van het inkomen ter beschikking heeft van het gemiddelde kind in het desbetreffende land. Unicef dringt er echter tegelijkertijd bij de OESO-landen op aan om een uniforme definitie te gaan hanteren, die meer recht doet aan de problematiek. Het huidige meetinstrument gaat namelijk voorbij aan andere vormen van (im)materieel kapitaal die kunnen bijdragen aan het welzijn van kinderen. In Unicef's laatste jaarrapport, de State of the World's Children 2005, wordt het ontbreken van basisvoorzieningen als uitgangspunt genomen om armoede te meten.

Child Poverty in Rich Countries 2005 verschijnt in een reeks Unicef-rapporten over kinderrechten in de geïndustrialiseerde wereld, daarbij concentrerend op de 30 landen verenigd in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de OESO. Zoals eerdere rapporten in deze serie reeds aantoonden, is er een sterk verband tussen kinderarmoede en onderwijsachterstand, gezondheidsproblemen, tienerzwangerschap, druggebruik en criminaliteit. Unicef maant de OESO-regeringen dan ook om scherp omlijnde doelen te stellen voor het terugdringen van kinderarmoede in de desbetreffende landen.




Unicef