**** EMBARGO TOT 20:30 UUR!! ****
----------
Persbericht
Den Haag, 23 februari 2005
Beetje populisme kan democratie vitaliseren
Een beetje populisme is goed voor de democratie. De toegenomen aandacht voor personen in de politiek hoeft de democratie niet te verzwakken, maar kan deze juist versterken. Deze stellingen verdedigt PvdA-leider Wouter Bos vandaag in Dordrecht bij de Johan de Witt-lezing.
Volgens Wouter Bos blinkt het intellectuele en politieke debat over onze democratie uit door somberheid. Populisten zijn dan vooral goedkope politici die iedereen beloven dat ze alles kunnen krijgen en liefst ook nog gratis. En de opkomende aandacht voor de persoon van politici wordt weggezet met termen als Schwarzeneggerisering van de politiek. Ofwel: het zou alleen nog maar gaan om het kontje en niet om de inhoud.
Maar de PvdA-fractievoorzitter vindt de toegenomen aandacht voor personen juist goed voor de democratie. Van populisten valt veel te leren. Niet als modegril maar omdat er een aantal zaken in onze samenleving fundamenteel veranderd zijn. Aldus Wouter Bos.
Ook is Bos niet bang voor de personalisering van de democratie. Volgens de PvdA-fractievoorzitter kan de personalisering van de politiek de politiek immers voor een heleboel mensen boeiender en aantrekkelijker maken. Er bestaat geen echte tegenstelling tussen aandacht voor de persoon en aandacht voor de inhoud. Het is juist de persoon als drager van een boodschap, als gestold programma , die vertrouwen wint van mensen; veel meer dan een programma van papier en inkt ooit zou kunnen.
Het kan de democratie vitaliseren en dat is her en der hard nodig. Dat gaat niet ten koste van politieke partijen. Die zullen altijd nodig blijken. Maar partijen die deze ontwikkelingen begrijpen en benutten gaan het veel verder schoppen dan partijen die zich ertegen verzetten. Wie alles bij het oude wil laten en essentiële veranderingen in onze cultuur en onze samenleving niet wil zien, kan versteend vast blijven houden aan het oude vertrouwde. Maar die houding zal uiteindelijk schadelijker zijn voor de democratie dan een oprechte poging haar te moderniseren, personaliseren en populariseren. Aldus Wouter Bos.
Het thema van de Johan de Wittlezing 2004 is: De toekomst van de democratie . Van Aartsen en Bos houden ieder afzonderlijk een betoog waarin wordt ingegaan op de rol van personen, populisten en partijen in de politiek.
Meer informatie: Remco Dolstra, 06 215 66 952
JOHAN DE WITT-lezing
Democratie: over partijen, populisten en personen
Dordrecht, 23 februari 2005
Gesproken woord geldt, embargo tot 23 feb. 05, tijd:20:30
Geachte aanwezigen,
Een beetje populisme is goed voor de democratie.
De toegenomen aandacht voor personen in de politiek hoeft de democratie niet te verzwakken, maar kan deze juist versterken!
Dat zijn de stellingen die ik hier vanavond wil verdedigen.
En dat is, zo realiseer ik mij, tegen de stroom in.
Want het intellectuele en politieke debat over hoe onze democratie er voor staat, blinkt juist uit door somberheid.
Populisten zijn dan vooral goedkope politici die iedereen beloven dat ze alles kunnen krijgen, voor iedereen, tegelijkertijd en liefst ook nog gratis.
En de opkomende aandacht voor de persoon van politici wordt in dat debat al snel weggezet met termen als Amerikanisering of zelfs Schwarzeneggerisering van de politiek; dat het alleen nog maar gaat om het kontje en niet om de inhoud om het maar eens duidelijk te zeggen.
Wel, mijn positie is, het moge duidelijk zijn, een heel andere. Ik denk dat de toegenomen aandacht voor personen en persoonlijkheden goed is voor de democratie. En dat er van de populisten heel wat valt te leren. De toekomst van de democratie is wat mij betreft dus een hele mooie. Niet door vast te houden aan hoe het was, maar door in te spelen op hoe het kan worden!
Maar laat ik bij het begin beginnen. Wat is er eigenlijk fundamenteel in onze samenleving aan de hand waardoor ons doen en laten rond democratie aan het veranderen is?
