European Union

| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
6079/05 (Presse 20)

(OR. fr,en)

PERSMEDEDELING

Betreft:

PERSMEDEDELING

2639e zitting van de Raad

Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Brussel, 21 februari 2005

Voorzitter Mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES,

Minister van Onderwijs en Beroepsopleiding en

Mevrouw Marie-Josée JACOBS,

Minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen

van Luxemburg

|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad heeft de bijdragen goedgekeurd die zullen worden voorgelegd aan de |
|Europese Raad op 22-23 maart 2005 met het oog op de tussentijdse evaluatie |
|van de strategie van Lissabon.                                             |
INHOUD1

DEELNEMERS 4

BESPROKEN PUNTEN

ONDERWIJS 6


- Bijdrage aan de voorjaarszitting van de Europese Raad over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon - Conclusies van de Raad 6


- Effectiviteit en toegankelijkheid van de Europese onderwijsstelsels 13

JEUGD 15


- Bijdrage aan de voorjaarszitting van de Europese Raad over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon - Conclusies van de Raad 15

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

MILIEU

Recyclage van verpakkingen - Uitbreiding 19

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
de heer Frank VANDENBROUCKE vice-minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
mevrouw Isabelle WEYKMANS minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport (Duitstalige Gemeenschap)

Tsjechië:
mevrouw Alena ?T?RBOVÁ staatsecretaris van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport

Denemarken:
de heer Jeppe TRANHOLM MIKKELSEN plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Duitsland:
De heer Wolf-Michael CATENHUSEN staatssecretaris van Onderwijs en Ondzerzoek De heer Peter RUHENSTROTH-BAUER staatssecretaris van Gezins-, Vrouwen- en Jeugdzaken en Bejaardenzorg

Estland:
De heer Toivo MAIMETS minister van Onderwijs en Wetenschappen

Griekenland:
De heer Andreas KARAMANOS secretaris-generaal

Spanje:
mevrouw María Jesús SANSEGUNDO GÓMEZ DE CADIÑANOS minister van Onderwijs en Wetenschappen

Frankrijk:
de heer François FILLON minister van Nationaal Onderwijs, Hoger Onderwijs en Onderzoek de heer LAMOUR minister van Jeugdzaken, Sport en Verenigingsleven

Ierland:
mevrouw Síle de VALERA onderminister, toegevoegd aan het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, belast met Volwassenenonderwijs, Jeugdzaken en Onderwijshandicaps

Italië:
mevrouw Valentina APREA staatssecretaris van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek mevrouw Grazia SESTINI staatssecretaris van Arbeid en Sociale Zaken

Cyprus:
de heer Pefkios GEORGIADES minister van Onderwijs en Cultuur

Letland:
mevrouw DRUVIETTE minister van Onderwijs en Wetenschappen

Litouwen:
de heer Remigijus MOTUZAS minister van Onderwijs en Wetenschappen mevrouw Violeta MURAUSKAITE onderstaatssecretaris van Sociale Zekerheid en Arbeid

Luxemburg:
mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES minister van Onderwijs en Beroepsopleiding mevrouw Marie-Josée JACOBS minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen

Hongarije:
mevrouw Kinga GÖNCZ minister van Jeugdzaken, Gezinszaken en Gelijke Kansen de heer Egon DIENES-OEHM plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Malta:
de heer Louis GALEA minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Werkgelegenheid

Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen mevrouw Clémence ROSS-van DORP staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Oostenrijk:
mevrouw Elisabeth GEHRER minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur de heer Sigisbert DOLINSCHEK staatssecretaris

Polen:
mevrouw Ewa SYNOWIEC plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Portugal:
de heer Pedre SAMPAIO NUNES staatssecretaris van Wetenschappen en Innovatie

