Aan de Voorzitter van de EersteKamerderStaten-Generaal
Binnenhof22
Den Haag
- Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken
Afdeling Justitiële en Politiële Samenwerking
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
- 24 februari 2005
Behandeld
- Marjo Crompvoets
Kenmerk
- DPV/JP-017/05
Telefoon
- + 31 (0)70 348 4862
Blad
- 1/6
Fax
- + 31 (0)70 348 4006
Bijlage(n)
- - marjo.crompvoets@minbuza.nl
Betreft
- Beantwoording vragen vanhet lidPlatvoet over het Verdrag tegen mensenhandel van de Raad van Europa (CAHTEH)
Graag - bied iku hierbij- , mede namens de Minister van Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door - het lid- Platvoetover - het Verdrag tegen mensenhandel van de Raad van Europa (CAHTEH). Deze vragen werden ingezonden op - 21 december 2004.
- De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, de heer Donner, minister van Justitie en de heer De Geus, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op vragen van het lid Platvoet over het Verdrag tegen mensenhandel van de Raad van Europa (CAHTEH).
Vraag 1
Is het waar dat bij de onderhandelingen over een Verdrag tegen mensenhandel (CAHTEH) van de Raad van Europa 22 landen van de Europese Unie gezamenlijk opereren? Wat is de positie van Nederland in deze?
Antwoord
Voor zover het gaat om onderdelen van het ontwerp-Verdrag die worden bestreken door het communautair acquis, is de Europese Commissie gemandateerd om namens de EU het woord te voeren. Voor zover het gaat om onderdelen die behoren tot zogeheten derde pijler aangelegenheden, treden de 25 lidstaten zoveel mogelijk gecoördineerd op aan de hand van een gemeenschappelijk standpunt. Dit is bij het onderhavige onderwerp temeer van belang, omdat in EU-kader wetgeving is tot stand gebracht over dezelfde
materie. Het voorzitterschap heeft tot taak deze coördinatie te faciliteren.
Vraag 2
Is het waar dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de Ad Hoc Commissie die dit Verdrag voorbereidt, specifiek de opdracht meegaf om de nadruk te leggen op de mensenrechten van slachtoffers van mensenhandel, uit te gaan van de bescherming van en hulp aan de slachtoffers, daarbij in ogenschouw nemend dat het vaak om vrouwelijke slachtoffers gaat, en dat de internationale samenwerking gericht moet zijn op preventie, onderzoek en vervolging van de daders?
Antwoord
Ja.
Vraag 3
Is het waar dat de 22 landen van de Europese Unie daarentegen de nadruk leggen op illegale immigratie en meer oog hebben voor het buiten de deur houden van de problemen dan te streven, via het Verdrag, naar een aanpak gericht op mensenrechten en bescherming van en hulp aan slachtoffers?
Antwoord
Neen. Het ontwerp verdrag ziet op de aanpak van mensenhandel in brede zin; preventie, opsporing en vervolging, en de hulp aan en de mensenrechten van slachtoffers. In 2004 is in de EU de Richtlijn betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (PbEG L 261), aangenomen. De inzet van de EU is er onder meer op gericht
om, conform deze Richtlijn, te voorzien in de mogelijkheid van verstrekking van een verblijfsrecht aan illegale immigranten die het slachtoffer zijn van mensenhandel en die medewerking verlenen aan de autoriteiten ten behoeve van de opsporing en vervolging van de verdachte.
Vraag 4
Wat is de opvatting van de regering over verbeteringen van de thans voorliggende concept-tekst van het Verdrag, zoals:
het -internationaal- strafbaar stellen van het gebruik maken van de diensten van slachtoffers van mensenhandel (artikel 6);
het vastleggen van een periode van 3 maanden voor herstel van slachtoffers van mensenhandel in het betreffende land (artikel 13);
het mogelijk maken van een verlenging van de verblijfsvergunning, o.a. vanwege persoonlijke omstandigheden en de risico's voor het slachtoffer van mensenhandel voor represailles in het land van herkomst (art. 14 en 16)?