Ik leen nu even een redenering van de Leidse hoogleraar Andeweg die voor onze partij een aantal voorstellen heeft voorbereid op het gebied van democratische vernieuwing . Hij stelt dat de manier waarop wij in ons land de democratie hebben georganiseerd, eigenlijk sinds 1919 niet meer is veranderd. Maar de samenleving is wel veranderd. Andeweg beschrijft het zo:
De meest ingrijpende ontwikkeling in dit verband is wel de opkomst van de geschoolde en mondige burger. In 1934 schreef de sociaal-democraat Bonger nog een vurig pleidooi voor een beperkte rol van de burger ( De democratie zal selectionistisch zijn, of niet zijn ), maar hij baseerde zijn standpunt vooral op zijn inschatting van kennis en intellect van gewone mensen : Het percentage dat in staat is meer dan lager onderwijs met succes te volgen haalt de 15 niet, slechts enkele percenten zijn in staat hooger onderwijs te volgen .
Het opleidingsniveau is sinds Bonger dit schreef echter enorm gestegen: in 1960 nog had meer dan de helft van de bevolking (56 procent) hooguit de basisschool gevolgd; nu is dat teruggelopen tot minder dan 8 procent, en nog steeds dalende. Omgekeerd steeg het percentage met een HBO of universitaire opleiding van minder dan 8 naar zo n 30 procent. Ook los van formeel opleidingsniveau is er sprake van sterk gestegen kennis en vaardigheden. Burgers zijn daardoor minder afhankelijk geworden van collectieve belangenbehartiging door leiders van maatschappelijke en politieke organisaties.
Andeweg wijst naast deze ontvoogding van de burger, op nog een andere fundamentele ontwikkeling, namelijk de ontzuiling van de burger: In het verdeelde Nederland van de verzuiling dienden voortdurend compromissen gesloten te worden tussen de zuilen en dat legde een zware verantwoordelijkheid bij de voormannen van de partijen en maatschappelijke organisaties. Burgers, immers sterker aangewezen op deze organisaties dan nu, vertrouwden hun lot toe aan hun leiders (&) De politieke activiteit van burgers was meer mobilisatie van bovenaf dan participatie van onderop.
Daarmee is, zo schrijft Andeweg, gaandeweg een verschil ontstaan tussen de invloed die ons bestel toekent aan de burger en de rol die de burger kan en wil spelen in de politiek.
Hij ziet een groei van de behoefte aan meer gerichte invloed dan alleen de grofmazige keuze op een politieke partij, eens in de vier jaren: dus ook invloed op persoonskeuzes en beleidsinhoud.
Ik wil maar zeggen, de groeiende roep om meer rechtstreekse vormen van democratie is geen modeverschijnsel. De groeiende wens dat vertegenwoordigers en bestuurders rechtstreeks door de bevolking gekozen worden, is geen modeverschijnsel. De groeiende roep om meer vormen van plebiscitaire democratie (denk aan referenda) is al evenmin een modeverschijnsel. Het geklaag over de Nederlandse democratie, over regenten, over de kloof tussen burgers en politici, zoals we dat in Nederland natuurlijk met name in 2002 heftig hebben mee gemaakt, dat was geen rimpeling in een vijver. Het hing samen met fundamentele veranderingen in onze samenleving die nog steeds om een antwoord vragen.
Maar niet iedereen is dat met mij eens. Zo is er ook, en misschien wel juist, in de Partij van de Arbeid altijd een enorm wantrouwen tegen directere en persoonlijkere vormen van democratie geweest.
Ik hoorde bijvoorbeeld tijdens de debatten in onze partij over de voors en tegens van een direct door de bevolking gekozen burgemeester vaak het argument vallen dat de Partij van de Arbeid toch voor de spreiding van kennis, inkomen en macht is, en dat het daarom een goed sociaal democratisch beginsel is om macht niet te willen concentreren bij één persoon. En ook de zienswijze dat je door referenda te omarmen eigenlijk de functie van het parlement om zeep helpt, kent in mijn partij nog altijd vele aanhangers.
Toch is deze zienswijze gaan schuiven. Dat begon met pleidooien voor vormen van referenda en dat is nu aangeland bij heftige debatten in de partij over burgemeesters, kiesstelsels, referenda, volksinitiatieven, recalls en gekozen minister-presidenten.