Slovenië:
de heer Milan ZVER minister van Onderwijs en Sport

Slowakije:
de heer Martin FRONC minister van Onderwijs

Finland:
mevrouw Tuula HAATAINEN minister van Onderwijs mevrouw Nina VASKUNLAHTI plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Zweden:
mevrouw Lena HALLENGREN minister, ministerie van Onderwijs en Cultuur, belast met Kinder- en Jeugdzaken en Volwassenenonderwijs mevrouw Ingrid HJELT AF TROLLE plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Verenigd Koninkrijk:
de heer Ivan LEWIS staatssecretaris van Vaardigheden en Beroepsonderwijs


______________

Commissie:
de heer Ján FIGEL lid

BESPROKEN PUNTEN

ONDERWIJS

Bijdrage aan de voorjaarszitting van de Europese Raad over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon - Conclusies van de Raad

De Raad heeft de onderstaande conclusies aangenomen:

"DE RAAD,

gezien


1. De nieuwe door de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 voor de Europese Unie vastgestelde en door de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 bevestigde strategische doelstelling om "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang";


2. De substantiële bijdrage van levenslang leren, dat alle vormen van leren en alle niveaus en aspecten van onderwijs en opleiding bestrijkt, tot de verwezenlijking van al deze doelstellingen en de totstandbrenging van duurzame ontwikkeling, zoals door de Europese Raad van Lissabon zelf is erkend;


3. Het feit dat circa 33 miljoen mensen in de Europese Unie niet aan het arbeidsproces deelnemen; dat de beroepsbevolking in Europa vergrijst en 32% van de bevolking in de werkende leeftijd (78 miljoen) laag opgeleid is. Daartegenover staat dat in de komende vijf jaar slechts 15% van de nieuw geschapen banen zal openstaan voor mensen met een basisopleiding, terwijl voor 50% van de nieuw geschapen banen hoog opgeleid personeel nodig is;


4. De vorderingen die, met name op nationaal en Europees niveau in de context van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010" zijn gemaakt;


5. De mededeling van de Commissie voor de voorjaarsbijeenkomst 2005 van de Europese Raad ("Samen werken aan groei en werkgelegenheid - Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie") en de noodzaak om terreinen te bepalen waarop de Europese Raad verdere vooruitgang kan ondersteunen;

BEKLEMTOONT HET VOLGENDE:


6. De kennismaatschappij is van cruciale betekenis voor de strategie van Lissabon. De bijdrage van onderwijs en opleiding is dan ook van essentieel belang, omdat zij de noodzakelijke basisvaardigheden en creatief potentieel bieden.


1. De Lissabon-doelstellingen concurrentievermogen en economische groei zijn uitsluitend te verwezenlijken als jongeren die hun intrede doen op de arbeidsmarkt terdege zijn toegerust met scholing en opleiding van hoge kwaliteit die stroken met de ontwikkeling van de maatschappij.


2. Doeltreffender investeringen in onderwijs en opleiding leiden over het algemeen tot een aanzienlijke toename van het nationaal product van een land en dragen bij tot het toekomstige inkomen van de lerenden.


3. Onderwijs en opleiding van betere kwaliteit alsook een betere toegang en een grotere participatie stellen niet alleen een toenemend aantal mensen in staat zich te ontplooien, maar dragen ook bij tot duurzame economische groei, sociale samenhang en meer en betere banen.


4. Meer participatie en een groter percentage geslaagden in initiële opleiding en scholing zullen ten goede komen aan de kwaliteit van de beroepsbevolking, de inzetbaarheid van de mensen verbeteren en derhalve de overheidsuitgaven beperken.


5. De sector hoger onderwijs bevindt zich op het kruispunt van onderzoek, onderwijs en innovatie en is daarom cruciaal voor het concurrentievermogen van de Europese Unie.


6. Een geavanceerde economie kan niet overleven zonder voortdurende verbetering van de vaardigheden van mensen, ongeacht hun leeftijd. Levenslang leren is derhalve van essentieel belang en moet in alle lidstaten worden aangemoedigd. Het vergroot de algemene capaciteiten van de werkende bevolking, waardoor mensen zich aan de snel veranderende behoeften van de arbeidsmarkt en aan nieuwe technologieën kunnen aanpassen en er gunstiger voorwaarden voor beroeps- en geografische mobiliteit worden geschapen. In dit opzicht is een basisopleiding in ICT (digitale geletterdheid) voor iedereen van essentieel belang.