Antwoord
Ingevolge artikel 19 zullen partijen overwegen om het bewust gebruik van de diensten van een slachtoffer van mensenhandel strafbaar te stellen.
Aan een dergelijke strafbaarstelling zitten, mede gelet op het brede bereik van mensenhandel, allerlei haken en ogen. Hoofdvragen zijn of deze strafbaarstelling kan bijdragen aan de aanpak van mensenhandel, of een dergelijke strafbepaling in de praktijk handhaafbaar is en of zulk gebruik bewijsbaar is. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Actieplan Mensenhandel (Kamerstukken II 2004/05, 28 638, nr. 13). Daarin is, mede naar aanleiding van de discussie met de Tweede Kamer, als
actiepunt opgenomen dat de voors en tegens van een strafbaarstelling van het bewust inkopen van seksuele diensten van personen van wie duidelijk is dat zij gedwongen worden tot het verrichten van seksuele handelingen, worden onderzocht en dat met de ketenpartners wordt besproken of, en zo ja, in welke vorm deze strafbaarstelling een meerwaarde kan hebben voor de aanpak van mensenhandel.
De regering is voorstander van een dergelijke bepaling in het Verdrag. Een dergelijke bepaling is conform het Nederlandse beleid.
De regering is voorstander van een bepaling welke voorziet in de mogelijkheid van voortgezet verblijf voor slachtoffers van mensenhandel indien deze bij terugkeer naar het land van herkomst represailles te duchten zouden hebben. Dat is conform het Nederlandse beleid. Bij het beoordelen van een verblijfsaanvraag worden persoonlijke omstandigheden meegewogen.
Vraag 5
Heeft de Nederlandse regering voor haar inbreng in het onderhandelingsproces overlegd met NGO's als Amnesty International en Anti-Slavery International?
Antwoord
Ja. Er is op ambtelijk niveau contact geweest met deze NGO's.
Vraag 6
Waarom zijn er bij de CAHTEH-onderhandelingen geen NGO's als toehoorder toegelaten? Heeft Nederland daarvoor geijverd?
Antwoord
Bij de meeste onderhandelingsrondes van het CAHTEH zijn NGO's als toehoorder toegelaten. Deze zijn ook in de gelegenheid geweest hun standpunten naar voren te brengen. Nederland was hier ook een voorstander van. Uitsluitend in de eindfase van de onderhandelingen bleek toelating van NGO's voor een aantal landen niet opportuun.
Vraag 7
Wat is de opvatting van de Nederlandse regering over de tendens dat de EU binnen het Comité van Ministers van de Raad van Europa als een eenheid opereert, nu de EU sinds 1 mei van dit jaar uit 25 landen bestaat en daarmee de zaken naar haar hand kan zetten?
Antwoord
Het valt niet te ontkennen dat na uitbreiding van de EU, deze groep landen binnen de Raad van Europa een zeer invloedrijke positie inneemt. Reeds sinds de totstandkoming van het Verdrag van Amsterdam is het gebruikelijk dat de EU-lidstaten gecoördineerd optreden bij onderwerpen op strafrechtelijk terrein. Verwezen wordt in dit verband naar artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat ter zake ook een opdracht aan de lidstaten bevat. Dit betekent dat, op de momenten waarop de
Raad van Europa een materie behandelt die reeds door het Unierecht wordt bestreken, de Raad van Europa onvermijdelijk zal worden geconfronteerd met een uniform standpunt van die Unie. Dit vloeit voort uit de zogeheten gemeenschapstrouw van artikel 10 van het EG-Verdrag. Tegelijkertijd dienen de lidstaten van de Europese Unie door prudent optreden te voorkomen, dat andere lidstaten van de Raad van Europa in concrete onderhandelingen overvleugeld worden.
===
Ministerie van Buitenlandse Zaken