Partij van de Arbeid


Den Haag, 22 februari 2005


Bijdrage van Klaas de Vries (PvdA) aan het plenaire debat Grondrechten in een pluriforme samenleving


In de nota en staat de vraag centraal of in onze pluriforme samenleving voldoende evenwicht bestaat tussen een aantal grondrechten. In het bijzonder wordt ingegaan op het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet en de vrijheidsrechten: het recht van vrije meningsuiting, vrijheid van godsdienst en andere grondrechten.


Aanleiding voor de nota was onder meer een motie-Dittrich c.s. van 8 november 2001, waarin specifiek wordt overwogen, dat er een groeiende spanning is ontstaan tussen sommige moslims en homoseksuelen, welke spanning leidt tot strafrechtelijke aangiftes over en weer.


Daarover heeft de rechter zich inmiddels uitgesproken. In de vonnissen wordt, kort gezegd, de intentie om al dan niet te beledigen, doorslaggevend geoordeeld. Is die intentie er wel, dan gaat de meningsuiting over de schreef. Is die er niet, dan kan de meningsuiting toelaatbaar zijn.


De discussies die de afgelopen jaren in ons land hebben gewoed over de waarden van de democratische rechtsstaat, over tolerantie, over vrijheid en over de grenzen daarvan, en over de scheiding van kerk en staat, worden in de nota geplaatst tegen de achtergrond van de toegenomen pluriformiteit van onze samenleving. Pluriformiteit veroorzaakt spanningen, nieuwe pluriformiteit veroorzaakt nieuwe spanningen waaraan de samenleving nog niet gewend was en waarmee ze moet leren omgaan.


Daarbij spelen grondrechten een centrale rol. Ze moeten ons helpen om met potentieel conflictueuze situaties vreedzaam om te gaan. In samenlevingen waarin iedereen hetzelfde zou denken en geloven betaat geen behoefte aan grondrechten. Maar zo is de mens niet geschapen en een samenleving heeft de keus hoe daarmee om te gaan.


Eén is om de pluriformiteit in een samenleving te verbieden en onwelgevallige opvattingen of geloofsovertuigingen te onderdrukken. We hebben tijden gekend waarin de heersers in een land uitmaakten wat mensen moesten geloven. Cuius regio, eius religio. Wie zich daarin niet wilde schikken werd te vuur en te zwaard vervolgd. We kennen ook uit het recente verleden totalitaire staten die onwelgevallige meningen met veel geheime politie en geweld onderdrukten.


De andere mogelijkheid is om pluriformiteit in een samenleving als een groot goed te erkennen en het vermogen van mensen om hun eigen mening te vormen en te uiten, als een onvervreemdbaar aan mensen toekomend recht te beschouwen. Dat is de opvatting die wij uitdragen in onze democratische rechtsstaat. Daarom heten sommige rechten grondrechten. Grondrechten zijn van mensen en niet van de staat. Integendeel, zij bieden fundamentele bescherming tegen de staat. Zij zijn geen concessies die weer kunnen worden ingetrokken of vruchten van de welwillendheid van hogere machten.


Rechtssociologen als Niklas Luhmann hebben erop gewezen, dat het ontbreken of onderdrukken van grondrechten leidt tot verstarde, totalitaire samenlevingen die geen perspectief meer bieden en hebben. Door het respecteren van grondrechten en het op waarde schatten van de pluriformiteit kunnen samenlevingen zich dynamisch ontplooien en mensen in al hun verscheidenheid in de meest letterlijke zin tot hun recht laten komen.


Kunnen grondrechten absoluut en onbeperkt worden uitgeoefend? Het antwoord is neen. De grondrechten van de burger vinden hun natuurlijke grenzen, waar de rechten van andere burgers worden aangetast. Deze grenzen, die door wetten en rechters bewaakt worden, zijn echter niet bedoeld om rechten van burgers in te perken, maar om ze veilig te stellen. Als het om vrijheid en gelijkheid gaat, is de Grondwet niet een dwangbevel voor assimilatie of een keurslijf voor uniformiteit, maar een garantie voor diversiteit en pluriformiteit.


Aan grondrechten mogen dus wettelijke beperkingen worden gesteld. Zoals Martin Burkens in zijn dissertatie van 1971 heeft uiteengezet, moet het dan echter wel om specifieke wettelijke beperkingen gaan. De staat kan grondrechten niet met een brede volmacht uithollen of ongedaan maken.


De discussie over welke beperkingen in een democratische rechtsstaat noodzakelijk zijn, wordt hier de komende maanden wederom gevoerd. Duidelijk moet zijn dat het begrip noodzakelijk hier letterlijk moet worden genomen. De ambitie van onze samenleving moet zijn om de beleving van grondrechten zo weinig mogelijk te beperken.


De staat kan wettelijke beperkingen aan de uitoefening van grondrechten stellen. Mogelijke overtreding daarvan kan door de rechter worden getoetst. Daardoor wordt het normatieve kader nader gepreciseerd.