7. Wat het punt duurzame groei en "meer en betere banen" betreft, vormen onderwijs en opleiding de basis waarop banen van betere kwaliteit kunnen worden gecreëerd en groei kan worden bestendigd. Dit geldt des te meer in kennismaatschappijen en -economieën.


1. Meer banen kunnen alleen voortkomen uit een betere en arbeidsintensievere economische groei. Dit vereist dat de beroepsbevolking over de door ondernemers en bedrijven gevraagde kennis en vaardigheden beschikt.


2. Banen van betere kwaliteit impliceren een hoog bekwaamheidsniveau van de werknemer. Dit vergt verdere individuele ontwikkeling op alle onderwijs- en opleidingsniveaus en levenslang, in het licht van de demografische verandering. Onderwijs en opleiding, alsook niet-formeel en informeel leren, vormen middelen om dit te verwezenlijken.


3. Onderwijs en opleiding maken jongeren bewust van het milieuaspect en helpen hen in te zien dat duurzame economische groei weliswaar tegemoet moet komen aan de behoeften van de huidige generaties, maar niet ten koste van toekomstige generaties mag gaan.


8. Wat het punt "hechtere sociale samenhang" betreft, bevorderen onderwijs en opleiding inzicht en tolerantie. Bovendien bieden ze een rechtvaardigere start in het leven voor iedereen.


1. Onderwijs op jonge leeftijd biedt de beste kans om bij kinderen sociale vaardigheden te ontwikkelen en hen voor te bereiden op de in toenemende mate multiculturele wereld waarin wij leven, en met name om kansarme kinderen beter voor te bereiden op de school.


2. Burgerschapsonderwijs in de ruimste betekenis, die ook inhoudt dat kansen op participatie in de civiele samenleving worden geboden, is een aanvullende manier om culturele en sociale uitsluiting te bestrijden en de maatschappelijke integratie van jongeren en mensen met bijzondere behoeften te vergemakkelijken.

MEMOREERT HET VOLGENDE:


9. In overeenstemming met de conclusies van Lissabon is de Raad een samenhangend en geïntegreerd werkprogramma overeengekomen, dat thans "Onderwijs en opleiding 2010" wordt genoemd. De Raad en de Commissie hebben in hun in februari 2004 aangenomen Gezamenlijk tussentijds verslag aan de Europese Raad drie prioritaire gebieden voor onverwijld optreden aangewezen:


1. Hervormingen en investeringen toespitsen op de prioritaire gebieden voor de kennismaatschappij.


2. Concreet vorm geven aan levenslang leren.


3. Een Europa van onderwijs en opleiding tot stand brengen.


10. Er is overeenstemming bereikt over Europass, alsook over andere belangrijke punten, zoals de identificatie en validatie van niet- formeel en informeel leren, kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en
-opleiding, en levenslange begeleiding. Thans zou voorrang moeten worden gegeven aan de uitvoering van deze afspraken op nationaal niveau. De toekomstige prioriteiten voor hervormingen en investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding zijn gedefinieerd in de Raadsconclusies van 15 november 2004, die de basis vormden voor het op 14 december 2004 aangenomen communiqué van Maastricht.


11. Onder impuls van het proces van Bologna is er vooruitgang geboekt bij het stimuleren van curriculumvernieuwing in het hoger onderwijs in heel Europa. Voorts is in december 2003 het programma Erasmus Mundus aangenomen om de EU als topcentrum op het gebied van leren in de hele wereld te promoten. Meer maatregelen en steun van de EU zouden de hogeronderwijsinstellingen echter beter in staat stellen om hun essentiële rol bij het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon te vervullen.


12. Voor de voortgangsbewaking in het werkprogramma heeft de Raad in mei 2003 een aantal benchmarks voor de EU als geheel vastgesteld. Deze zijn van het grootste belang voor de strategie van Lissabon en moeten daarom vóór 2010 worden bereikt.