Ik denk dat dit goed is en heb daar ook een aantal redenen voor.
Eén. Spreiding van macht betekent niet fragmentatie van macht. Spreiding van macht betekent ook niet de macht zo spreiden dat niemand meer macht heeft. Spreiding van macht betekent niet dat macht niet geconcentreerd mag worden maar wel dat tegenover macht altijd tegenmacht moet staan. Tegenover een sterke burgemeester een sterke gemeenteraad. Tegenover een sterke minister president een sterke volksvertegenwoordiging.
De spreiding van macht betekent dus niet dat je geen bestuurder rechtstreeks zou mogen kiezen maar dat als je dat doet- je er wel voor moet waken dat deze bestuurder altijd een tegenmacht tegenover zich krijgt.
Twee. Ik geloof in een sterke overheid. Maar ook een sterke overheid heeft een tegenmacht nodig. Dat kan gebeuren door het parlement maar ook door de burger zelf. En dus vind ik dat juist politieke partijen die pleiten voor een sterke overheid, juist partijen als de Partij van de Arbeid, burgers in staat moeten stellen om die zelfde overheid op een veelheid van manieren ter verantwoording te roepen. Bijvoorbeeld door een aangenomen wet bij referendum alsnog af te keuren.
Drie. Ik heb iets van 2002 geleerd. En als ik nauwkeuriger ben: ik heb iets van het populisme geleerd.
Wat is populisme? Historisch gezien kan het populisme geduid worden als een beweging van het volk tegenover de politieke elite. Waarbij de kloof tussen volk en elite tot probleem werd gemaakt en populisten, als mensen die wisten wat het volk écht wilde, die kloof wel eens eventjes zouden dichten. Liefst natuurlijk met behulp van een sterke leider.
Wetenschappers als René Cuperus, Dick Pels en Ruud Koole hebben in diverse publicaties uitgebreid stil gestaan bij deze maar ook modernere varianten van het populisme zoals we die in Nederland in het Fortuynisme hebben leren kennen.
Pels beschrijft populisme als iets wat meer een stijl is dan een ideologie en onderscheidt drie kernelementen.
Eén. Een sterk wantrouwen jegens alle vormen van woordvoerderschap en vertegenwoordigende democratie. Twee. Een cultus van de politieke persoonlijkheid en van charismatisch leiderschap. Drie. Een sterke neiging om het volk voor te stellen als een soevereine gemeenschap met een essentiële identiteit die wordt gevoed door een gedeeld erfgoed en een homogene cultuurbeleving.
Dit zijn drie aspecten van het populisme die meteen duidelijk maken waarom het populisme in academische en politieke kring niet bepaald populair is.
En ik begrijp dat ook wel, het populisme is zowel dr. Jekyll als mr. Hyde. Er is veel aan het populisme wat ook mij niet bevalt zoals het pleidooi voor een sterke leider zonder tegenmacht, de manier waarop goedkope sentimenten tegen politici als zakkenvullers worden gevoed, het autoritair-cynische wereldbeeld of de vaak tegen het fascisme aanschurende roep om een sterke leider die dat zootje van parlement en politici maar eens de waarheid moet vertellen.
Maar daar staat tegenover dat populisten met hun kritiek op een te grote kloof tussen kiezers en gekozenen, tussen het volk en haar leiders, ook vaak een oerdemocratische en daarmee legitieme kritiek uitoefenen op de werking van de democratie. En dus is het niet bij voorbaat fout of verdacht dat we juist bij populisten pleidooien terug vinden voor referenda en direct gekozen bestuurders.
Daarom ook vond ik de populistische kritiek van Fortuyn op de werking van de democratie in Nederland rond 2002 op veel punten terecht.
Hadden bepaalde groepen niet terecht reden om zich slecht vertegenwoordigd te voelen door Den Haag ? Was het niet inderdaad zo dat dit kwam omdat er rond een aantal onderwerpen -denk aan immigratie en integratie, denk aan Europa- een Haagse consensus was ontstaan die niet of nauwelijks doorbroken kon worden? En lag de oorzaak daarvan niet mede in de geslotenheid van de politiek bestuurlijke elite, het wereldje waarin veel benoemd en weinig gekozen wordt? En speelde daarbij ook niet een rol dat kiezers zich in onze parlementaire democratie alleen maar over pakketten uit kan spreken, en nooit over losse onderwerpen?
