Vrije Universiteit Amsterdam

Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam. 21/02/2004


---

Hoe reageert Nederland met een ramp voor deur?

Wassend water leidt tot uittocht van de Randstad

Als binnen een eeuw de zeespiegel 5 tot 6 meter stijgt, door stijgende temperaturen met als gevolg het afbreken en in zee raken van ijsmassa"s van de West-Antarctic Ice Sheet, dan komen regeringsmaatregelen te laat, verhuizen Nederlandse bedrijven en hun werknemers collectief naar hoger gelegen gebieden en wordt het Randstadgebied niet gered. Deze verwachtingen staan in het rapport "Neo-Atlantis: Dutch Responses to Five Meter Sea Level Rise" van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de VU. In opdracht van de Europese Commissie, onderzocht het IVM de reactie van de Nederlandse samenleving op een worst-case scenario met zo"n grote zeespiegelstijging.

In de spotjes van postbus 51 bereidt weerman Timofeeff ons er op voor: de komende eeuw gaat de zeespiegel stijgen en we moeten ons ertegen wapenen om droge voeten te houden. Daarbij gaat hij en met hem het ministerie van VROM uit van een scenario waarover een redelijke wetenschappelijke consensus bestaat: de gemiddelde temperatuur op de aarde stijgt komende eeuw met ongeveer 1,5 tot 6 graden Celsius en de zeespiegel zal tussen de 9 en 90 centimeter stijgen. Een redelijk beheersbaar probleem dus, waarvan de waarschijnlijkheid dat het optreedt groot is. Het IVM verdiepte zich met het project "ATLANTIS - Atlantic Sea Level Rise: Adaptation to Imaginable Worst Case Climate Change" in het andere uiterste: een gigantisch probleem met een kleine waarschijnlijkheid.

De kans op een zeespiegelstijging van vijf of zes meter binnen een eeuw is nauwelijks met zekerheid te berekenen, maar hoe dan ook klein. Dat dit geen reden is om af te wachten en te gokken op een goede afloop, blijkt uit gebeurtenissen zoals de tsunami in Azië. Dus niet alleen de kans, maar ook het potentiële gevolg bepaalt mede de noodzaak voor onderzoek naar en eventuele beleidsontwikkeling voor bedreigende scenario"s.

Het IVM-project bestond uit twintig interviews met experts, uit sociale en technische wetenschappen (waaronder waterbeheer), de overheid (ruimtelijke ordening) en het particuliere bedrijfsleven. Twaalf van hen namen deel aan scenarioworkshops. Er vonden ook uitwisselingen plaats met onderzoekspartners in de EU, met wie ook de gevolgen voor andere delen van de wereld werden besproken. De opdracht aan de experts was: laat de kans en de oorzaak van de gebeurtenis even voor wat ze zijn, en verplaats je in de situatie dat de metershoge zeespiegelstijging een feit is.

De deskundigen kwamen met drie mogelijke strategieën om Nederland fysiek te beschermen tegen deze aangenomen naderende catastrofe. In de eerste krijgen alle lage delen, ongeveer de helft van het land, dijkverhogingen van zes tot zeven meter. Volgens de tweede strategie krijgt alleen de Randstad extra bedijking; de andere lage delen worden opgegeven. De laatste optie was dat alle lage delen van Nederland, inclusief de Randstad, worden opgegeven. De keuze voor een bepaalde strategie zet de samenleving voor een akelig dilemma: om tijdig een eventuele bedijking gereed te hebben moeten we, gezien de enorme operatie die dat vergt, eigenlijk nu al beginnen. Maar tegelijk is de noodzakelijkheid onzeker.

Initiatieven en reacties

Van de regering, van het bedrijfsleven en van burgers werd daarnaast een verwachting opgesteld van initiatieven en reacties. Van de regering hoeven we niet veel initiatief te verwachten. Oplossingen bedenken in geval van een gigantische zeespiegelstijging staat niet op de politieke agenda. Concrete plannen, als het opbouwen van infrastructuur voor verhuisde bedrijven en huishoudens in hoger gelegen delen van Nederland en de EU, krijgen doorgaans pas vorm als een gebeurtenis als heeft plaatsgevonden. De oorzaak is volgens de onderzoekers, dat regeringen eerder reactief dan pro-actief zijn. Kabinetten hebben allereerst een korte zittingstijd en neigen tot kortetermijndenken. Er zijn daarnaast te veel actuele problemen die voorrang krijgen. Bovendien heeft de regering draagvlak nodig; daarvoor is het noodzakelijk dat de bevolking overtuigd is dat een mogelijk rampscenario kan plaatsvinden en dat is nu niet het geval.

Van het bedrijfsleven is het meeste initiatief te verwachten. In de informele netwerken van topmanagers en bedrijfscommissarissen zullen tijdig beslissingen worden besproken en genomen. Dat betreft opinievorming en besluitvorming over tijdige verhuizing of een stop op verdere uitbreiding van bijvoorbeeld de Luchthaven Schiphol, Shell Pernis of het Rotterdams Havenbedrijf, maar ook van hoofdkantoren als van Unilever in Rotterdam, of Philips, ABN-AMRO, Ahold en ING in Amsterdam. Wanneer besloten wordt om bedrijfscentra te verhuizen, dan zal dat vooral richting Arnhem en Nijmegen zijn. In een extreem geval is er collectieve verhuizing naar bijvoorbeeld Normandië denkbaar.

Het Centraal Bureau van de Statistiek laat nu al een toenemende mobiliteit en migratie van huishoudens zien. Die trend zal zich doorzetten: huishoudens van werknemers bij vertrekkende bedrijven zullen ook verhuizen. Het gevoel van onveiligheid zal toenemen en daarmee de drang om naar hogere gebieden te verhuizen. Gezinnen verhuizen dan in toenemende mate naar andere Europese landen. De allochtone bevolking aanzienlijk van omvang in de grote steden heeft waarschijnlijk veel vertrouwen in de overheid, maar zal aan de andere kant ook vrij gemakkelijk het besluit nemen om terug te gaan naar hun landen van afkomst.