13. Op nationaal niveau is de modernisering van de onderwijs- en opleidingsstelsels aan de gang, maar er moet nog veel werk worden verricht om de noodzakelijke hervormingen door te voeren.

BEVEELT HET VOLGENDE AAN:


14. Ter voorbereiding van het volgende gezamenlijke verslag van de Raad en de Commissie aan de Europese Raad in 2006 moeten er, rekening houdend met de tussentijdse evaluatie van Lissabon, verdere maatregelen op Europees en nationaal niveau worden genomen volgens de, in het gezamenlijk tussentijds verslag van 2004 vermelde, prioritaire hefbomen van "Onderwijs en opleiding 2010", met name wat maatregelen voor de ontwikkeling van het menselijk kapitaal betreft:

Hervormingen en investeringen toespitsen op de prioritaire gebieden voor de kennismaatschappij

Verwezenlijken van de Lissabon-doelstelling, namelijk publieke en private investeringen in onderwijs en opleiding fors uitbreiden en efficiënt gebruiken.

Ontwikkelen van een kwaliteitscultuur en van beoordelingsstelsels om ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingsstelsels van de EU tot een wereldwijde kwaliteitsreferentie uitgroeien.

Verbeteren van het beleid op nationaal niveau door alle belanghebbenden, ook de sociale partners, in te schakelen en door de coördinatie tussen de betrokken overheidsinstanties te verbeteren.

Versterken van de synergieën en de complementariteit tussen onderwijs en andere beleidsgebieden als werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, en macro-economisch beleid.

Concreet vorm geven aan levenslang leren

De nationale strategieën voor levenslang leren moeten erop gericht zijn dat alle burgers de essentiële bekwaamheden verwerven die zij in een kennismaatschappij nodig hebben en dat een open, aantrekkelijke en toegankelijke leeromgeving tot stand wordt gebracht. Onder andere de volgende maatregelen kunnen ertoe bijdragen deze doelstellingen te verwezenlijken:

Verruimen van de toegang tot levenslang leren, bijvoorbeeld door middel van afstandsonderwijs, vooral door het gebruik van ICT.

Stimuleren van de vraag naar levenslang leren door middel van maatregelen om werk en gezinsleven te combineren.

Opstellen van kostendelingsmodellen voor bij- en nascholing (werkgevers, werknemers en openbare dienst).

Ontwikkelen van nationale strategieën, onder meer om de huidige kloof in toegangsmogelijkheden tot levenslang leren tussen grote en kleine ondernemingen en tussen hoog- en laaggeschoolden te dichten.

Aannemen van het toekomstige geïntegreerde actieprogramma op het gebied van levenslang leren.

Een Europa van onderwijs en opleiding tot stand brengen

Versterken van de open coördinatiemethode, bijvoorbeeld door:

in "peer learning"-groepen te werken, zodat lidstaten zich op hun eigen prioritaire gebieden kunnen toespitsen;

het bereik, de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van onderwijs- en opleidingsstatistieken te verbeteren;

op nieuwe gebieden indicatoren vast te stellen en operationeel te maken, zoals bedoeld in het Gezamenlijk tussentijds verslag, waaronder de door de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 gevraagde vaardigheidsindicator voor vreemde talen.

Op Europees niveau gemeenschappelijke referentiepunten kiezen op gebieden als kernvaardigheden en de opleiding van leerkrachten en docenten.

Versterken van de rol van hogeronderwijsinstellingen in de Lissabon- strategie en verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs om de internationale aantrekkingskracht ervan te vergroten, en de mobiliteit van studenten en stafleden.

Versterken van de synergie en de complementariteit tussen hoger onderwijs en onderzoek ter stimulering van innovatie en werkgelegenheid door de mobiliteit van jonge onderzoekers en aaneensluiting in netwerken van topcentra.

Ontwikkelen vóór eind 2006 van een Europees kader voor kwalificaties als een gemeenschappelijke referentie voor zowel beroepsonderwijs en -opleiding als het algemene onderwijs (secundair en hoger), dat gebaseerd is op bekwaamheden en leerresultaten.

VERZOEKT DE EUROPESE RAAD:


15. Nogmaals te bevestigen dat levenslang leren een conditio sine qua non is en zal blijven voor de verwezenlijking van de Lissabon- doelstellingen. In dat verband is een geslaagde uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" essentieel voor zowel het ontwikkelen van kennis en innovatie als het scheppen van meer en betere banen;


16. Het elan van de tussentijdse evaluatie te baat te nemen en prioriteit te geven aan:


1. de bepaling van coherente totaalstrategieën voor levenslang leren in de lidstaten tegen 2006, waarbij alle niveaus en dimensies van onderwijs en opleiding worden bestreken om de benodigde kennis en vaardigheden te ontwikkelen, en waarbij alle belanghebbenden worden betrokken;


2. bevordering van de topkwaliteit op alle niveaus van onderwijs- en opleidingsstelsels ter ondersteuning van werkgelegenheid, groei en sociale samenhang;


3. uitvoering in de lidstaten van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", met inbegrip van de noodzakelijke toename en het efficiëntere gebruik van investeringen in onderwijs en opleiding.


4. intensievere Europese samenwerking op onderwijs- en opleidingsgebied om hervormingen te stimuleren en te ondersteunen, met name door middel van

( "peer learning", met meer relevantie voor de behoeften van de lidstaten;

( betere kwaliteit van de voortgangsbewaking;

( vergroting van de bijdrage van beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en onderzoek aan de Lissabon-strategie;

( ontwikkeling en uitvoering van een Europees kader voor kwalificaties;


17. De Raad (Onderwijs/Jeugdzaken/Cultuur) op te roepen om in het kader van de rapportagemechanismen van de strategie van Lissabon bij te dragen tot de bewaking van de aspecten die onder zijn bevoegdheid vallen, te weten onderwijs en opleiding.


18. Het initiatief betreffende een Europees pact voor de jeugd op te nemen in de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon, teneinde te bevorderen dat een generatie jonge Europeanen ontstaat met banen van hoge kwaliteit en een hoger onderwijsniveau, die verdere opleidingen volgen om hun aanpassingsvermogen te verbeteren, en hiertoe richtsnoeren voor concrete maatregelen te formuleren in het kader van "Onderwijs en opleiding 2010" en bestaande programma's."

Effectiviteit en toegankelijkheid van de Europese onderwijsstelsels

De Raad heeft een gedachtewisseling gehouden over de effectiviteit en de toegankelijkheid van de nationale onderwijsstelsels, twee van de thema's die als wezenlijk bestanddeel van de onderwijs- en opleidingscomponent van de strategie van Lissabon zijn aangemerkt.

Vooraf presenteerden Marc Demeuse van de Université de Mons-Hainaut en Ludger Wössmann van de Universiteit van München de resultaten van hun onderzoek op dit gebied.

De heer Wössmann betoogde dat twee complementaire factoren de effectiviteit van de Europese onderwijsstelsels kunnen verbeteren, namelijk onafhankelijke scholen en decentrale besluitvorming (met alle voordelen die de betere kennis van de problemen op het lokale vlak meebrengt), aangevuld met een systeem van externe evaluatie om de leerlingen en hun scholen tot betere prestaties aan te sporen.

De uiteenzetting van de heer Demeuse had tot doel een overzicht te geven van de toegankelijkheid van het onderwijs in de Europese landen en passende instrumenten aan te reiken, in de vorm van wetenschappelijk erkende en internationaal gevalideerde indicatoren, om de mate van toegankelijkheid te meten..

Het debat daarna had betrekking op de volgende vragen:

( de structurele factoren in de nationale onderwijsstelsel die de effectiviteit en de toegankelijkheid ervan waarborgen;

( de beoordeling van de prestatie van de onderwijsstelsels vanuit het oogpunt van toegankelijkheid; het gebruik van de resultaten van die beoordelingen;

( de vormen van kwaliteitsgarantie waardoor scholen beter verantwoording kunnen afleggen en die de effectiviteit en de toegankelijkheid van de scholen verbeteren.

De delegaties wisselden ervaringen uit op het gebied van de effectiviteit en de toegankelijkheid van het onderwijs, die algemeen als wezenlijke doelstellingen worden gezien.

De delegaties kregen informatie over sommige voorbeelden van goede praktijken in andere lidstaten waaruit zij inspiratie kunnen putten zonder voorbij te gaan aan de specifieke kenmerken en tradities van hun eigen onderwijsstelsel.

De delegaties uitten de wens hun reflectie over deze onderwerpen later voor te zetten.

JEUGD

Bijdrage aan de voorjaarszitting van de Europese Raad over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon - Conclusies van de Raad

Met het oog op de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon heeft de Raad van gedachten gewisseld over de belangrijke rol die jongeren spelen bij het bereiken van de doelstellingen van Lissabon.

In dit verband hebben de delegaties in hun bijdragen met name gewezen op de volgende aspecten:


1. erkenning van de demografische ontwikkelingen, die een heroriëntatie van het beleid op jongeren rechtvaardigen;


2. de initiatieven die onlangs op nationaal niveau zijn genomen en die rekening houden met de specifieke belangen van jongeren;


3. het belang dat erin gelegen is prioriteiten voor jongeren vast te leggen op terreinen zoals werkgelegenheid, onderwijs, opleiding en de combinatie van gezins- en beroepsleven;


4. in dit verband het toegenomen belang van een zo breed mogelijk overleg met en deelname van jongeren ten aanzien van de beslissingen die hen aanbelangen.

De Raad is verheugd over het initiatief om een Europees Pact voor de Jeugd in het leven te roepen, zoals aangekondigd in de Mededeling van de Commissie "Samen werken aan werkgelegenheid en groei - Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie" (5990/05) dat geïntegreerd zal worden in het kader van de, door de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad halverwege de looptijd ervan herziene, strategie van Lissabon. De Commissie komt binnenkort met voorstellen om dit initiatief concreet uit te werken.

De Raad heeft met name de volgende conclusies aangenomen:

"DE RAAD,

Rekening houdend met


1. het door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 gestelde en tijdens zijn bijeenkomst van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 bevestigde doel van de Europese Unie, namelijk "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang";


2. het door de Commissie op 21 november 2001 aangenomen witboek "Een nieuw elan voor Europa's jeugd", waarin het volgende wordt gesteld: "Deze strategie omvat nieuwe doelstellingen op diverse beleidsterreinen die nauw met jeugd samenhangen, zoals onderwijs, werkgelegenheid, sociale integratie, informatie en de burgermaatschappij";


3. de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 waarin, op basis van bovengenoemd witboek, de open coördinatiemethode als nieuw kader voor de samenwerking in jeugdzaken wordt gekozen en voorgesteld wordt de jeugddimensie op te nemen in andere beleidsvormen en programma's;


4. de conclusies van de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 waarin nota wordt genomen van de brief van de staatshoofden en regeringsleiders van Frankrijk, Duitsland, Spanje en Zweden waarin wordt gewezen op het belang van demografische factoren bij de vormgeving van de toekomstige economische en sociale ontwikkeling van Europa en wordt aangedrongen op de uitwerking van een "Europees pact voor de jeugd";


5. de mededeling van de Commissie voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2005 ("Samen werken aan groei en werkgelegenheid
- Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie") over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon waarin wordt geconstateerd dat "wij een visie op de samenleving moeten scheppen waarin ouderen en jongeren kunnen worden geïntegreerd" en wordt gewezen op "de noodzaak van onmiddellijk optreden".