Dat betekent allerminst dat daarmee het normatieve veld ook geheel en al is ingevuld. Het zou wel tragisch met onze samenleving gesteld zijn, als het wetboek van strafrecht bij elke gedraging of bij elke meningsuiting moest bepalen wat verstandig, beschaafd, redelijk of fatsoenlijk zou zijn. Zo krijg je geen leefbare samenleving.


De samenleving zelf hanteert allerlei normen die het recht nu eenmaal niet bindend kan en wil opleggen. Overtreding van die normen behoeft geen strafrechtelijke sanctionering. Maar de mate waarin zij gepraktiseerd worden, bepaalt wel of een samenleving gebaseerd is op respect voor de menselijke waardigheid.


Zoals ik eerder opmerkte, is het karakter van de grondrechten ( human rights ) in onze visie dat zij niet een ruimhartige geste zijn van hogere machten of een concessie die weer kan worden ingetrokken. Het zijn onvervreemdbare, intrinsiek aan elk mens toekomende rechten die ook de identiteit bepalen van onze rechtsstaat. Wel kan de wet de uitoefening van grondrechten onderwerpen aan beperkingen.


Het is echter in onze visie principieel onjuist om binnen het in ons land vigerend grondwettelijk systeem het afnemen van grondrechten van sommige burgers te bepleiten.


Aldus wordt immers datgene wat men wil beschermen en wat de identiteit van onze samenleving uitmaakt, ook aangetast. Maar de uitoefening van grondrechten is geen vrijbrief om alles te kunnen doen en zeggen. Bij de wet kunnen beperkingen worden gesteld indien de bescherming van de vrijheid van anderen daartoe noodzaakt. Indien mensen geacht worden misbruik van hun grondwettelijke vrijheden te maken zullen ze langs deze weg daarvan moeten worden weerhouden.


Vrijheid en gelijkheid zijn geen rustig bezit. Ze zijn niet alleen een recht maar ook een opdracht. Ze worden dagelijks op de proef gesteld en moeten voortdurend met zorg worden onderhouden. De overheid speelt een belangrijke rol om de kennis en beleving van de grondwettelijke waarden voor alle burgers mogelijk te maken.


Dit geldt zeker in tijden waarin de samenleving snel pluriformer wordt, doordat grote aantallen nieuwkomers uit andere culturen zich hier vestigen. Zij zijn vaak niet met onze beleving van grondwettelijke waarden vertrouwd. In een enkel geval zullen zij zich er zelfs tegen verzetten. Daartegen moet de rechtsstaat zich met kracht weren en verdedigen, maar altijd met de middelen van de rechtsstaat.


De nota komt tot de conclusie dat voor het beslechten van conflictueuze situatie geen aanpassing van het Grondwettelijk kader nodig is. Ik citeer uit de nota: Veeleer dient een heroriëntatie plaats te vinden op de waarden van de democratische rechtsstaat, de grondrechten daaronder begrepen, en verdient eigentijds burgerschap aandacht.


Voor het aanbrengen van een hiërarchie in de vrijheidsrechten bestaat ook geen aanleiding. Prioritering van grondrechten betekent per definitie relativering en uitholling van andere grondrechten. Grondrechten zijn gelijkwaardig, het ene is niet ondergeschikt aan het andere.


Zo gezien lijkt het systeem fraai en ook wel duidelijk. Maar de vraag is of iedereen het kent, begrijpt en in staat is ermee om te gaan. De constatering in de nota, dat onze vrijheid verankerd is in de Nederlandse Grondwet en mensenrechtenverdragen is juist en van enorme betekenis. Maar de kardinale vraag is natuurlijk of dat ook zo is in de hoofden en harten van de burgers? Wat weten zij van de grondrechten?


Een eerste indicatie dat hier een probleem ligt, is zeker het feit dat nota bene de Tweede Kamer een nota over deze problematiek heeft gevraagd. Als de Kamer het al niet meer zo helder ziet, hoe zal dat dan elders in de samenleving zijn?


Het is voor onze samenleving van essentieel belang dat alle inwoners van ons land de in de Grondwet neergelegde grondrechten begrijpen en respecteren. Het gaat om hun vrijheid en die van hun vrijwel altijd andersdenkende en anders gelovende medeburgers. In die vrijheid ligt de grote kracht van onze samenleving. Maar het lijkt wel dringend nodig dat de kennis en het begrip van de grondrechten wordt verbreed en verdiept.


Mijn vraag aan de regering is dan ook om zich te bezinnen op een breed plan van actie dat tot meer kennis en begrip bijdraagt. In de voorbereidende discussies over dit debat merkte een collega op, dat hij gedurende zijn hele school- en studietijd nooit over grondrechten was onderricht.


Er is behoefte aan een weloverwogen permanente inspanning van de zijde van de overheid, het onderwijs en andere instanties en personen om de kennis van de grondrechten te verbreiden en levend te houden. Is de regering dat met mij eens? Is zij tot actie daartoe bereid? Het is belangrijk dat de Kamer zich hierover zonodig uitspreekt.