Ik wil deze lessen van 2002 niet vergeten. Ik vind dit onderdeel van de populistische kritiek op de parlementaire democratie dus terecht. En daarom vind ik dat er alle reden is dat Nederlandse burgers meer te kiezen krijgen en dat onze parlementaire democratie aangevuld wordt met meer rechtstreekse elementen. Niet om de representatieve democratie te slopen maar om haar aan te vullen en daarmee te versterken. Ik vind dat we de populistische kritiek op de representatieve democratie serieus moeten nemen.
Ik wil nog één tegenargument behandelen.
Sommigen benadrukken immers dat zowel het populisme als de invoering van elementen van meer rechtstreekse democratie een persoonlijkheidscultus versterken, die toch al onverantwoorde vormen aan neemt in dit mediatijdperk. De democratiekritiek valt dan bijna samen met een cultuurkritiek op een samenleving vol oppervlakkigheid waarin televisie vercommercialiseert, politiek vervlakt en verkiezingen niet meer over inhoud maar vooral over beelden gaan.
Die redenering vind ik tamelijk onzinnig. Ik laat hier even in het midden hoe ver die zogenaamde personalisering nu feitelijk echt is voortgeschreden (dat is een aparte discussie onder wetenschappers waard) maar ik zou hoe dan ook willen beweren dat een toename van de aandacht voor personen en persoonlijkheden niet alleen een fact of life is waar je maar beter rekening mee kunt houden maar sterker nog, dat die aandacht voor personen en persoonlijkheden een verrijking kan vormen voor de democratie.
Misschien is het goed om te beginnen met een relativering. Allerlei onderzoeken laten zien dat mensen al heel lang, waar ook ter wereld dezelfde criteria gebruiken bij het beoordelen van politici. Dan blijkt het niet te gaan om glimlach en kontje maar om 1. competentie, 2. integriteit, 3. betrouwbaarheid, 4. uitstraling en 5. persoonskenmerken.
Dat was zo en dat is zo.
Zelfs in een land als de Verenigde Staten, dat voor sommigen symbool staat voor een politieke cultuur van oppervlakkigheid en persoonlijkheidscultus, zelfs daar gaat dit onverminderd op.
En eigenlijk is dat een geruststelling. Personen en persoonlijkheden zijn belangrijk maar waren dat altijd al. En dat lijkt in landen als de VS niet veel anders te zijn als hier. En voorop staan ook daar nog altijd de ook voor de meest verstokte democraten onder ons legitieme beoordelingscriteria als competentie, integriteit en betrouwbaarheid.
Maar iets anders is wel veranderd. De informatie die mensen nodig hebben om politici op deze criteria te beoordelen komt uit steeds meer bronnen. Steeds minder alleen maar uit het optreden in de politieke arena, het parlement en wat daarvan en daarover te lezen is in gespecialiseerde media maar ook in bijvoorbeeld verkiezingsprogramma s. Steeds minder alleen maar van de hoofdredactionele commentaarschrijver of de gezaghebbende Tv-commentator. En steeds meer uit hoe politici zich in het leven van alle dag voor doen, hoe ze hun privé leven inrichten en hoe ze met gewone mensen om gaan en hoe daarover in allerlei media bericht wordt. Steeds meer ook hoe ze zich voordoen in de wereld van de zogenaamde populaire cultuur, de commerciële talkshows en de infotainment-achtige media.
Politici worden in het huidige mediatijdperk dus nog steeds op zeer degelijke criteria beoordeeld. Maar mensen baseren hun oordeel niet meer alleen op het gedrag in de Tweede Kamer maar minstens zozeer op het gedrag bij Barend en Van Dorp.
Is dat erg?
Nou ja, rare vraag eigenlijk, het is immers vooral een feit waar we niet zoveel aan kunnen doen.
Maar goed, nog een keer: is dat erg?
Nee, dat is niet erg. En sterker nog, misschien is het zelfs wel een verrijking van onze democratie.
Laat ik daar twee argumenten voor noemen.