BENADRUKT


6. het belang van het jongerenperspectief in de strategie van Lissabon, gezien de demografische, economische, sociale en politieke ontwikkeling van de Europese Unie, met name de vergrijzing van de bevolking;


7. de bijdrage die het innovatievermogen, de zin voor initiatief en de ondernemingsgeest, de mobiliteit en het vermogen tot multiculturele integratie van jongeren voor concurrentievermogen, duurzame groei en sociale samenhang inhoudt;


8. het belang van een overeengekomen, samenhangend en sectoroverschrijdend beleid dat gericht is op jongeren;


9. in dit verband het belang van het Witboek over jeugd, vooral van de open coördinatiemethode en het opnemen van de jeugddimensie in andere beleidsvormen, en de noodzaak om de synergie en complementariteit van de verschillende beleidsvormen en programma's die met jongeren te maken hebben, te versterken;


10. dat een beter begrip van jongeren en hun levensomstandigheden een voorwaarde is om effectieve maatregelen te kunnen vaststellen die jongeren aanmoedigen hun mogelijkheden optimaal te benutten;


11. dat de steun van jongeren voor de strategie van Lissabon nodig is om het welslagen ervan te garanderen.

DEELT


12. in dit verband de door de Commissie geformuleerde overtuiging dat de strategie van Lissabon "ervoor moet zorgen dat de voorgestelde hervormingen ertoe bijdragen jongeren een eerste kans te geven en hun de vaardigheden bij te brengen die zij gedurende hun hele leven nodig zullen hebben";


13. het door de Commissie in haar mededeling voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2005 uitgesproken streven zich in het bijzonder op jongeren te richten op bepaalde hoofdterreinen zoals werkgelegenheid, combinatie van gezins- en beroepsleven, investeringen in menselijk kapitaal en onderzoek en ontwikkeling.

IS VAN OORDEEL DAT


14. een dergelijke op jongeren gerichte aanpak op basis van de bestaande instrumenten en mechanismen daadwerkelijk moet worden geïntegreerd in de onder de strategie van Lissabon vallende beleidsterreinen;


15. bij de specifieke inspanningen ten gunste van jongeren de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in acht moet worden genomen en ook moet worden gekeken naar jongeren met minder kansen, met name op de terreinen onderwijs, werkgelegenheid, sociale integratie en mobiliteit;


16. de actieve deelname van jongeren aan de samenleving tegelijkertijd een doel en een middel is dat de betrokkenheid van de Europese burgers bij de doelstellingen van Lissabon waarborgt en bijdraagt tot de persoonlijke ontplooiing van jongeren, hun sociale integratie en de sociale samenhang in het algemeen. Zij vormt derhalve een bijkomende factor voor het welslagen van de strategie van Lissabon.

VERZOEKT DE EUROPESE RAAD


17. in het kader van de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon en van de bespreking van de mededeling van de Commissie voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2005, het initiatief van een Europees pact voor de jeugd op te nemen en daarin met name aandacht te besteden aan werkgelegenheid, sociale samenhang, onderwijs, opleiding, mobiliteit en de combinatie van gezins- en beroepsleven;


18. richtsnoeren vast te stellen voor de concrete maatregelen die nodig zijn om dit initiatief uit te voeren in alle betrokken sectoren;


19. nota te nemen van het voornemen van de Commissie om een mededeling aan te nemen over dit initiatief;


20. aan de Commissie en de lidstaten de taak toe te vertrouwen jongeren en jongerenorganisaties volledig bij deze aanpak te betrekken, onder andere via "het Europees Jeugdforum";


21. te zorgen voor de follow-up van de uitvoering van het Europees pact voor jongeren via de rapportagemechanismen van de strategie van Lissabon, en de Raad (Onderwijs/Jeugdzaken/ Cultuur) op te roepen bij te dragen aan de follow-up van de aspecten die onder zijn bevoegdheid vallen."

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

MILIEU

Recyclage van verpakkingen - Uitbreiding

De Raad heeft een richtlijn aangenomen tot vaststelling van de uiterlijke termijnen voor het bereiken van de nieuwe taakstellingen krachtens de richtlijn betreffende verpakking en verpakkingsafval (PE-CONS 3601/05) door de lidstaten die op 1 mei 2004 toegetreden zijn


---

Zie PB C 142 van 14.06.2002, blz. 1.
De Unie heeft zich in maart 2000 (zie de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, 100/1/00) als doel gesteld de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is duurzame economische groei tot stand te brengen met meer en betere banen en meer sociale samenhang.
Richtlijn 94/62/EG (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/12/EG (PB L 47 van 18.2.2004, blz. 26).