2040507940
Vragen van het lid Koser Kaya (D66) aan de ministers van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van Economische Zaken over de daling van de werkgeversbijdragen in
de kinderopvang en de negatieve gevolgen hiervan voor de economie en arbeidsparticipatie.
(Ingezonden 7 februari 2005)
Vraag 1.
Deelt u het oordeel dat kinderopvang één van de belangrijkste pijlers is waar
arbeidsparticipatie op berust, en dat een kwalitatief goede en betaalbare kinderopvang
positieve effecten heeft op de ontwikkeling van kinderen, de integratie, de economie en de
maatschappij als geheel? Zo ja, wat vindt u van het bericht 1) van de FNV dat werkgevers hun
bijdragen in de kinderopvang halveren?
Antwoord 1.
Ja, ik deel de mening dat kinderopvang een belangrijke pijler is voor arbeidsparticipatie en dat
kinderopvang ook andere positieve effecten kan hebben.
Ik herken het beeld dat de FNV schetst, namelijk dat een deel van de werkgevers hun
bijdragen beperkt tot een zesde deel van de kosten van kinderopvang van de werknemer en
niet (langer) bereid is de kosten van de werkgever van de partner van de werknemer voor zijn
rekening te nemen. Dit beeld past in een trend die al voor de invoering van de Wet
kinderopvang zichtbaar was. Bovendien sluit dit beeld aan bij het uitgangspunt van de Wet
kinderopvang, dat beide ouders financieel verantwoordelijk zijn voor de kinderopvang en dat
de werkgevers van beide ouders een bijdrage leveren in de kosten.
Vraag 2.
Hebt u zicht op het aantal vrouwen ofwel mannen die hun baan op hebben gezegd omdat de
kinderopvang onbetaalbaar wordt?
Antwoord 2.
Naar het effect van de invoering van de Wet kinderopvang op de gebruikers van
kinderopvang laat ik onderzoek doen. Daarbij zal tevens in beeld worden gebracht of er
wijzigingen optreden in de arbeidsmarktpositie van deze gebruikers. Dit onderzoek voorziet
in een nulmeting voorafgaand aan de invoering van de wet en een tweetal peilmomenten in
2005. Ik zal de Tweede Kamer de uitkomsten van dit onderzoek doen toekomen.
Met de Wet kinderopvang en de inkomensafhankelijke bijdrage van het Rijk is naar mijn
oordeel een goede basis gelegd voor betaalbare kinderopvang voor alle ouders die werk (of de
toeleiding naar werk) met de zorg voor jonge kinderen combineren.
Vraag 3.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de Groeibrief van het kabinet?
Antwoord 3.
De Groeibrief geeft in hoofdstuk 6 aan dat de arbeidsparticipatie in de jaren '90 sterk is
gestegen. Een groot deel van deze groei betreft echter deeltijdbanen, zodat Nederlanders
vanuit internationaal perspectief relatief een gering aantal uren werken. Dit wordt versterkt
door het feit dat ook voltijders in Nederland relatief kort werken. Daarbij geeft de Groeibrief
aan dat de arbeidsdeelname van enkele groepen (ouderen, lageropgeleiden, vrouwen en
etnische minderheden) een punt van aandacht blijft. Daarom past het kabinetsstreven naar
kwalitatief goede en betaalbare kinderopvang in de filosofie van de Groeibrief.
Het kabinet roept werkgevers in dit kader nadrukkelijk op hun bijdrage aan kinderopvang te
leveren en streeft ernaar dat in 2008 90% van de werknemers een voldoende
werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang kan ontvangen. Het kabinet volgt de
ontwikkelingen op dit punt nauwlettend. Zoals al eerder aangekondigd, zal ik onderzoek laten
doen naar het percentage werknemers dat een voldoende werkgeversbijdrage kan ontvangen
per 1 juli 2005. De resultaten daarvan zullen in het najaar beschikbaar komen en aan de
Tweede Kamer worden aangeboden.
1) ANP-bericht, 139, 3 februari jl.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tonkens (GroenLinks),
eveneens ingezonden 7 februari 2005, (vraagnummer 2040507840).
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid