SGP
Grondrechten in een pluriforme samenleving
Datum publicatie: 22-02-2005
Auteur: C.G. van der Staaij
Vandaag bespreken we de langverwachte nota over een fundamentele
materie. Bij de heftige maatschappelijke debatten over onder meer
controversiële uitlatingen van imams, is telkens vooruitgewezen naar
deze notitie.
Aanleiding
De probleemstelling die in de nota wordt besproken is zeer herkenbaar.
De toenemende differentiatie aan overtuigingen en gevoelens trekken
onmiskenbaar een grote wissel op onze samenleving. De homogeniteit van
onze samenleving is door secularisatie, individualisering en
immigratie helaas fors afgenomen. Botsingen van opvattingen, zelfs
botsingen van culturen is daarbij sterker dan ooit aan de orde. De
toegenomen pluriformiteit van de samenleving leidt ook vaker tot
spanningen tussen verschillende grondwettelijke bepalingen. In
concrete situaties is het mogelijk tegenstrijdige belangen en
opvattingen beide met een beroep op de Grondwet kunnen worden
verdedigd. Als gevolg daarvan is er sprake van een frequenter beroep
op de rechter. Daarbij gaat het onder meer om de spanning van het
verbod op discriminatie in relatie tot de vrijheid van meningsuiting
en de vrijheid van godsdienst.
Gegeven de toegenomen spanningen in de samenleving en de vragen en
onduidelijkheden die er in dat verband in het maatschappelijke en
politieke debat bestaan over de onderlinge relatie tussen grondrechten
is het een goede zaak dat we in de context van deze nota hierover
vandaag kunnen debatteren.
Het terrein dat deze nota bestrijkt is zeer uitgebreid. De nota is dan
ook niet uitputtend te noemen. Niettemin vindt de SGP-fractie het een
goede zaak dat op een aantal belangrijke vragen helderheid wordt
verschaft.
Geen rangorde
De regering sluit zich nadrukkelijk en overtuigend aan bij de geldende
interpretatie inzake de verhouding tussen grondrechten. Als basisregel
geldt dat er geen rangorde bestaat tussen de verschillende
grondrechten. De wetsgeschiedenis is daar duidelijk over. Er is dus
geen sprake van een soort supergrondrecht, waaraan andere grondrechten
bij strijdigheid ondergeschikt zijn. Artikel 1 staat niet voorop
vanwege een intrinsieke meerwaarde ten opzichte van de andere
(klassieke) grondrechten. Het is belangrijk om dat nog eens helder
vast te stellen, omdat ook in deze Kamer niet zelden het sprookje
rondwaart dat dat wel zo zou zijn.
De conclusie dat het niet wenselijk is en niet doenlijk is om tot een
formele hiërarchiesering van grondrechten te komen, delen wij. Ook al
is het zo dat voor de SGP-fractie de klassieke grondrechten het
belangrijkst zijn, ook vanuit een diepe historische verworteling. Neem
bijvoorbeeld de notie van de gewetensvrijheid die al in de Unie van
Utrecht was verankerd. Maar met de regering is ook de SGP-fractie van
mening dat een formele voorrangsregeling meer problemen zou oproepen
dan oplossen.
Ook de slogan dat godsdienst een vrijbrief zou zijn voor discriminatie
kan met deze nota in de hand naar het rijk der fabelen worden
verwezen.De rechter heeft met het bestaande grondwettelijke stelsel
een adequaat middel in handen om zijn onafhankelijke rol naar behoren
te vervullen. De bestaande grondrechten bieden voldoende mogelijkheden
om ook bij een inhoudelijke spanning tot gezaghebbende uitspraken te
komen. Rechters zijn tot nu toe in dergelijke gevallen steeds tot goed
beargumenteerde uitspraken gekomen. Het is goed dat deze notitie dat
nog eens klip en klaar heeft uiteengezet.
Met dit alles is overigens niet gezegd dat alle grondwettelijke
bepalingen naadloos overeenkomen met de opvattingen en wensen van mijn
fractie. Het gaat hier om de systematiek als zodanig en de onderlinge
verhouding. Daarin is geen reden tot verandering.
Communicatie
De regering constateert dat sommige rechterlijke uitspraken in de
samenleving slecht worden begrepen. Remedie daarvoor is een goede
communicatie. De SGP-fractie onderschrijft uiteraard het belang van
een goede communicatie. Dat neemt echter niet weg dat er sprake blijft
van een tamelijk ingewikkeld juridisch verhaal. Communicatie daarvan
zal dus hoe dan ook lastig blijven. Zijn de verwachtingen van een
actievere communicatiestrategie niet te hoog gespannen?
Hiermee verbonden is de vraag in hoeverre de wetgever rekening moet
houden met mogelijke maatschappelijk onvrede. Ik vind de nota hierin
wat tweeslachtig. Aan de ene kant wordt beklemtoond dat juist bij
conflicterende opvattingen een onpartijdige juridische basis, van
groot belang is. Aan de andere kant wordt gezegd dat als de kloof
tussen rechtspraktijk en maatschappelijke praktijk te groot wordt, de
wetgever moet ingrijpen. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Wordt
hiermee niet te gemakkelijk toegegeven aan het chagrijn van de
tijdgeest? Is het niet juist de functie van grondrechten om ook
opvattingen die als irritant of achterhaald worden ervaren in
bescherming te nemen, ook in weerwil van de publieke opinie?
Scheiding van kerk en staat
De regering heeft in de nota ook een beschouwing gewijd aan de
scheiding van kerk en staat. Naar het oordeel van de regering dient de
staat ten opzichte van levensbeschouwelijk instanties een zelfstandige
en onafhankelijke plaats in te nemen. Binnen dat kader is het wel
mogelijk dat de overheid zich door godsdiensten laat inspireren of
zich inlaat met godsdienstige aangelegenheden. Heb ik het goed
begrepen dat de regering hiermee afstand neemt van meer radicale
interpretaties van de scheiding van kerk en staat als zou godsdienst
in het geheel niet in de staat zou thuishoren en alsof de scheiding
van kerk en staat ook een scheiding van geloof en staat impliceert,
een strikt secularisme?
De regering merkt in dit kader ook op dat de scheiding van kerk en
staat niet hetzelfde is als een volstrekt neutrale opstelling. Die
vaststelling spreekt ons aan. De zogenaamd strikt neutrale
âscheidsrechtersvisieâ op de overheid doet tekort aan de bijbelse
visie op de overheid als dienares van God. Daarbij komt ook de
historische dimensie.
Onze cultuur is onmiskenbaar gestempeld door waarden en normen vanuit
het christendom, wat hier en daar ook nog merkbaar is in de wetgeving.
De bijzondere positie van de zondag of de feestdagen bijvoorbeeld, is
dus bepaald geen reden om ons voor te schamen, maar juist met gepast
zelfbewustzijn te verdedigen.
Als laatste onderdeel zou ik nog even stil willen staan bij wat open
einden van de nota. - In de nota wordt aangekondigd dat nog wordt
bezien in hoeverre de strafrechtelijke anti-discriminatiebepalingen
voldoende houvast bieden of aanscherping bieden om radicaal
fundamentalistische en tegen de rechtsstaat gerichte activiteiten
strafrechtelijk te bestrijden. Welke acties lopen hier nu nog precies?
Zoals wij al in het debat over terrorisme hebben aangegeven, staan wij
welwillend tegenover mogelijke aanscherpingen in de zin van
bijvoorbeeld een verbod van verheerlijking van geweld.
- Een concreet vraagpunt wat ik ook nog heb, is in hoeverre voldoende
helderheid bestaat over de grens tussen kritiek op Israel, en
onaanvaardbare anti-semitische uitlatingen. Juist gelet op de
zorgwekkende ontwikkelingen onder bepaalde groepen allochtone
jongeren, is hier bijzondere aandacht voor geboden.
- In de derde plaats heb ik nog de vraag in hoeverre in onze wetgeving
en jurisprudentie bepaalde uitzonderingen voor de âkunstâ niet ten
onrechte een vrijplaats kunnen vormen voor onaanvaardbare uitingen.
Als het om een liedje of een column gaat, moeten naar onze mening niet
ineens veel grote vrijheden gelden.
- In de vierde plaats nog een opmerking over de lijn die de regering
kiest ten aanzien van kledingstukken die uitdrukking kunnen geven aan
godsdienstige opvattingen. Terecht wordt een grens getrokken bij
functies waarvoor een onpersoonlijke of geuniformeerde
gezagsuitoefening van belang is. De vraag is wel of er altijd bewust
en weloverwogen is gekozen tussen wel of niet ambtskleding, neem bijv.
verschil tussen civiele rechter of bestuursrechter. Wil de minister
hier nog eens afzonderlijk aandacht aan geven?
- Tot slot heb ik nog een vraag naar aanleiding van de toespraak die
minister de Graaf heeft gehouden bij de opening van het academisch
jaar van de academie voor wetgeving. Daarin speelt hij met de gedachte
om de herzieningsprocedure voor bepaalde grondwetsartikelen zwaarder
te laten zijn dan voor andere? Ik ben benieuwd of het kabinet
daadwerkelijk van plan is hiervoor een voorstel te doen.