http://www.minbuza.nl/20050225-130148-A
Aan de Voorzittervan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
- Directie Veiligheidsbeleid
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
- 25 februari 2005
Behandeld
- P.v.d.IJssel
Kenmerk
- DVB/WW-075/05
Telefoon
- 070-3485239
Blad
- 1/2
Fax
- 070-3485479
Bijlage(n)
- - paul-vanden.ijssel@minbuza.nl
Betreft
- Uitvoering van de motie van de leden Koenders en Van der Laan (29 800 V, Nr. 22)
- Mede naar aanleiding van het algemeen overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 10 februari jl. over de moties begrotingsbehandeling 2005 en in aanvulling op mijn brief van 10 februari jl (TK 29800V, nr. 76) in reactie op verzoek (05-/BUZA-10) van 8 februari 2005, hecht ik er aan u verder te informeren over de uitvoering van hogergenoemde motie.
In mijn mondelinge reactie op de motie tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken op 1 november jl. wees ik er reeds op dat ik, zonder de overwegingen van de motie ten volle te delen, de strekking ervan zag als een ondersteuning van het regeringsbeleid. Verdere harmonisering van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten is een van de prioriteiten van het Nederlandse buitenlands beleid.
De regering probeert die harmonisering op de volgende wijze te realiseren. Allereerst door verbetering van het consultatiesysteem over afwijzingen van vergunningen. Consultaties waarbij een lidstaat gehouden is een andere lidstaat te consulteren, indien deze laatste eerder een soortgelijke aanvraag heeft afgewezen, waren aanvankelijk een puur bilaterale aangelegenheid. Andere lidstaten waren niet op de hoogte van de consultatie of van de uitkomst daarvan. Mede onder Nederlandse druk is besloten
deze consultaties voor alle lidstaten inzichtelijk te maken. Alleen de uitkomst van het consultatieproces hoeft nog niet aan de overige lidstaten te worden medegedeeld. Nederland zou graag zien dat dit wel in alle gevallen gebeurt. Dit transparantere consultatieproces moet een bijdrage leveren aan harmonisering van beleid. Deze consultaties zijn op zichzelf nog onvoldoende.
Vandaar dat de regering ook hecht aan de regelmatige uitwisseling van informatie over het exportbeleid ten aanzien van bepaalde bestemmingslanden en/of bepaalde situaties. Deze uitwisseling van informatie vindt plaats in het kader van de raadswerkgroep COARM. Nederland streeft hierbij naar maximale uitwisseling van beleidsinformatie. In toenemende mate vinden ook buiten het kader van de Raadswerkgroep voorafgaand aan vergunningverlening bilaterale consultaties plaats over bepaalde bestemmingen.
Relatief nieuw is het derde spoor waarlangs gepoogd wordt tot verdere harmonisering te komen. Op gezamenlijk initiatief van het VK en Nederland wordt thans gewerkt aan nadere richtlijnen voor de toepassing van criterium acht van de gedragscode. Dit criterium beziet de verenigbaarheid van de technische en economische capaciteit van het bestemmingsland en de aard en de omvang van de voorgenomen export. Het gaat daarbij onder andere om het ontwikkelen van objectieve indicatoren, en van een
gezamenlijke interpretatie van relevante termen zoals technische en economische capaciteit en legitieme veiligheidsbehoefte. De regering is voornemens na voltooiing van de nadere uitwerking van dit criterium langs dezelfde lijnen te proberen afspraken te maken over de toepassing van andere criteria. Ook een aantal andere EU-landen lijkt hier voorstander van te zijn. Het is de bedoeling dat de overeengekomen richtlijnen deel gaan uitmaken van de gedragscode, via opname in de gebruikers
handleiding.
Tot slot constateer ik dat, ondanks de grote buitenlandspolitieke en soms ook economische gevoeligheden op het terrein van de wapenexport, de lidstaten van de Europese Unie in toenemende mate bereid zijn om onderling meer transparantie toe te laten en hun beleid af te stemmen.
- De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Ministerie van Buitenlandse Zaken