Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
`s -Gravenhage, 22 februari 2005
Directie Internationale Zaken
Nr. IZ/IA/2005/7964
Goedkeuring van het voornemen tot
opzegging van het op 25 juni 1973 te Genève
totstandgekomen Verdrag betreffende de
havenarbeid, 1973 (Verdrag nr. 137,
aangenomen door de Internationale
Arbeidsconferentie in haar achtenvijftigste
zitting; Trb. 1974, 70)
Nader rapport inzake het voorstel van wet Goedkeuring van het
voornemen tot opzegging van het op 25 juni 1973 te Genève tot
standgekomen Verdrag betreffende de havenarbeid, 1973 (Verdrag
nr. 137, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in
haar achtenvijftigste zitting: Trb. 1974, 70).
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7
oktober 2004, no. 04.003865, machtigde Uwe Majesteit de Raad
van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd van 24 november 2004, nr. W12.04.0483/IV,
bied ik u hierbij aan.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel,
maar maakt opmerkingen met betrekking tot de opzegging als zodanig
en de motivering ervan.
1a. Aan de kanttekeningen van de Raad ten aanzien van het gebruik
van het begrip "opzegging" is geen gevolg gegeven. Het internationale
verdragenrecht kent weliswaar het algemene begrip van de
beëindiging van de gelding van verdragen, maar het begrip opzegging
is het specifieke begrip dat hier kan worden gebezigd. Bovendien is in
eerdere gevallen, ook tegenover de Internationale Arbeidsorganisatie,
altijd de term opzegging gebruikt. Dit is ook conform de
bewoordingen van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen en het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Voor
het Koninkrijksdeel Nederland wordt het verdrag dus opgezegd,
terwijl het Koninkrijksdeel Aruba aan het verdrag gebonden blijft.
1b. De memorie van toelichting is naar aanleiding van dit punt
2
aangevuld;
Aan de Koningin 2. De memorie van toelichting is naar aanleiding van dit punt
aangevuld;
3. FNV Bondgenoten heeft in 2004 de Staat der Nederlanden in
rechte gedaagd wegens het niet nakomen van de verplichting om een
situatie te bewerkstelligen waarin aan artikel 3 van het Verdrag
(registratie van havenarbeiders) wordt voldaan. Naar aanleiding
hiervan heeft de rechtbank geconstateerd dat niet in geschil is dat
Nederland thans niet aan dit verdragsonderdeel voldoet, terwijl de
staat ook niet het voornemen heeft hieraan te gaan voldoen, gelet op
het voornemen tot opzegging van het Verdrag. In verband hiermee is
voor recht verklaard dat zulks (thans) strijd oplevert met artikel 3 van
het Verdrag en met de ILO-Constitutie.
Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken,
verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten Generaal
te zenden.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid