Nieuwe tentoonstelling Nederlands Textielmuseum vanaf 26 februari 2005 tot en met 16 mei 2005
Persbericht
Tilburg, december 2004
Textielkunstenaressen
Art Nouveau(Art Deco(1900-1930
Constance de Nerée tot Babberich, Agathe Wegerif, Bertha Bake, Christine van Zeegen en Ragnhild d´Ailly
26 februari tot en met 16 mei 2005
Fluwelen stoffen in tinten van purper, geel en oranje met voorstellingen die doen denken aan orchideeën, vluchtende vogels en bliksemschichten. Schilderijen van zijde met gestileerde vissen, zeeanemonen en knotwilgen. Haardschermen gedecoreerd met vissen.en nog vele andere prachtige voorbeelden van (toegepaste) kunst uit de eerste drie decennia van de vorige eeuw, zijn te zien op de tentoonstelling Textielkunstenaressen - Art Nouveau ( Art Deco ( 1900 - 1930.
Voor het eerst wordt het werk van vijf kunstenaressen uit deze twee internationale stijlen in een thematische tentoonstelling getoond.
De vijf kunstenaressen uitten, evenals hun mannelijke collega's en geestverwanten, via hun kunst vernieuwende ideeën over kunst en vormgeving. De Art Nouveau-stijl, waartoe ook de Nieuwe Kunst en de Jugendstil worden gerekend, werd voornamelijk gebruikt in de toegepaste kunsten. Zij is veelal te herkennen aan de verbeelding van motieven uit flora en fauna, sierlijk gebogen, golvende lijnen of juist een meer geometrische opbouw van een patroon of dessin. Soms is er een sterke oosterse invloed te zien, vooral uit Japan. In de Art Deco-stijl die hierop volgt, zijn dezelfde motieven en invloeden verder geabstraheerd tot geometrische vormen.
De tentoonstelling in het Textielmuseum laat zien hoe eigen het werk van de vijf kunstenaressen is maar ook hoeveel verwantschap het heeft. Die verwantschap betreft niet alleen de stijl of vormgeving maar eveneens de keuze voor het materiaal textiel. Juist vrouwen kozen in die tijd vaak voor textiel en textieltechnieken. Hoewel ook mannen zich op dit terrein bewogen, werd de textielkunst als een vrouwelijke kunstvorm gezien. De tentoonstelling maakt duidelijk dat de vijf kunstenaressen hun eigen weg insloegen door te kiezen voor een bepaald materiaalgebruik en een uitdrukking en verbeelding via dit materiaal. En, wat in die tijd opkwam, dat zij hun werk openbaar exposeerden en daardoor deel uitmaakten van het kunstcircuit. Er waren echter nog weinig kunstenaressen, dat maakt deze vijf vrouwen vrij uitzonderlijk. Zij laten zien hoe vrouwelijke kunstenaars langzaam in het veld van de toegepaste en beeldende kunst werden opgenomen.
Over de kunstenaressen
De schilderes en kunstnaaldwerkster Constance de Nerée tot Babberich (1858-1930) is vooral bekend door haar naaldkunst naar ontwerpen van haar zoon Carel de Nerée en naar eigen ontwerpen. De werken laten impressionistische landschappen zien en symbolistisch weergegeven vrouwengestalten. Ze zijn uitgevoerd in pasteltinten. In de jaren tien exposeerde zij bij de progressieve kunstenaarsvereniging 'De Onafhankelijken' in Amsterdam.
Agathe Wegerif-Gravestein (1867-1944) was batikster en schilderes. Met haar 'fantastische batiks' zoals zij haar latere werk noemde, laat ze het meest haar eigen stijl zien. Ze maakte doeken, wand-, divan- en schoorsteenkleden en ander interieurtextiel met plant- en diermotieven in een expressieve, soms naar abstractie neigende tekenstijl. Het was de symbolistische schilder en ontwerper Johan Thorn Prikker die Agathe Wegerif het batikken leerde. Agathe leidde in Apeldoorn een behoorlijk groot atelier waar gordijnen, kleedjes, kussens en meubelbekledingen werden gebatikt voor onder meer de kunstnijverheidsgalerie Arts en Crafts in Den Haag. Batik op fluweel was haar specialiteit. Ze exposeerde tussen 1902 en 1918 regelmatig met haar batiks en schilderijen in Nederland en andere Europese landen.