Allereerst kan de personalisering van de politiek, de politiek voor een heleboel mensen boeiender en aantrekkelijker maken. Ik geloof niet dat er zo n tegenstelling is tussen aandacht voor de persoon en aandacht voor de inhoud. Het is juist de persoon als drager van een boodschap, als gestold programma als het ware, die vertrouwen wint van mensen; veel meer dan een programma van papier en inkt ooit zou kunnen. Daar zitten grote voordelen aan. De steeds belangrijkere rol van de persoon als drager van de boodschap kan de betrokkenheid van mensen bij de politiek en de opkomst bij verkiezingen vergroten gewoon omdat politiek daarmee menselijker wordt, dichterbij komt, toegankelijker en boeiender wordt. Dat lijkt me een goede zaak en ik denk dat we bijvoorbeeld rond Pim Fortuyn iets hiervan hebben meegemaakt. De opkomst bij de Tweede Kamerverkiezingen ging voor het eerst sinds tijden weer omhoog!
Daarnaast is een gepersonaliseerde politiek in een heleboel opzichten ook wel zo eerlijk tegenover de kiezer. Wie naar de stembus gaat, schenkt vertrouwen aan politici. Daarbij zijn programma s, voornemens en beloften zeer relevant maar ze vallen of staan met het vertrouwen in de persoon die ze moet uitvoeren. En ze zijn al helemaal weinig waard op het moment dat omstandigheden zo snel veranderen dat programma s nauwelijks meer waarde hebben maar die persoon toch politieke keuzes moet maken.
Politici gaan met andere woorden langer mee dan programma s en ze komen voor tal van keuzes te staan waar programma s onmogelijk in kunnen voorzien. De toegenomen aandacht voor politici, voor de persoon van politici, doet daarmee gewoon recht aan hoe belangrijk hun rol in de praktijk geworden is. En maakt het, zo zeg ik er meteen met enige schroom bij, ook wel heel moeilijk voor diezelfde politici omdat ze met moeilijke dilemma s geconfronteerd over hoe ze precies de grens tussen privé en publiek trekken en waar ze media wel en niet toe laten.
Ik ben dus niet bang voor de personalisering van de democratie. Ik denk dat het de democratie kan vitaliseren en dat is her en der hard nodig. Gaat dat ten koste van politieke partijen? Nee, partijen zullen altijd nodig blijken. Maar partijen die deze ontwikkelingen begrijpen en benutten gaan het veel verder schoppen dan partijen die zich ertegen verzetten.
Ik ben dus niet zo somber over de democratie.
Een beetje populisme kan de democratie best gebruiken.
En de toegenomen aandacht voor personen hoeft de democratie niet te verzwakken maar kan haar juist versterken.
Natuurlijk, wie alles bij het oude wil laten en essentiële veranderingen in onze cultuur en onze samenleving niet wil zien en daar ook niet op in wil spelen, kan versteend vast blijven houden aan het oude vertrouwde.
Maar ik ben ervan overtuigd dat die houding uiteindelijk schadelijker zal zijn voor de democratie dan een oprechte poging haar te moderniseren, personaliseren en populariseren.
De democratie aanpassen om haar te behouden.
Daar lijkt me niets mis mee.
Ik dank u wel.
E.e.a. is te vinden in Burgemeester tussen bevolking en bestuur (Partij van de Arbeid, juni 2004) en in het eindrapport De Leidende Burger (Partij van de Arbeid, februari 2005)van de zogeheten commissie-Andeweg.
Op dit punt maak ik gebruik van het werk van Dick Pels, De geest van Pim. Het gedachtegoed van een politieke dandy, Anthos (2003); René Cuperus, From polder model to postmodern populism. Five explanations for the Fortuyn Revolt in the Netherlands in: The Challenge of Diversity, René Cuperus, Karl. A. Duffek en Johannes Kandel (red.), Studienverlag (2003); Ruud Koole: De PvdA en de opkomst van het populisme in Nederland , in: Socialisme & Democratie 5/6 (2003).
Ik baseer mij in dit deel van mijn betoog vooral op het werk van de Amsterdamse hoogleraar Liesbet van Zoonen bijvoorbeeld in: Liesbet van Zoonen, Plezier & politiek in de entertainment-samenleving , in: Socialisme & Democratie 12 (2002).
PvdA-voorlichting
Plein 2
Postbus 20018, 2500 EA Den Haag
Tel 070 318 3025 / Fax 070 318 2800
Partij van de Arbeid