Den Haag, 22 februari 2005

Vragen van de leden Albayrak, Dijsselbloem en De Vries (allen PvdA) aan de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie

over de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 16 februari 2005 waarbij de verhoging van de leges sinds 2002 in strijd is verklaard met de Associatieovereenkomst EEG/Turkije

1) Bent u bekend met de uitspraak van 16 februari 2005 van de Rechtbank Den Haag waarin de Legesregelingen d.d. 27 maart 2002 en 12 november 2002 onverbindend zijn verklaard jegens Turkse onderdanen die recht op vestiging, dienstverrichting of participatie aan de arbeidsmarkt en (jegens hun gezinsleden die) een daarmee samenhangend verblijfsrecht ontlenen aan de Associatieovereenkomst EEG/Turkije?

2) Hebt u kennisgenomen van rechtsoverweging 3.24 van het vonnis, waarin de rechtbank overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat in individuele omstandigheden het heffen van leges als bedoeld in de onder 1 genoemde regelingen een ontoelaatbare inbreuk vormt op het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor familie- en gezinsleven?

3) Op welke wijze wordt in de uitvoeringspraktijk van de IND voorkomen dat de legesheffing in individuele gevallen een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM oplevert?

4) Op welke wijze zullen de onverbindend verklaarde legesregelingen worden aangepast om gevolg te geven aan deze uitspraak van de rechtbank Den Haag?

5) Op welke wijze zal de leges die de afgelopen jaren in strijd met de Associatieovereenkomst EEG-Turkije van Turkse burgers en hun gezinsleden is geheven aan de betrokkenen worden gerestitueerd?

6) Bent u gezien ook de onder 2 vermelde overwegingen van de rechtbank Den Haag bereidt het gehele stelsel van legesheffing voor alle vreemdelingen drastisch naar beneden bij te stellen?

Rechtbank Den Haag, sector civielrecht, 16-2-2005, Zaaknummer 206283