Bertha Bake (1880-1957) was batikster. Zij was zeer lang als kunstenaar actief, van omstreeks 1906 tot eind jaren dertig. Zij batikte onder meer boekbanden, oorkonden, kamer- en vuurschermen, wand- en schoorsteenkleden en kledingaccessoires. Bake volgde batiklessen bij de bekende 'kunstnijveraar' Chris Lebeau en werd zijn belangrijkste leerlinge. Later ontwikkelde zij een eigen, meer spontane en intuïtieve stijl en werden natuur en beweging de uitgangspunten van haar werk. De composities op het doek worden abstracter en grilliger waarbij rechthoekige en geometrische vormen de overhand krijgen. Zij exposeerde, net als Agathe Wegerif, zowel in binnen- als buitenland.
De kunstnaaldwerkster Christine van Zeegen (1890-1973) voerde experimenteel kunstnaaldwerk uit naar ontwerpen van haar broer, de schilder Adriaan van Zeegen en naar eigen ontwerpen. Deze kunstwerken passen in een latere fase van de Art Nouveau. Dieren en bloemen zijn op een symbolistisch-expressionistische manier verbeeld. Haar werk werd in haar tijd veel geëxposeerd bij kunstnijverheidstentoonstellingen, kunsthandels en verenigingen als 'De Onafhankelijken'. Het werd toegepast in kamer- en haardschermen en betimmeringen in het interieur. Ook maakte ze autonome werken: geborduurde schilderijen die niet alleen opvielen door de creatieve borduurtechniek maar ook door de opvallende keuze van motieven.
Ragnhild d´Ailly (1897-1951), de jongste van de vijf, was batikster pur sang. Zij maakte grote wanddoeken, tafelkleden, pianokleden en sjaals met levendige, ornamentele composities in een exotische vormgeving passend bij de latere Art Deco. De motieven zijn afgeleid van planten, schelpen en Javaanse batiks. D'Ailly woonde in München, maar exposeerde vooral en veel in Nederland. Zij heeft als enige van de vijf kunstenaressen ook van haar kunst kunnen leven.
De werken van de vijf kunstenaressen op de tentoonstelling in het Textielmuseum komen uit zowel museale als uit particuliere collecties. Het Textielmuseum zelf bezit werk van D'Ailly, Bake en Van Zeegen. Van deze laatste kunstenares heeft het museum recentelijk een aantal werken in langdurig bruikleen verkregen van het Instituut Collectie Nederland.
Naast het werk van de vijf kunstenaressen is op de tentoonstelling enig aanvullend werk van tijdgenoten te zien. Geen tijdgenoten zonder meer, maar collega-kunstenaars met wie zij gezamenlijk exposeerden èn waarmee hun kunst in de contemporaine pers werd vergeleken. Zo is er sieraardewerk te zien van Chris Lanooy, enkele symbolistische schilderijen en tekeningen van Adriaan van Zeegen, Janus de Winter en Carel de Nerée tot Babberich, een decoratief meubel van Chris Wegerif, metaalwerk van Frans Zwollo en decoratieve panelen van Marie Kuyken. Het werk van de vijf kunstenaressen wordt hiermee in een (kunst)historische context geplaatst. Fragmenten uit kunstkritieken gerelateerd aan het werk van de kunstenaressen en andere documentatie onderstrepen hun activiteiten.
Bij de tentoonstelling verschijnt een full colour publicatie (72 pagina´s), in eigen beheer uitgegeven door het Nederlands Textielmuseum. Verkoop in de museumwinkel: euro 14.90. Auteurs: Marjan Groot, kunsthistoricus en docent aan de Universiteit Leiden en Hanneke Oosterhof, cultuurhistoricus en hoofd Presentatie en Collectie Nederlands Textielmuseum.
---
Noot voor de pers (
Gemeente Tilburg