http://www.minbuza.nl/20050218-091636-A
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
- Directie Duurzame Economische Ontwikkeling
Afdeling Internationale Markten
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
- 18 februari 2005
Behandeld
- F. van der Staaij
Kenmerk
- DDE-0025a/2005
Telefoon
- 070 348 6117
Blad
- 1/5
Fax
- 070 348 5956
Bijlage(n)
- - dde@minbuza.nl
Betreft
- Uw verzoek inzake "The State of Food Insecurity in the World 2004"-
-
Graag - bied ik u hierbij- mijn reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van - 10 december 2004 met kenmerk - 04-BuZa-80 inzake - "The State of Food Insecurity in the World 2004" van de FAO, de Landbouw en Voedsel Organisatie van de Verenigde Naties.
De commissie verzoekt mij met name te reageren op de stelling uit bovengenoemd rapport dat de Millennium Development Goal om de honger per 2015 te halveren, nog haalbaar is.
"The State of Food Insecurity in the World 2004"
Het rapport luidt terecht de alarmbel vanwege de trage voortgang in de realisatie van deze doelstelling. Dit is gebaseerd op cijfers van de laatste schattingen van ondervoeding voor de periode 2000-2002 en de trends sinds de nulmeting in de periode 1990-1992, die gebruikt is voor de wereldvoedseltop. Duidelijk is dat de trend voor de ontwikkelingslanden als groep onvoldoende is om de doelstelling voor 2015 te halen. De in 2004 door FAO geproduceerde "puntschatting" voor 2000-2002 ligt met 814
miljoen zelfs hoger dan de 796 miljoen ten tijde van de wereldvoedseltop in 1996. Het rapport benadrukt dat honger een menselijke tragedie is die ondermeer 5 miljoen kinderen per jaar het leven kost. Daarnaast becijfert de FAO dat honger ook een groot economisch verlies oplevert dat in de vele miljarden loopt.
Het is niet allemaal kommer en kwel als trends van groepen landen worden bekeken. Positief is dat er meer dan 30 landen zijn met een totale bevolking van meer dan 2,2 miljard die sinds 1990-1992 ondervoeding met een kwart hebben gereduceerd en op schema liggen om de doelstelling te halen.
Bij vergelijking van de eerste en de tweede helft van de jaren 90, valt op dat de bijna tot staan gekomen vooruitgang van India en China samen, de positieve trends bij overige ontwikkelingslanden maskeert. Als bemoedigend signaleert het rapport dat tussen 1995-1997 en 2000-2002 in Sub-Sahara Afrika de groei in het aantal ondervoedden verminderde van 5 miljoen tot 1 miljoen per jaar en het percentage terugliep van 36% naar 33%.
Het rapport maakt duidelijk dat de geproduceerde schattingen - die gebruikt worden voor meting van mondiale voortgang - een grote mate van onzekerheid kennen. We hebben echter nog geen betere methode op mondiaal niveau. FAO wijst op de noodzaak om voor het opzetten van doelgerichte actie verder te kijken. Met behulp van gegevens op huishoudniveau moet voor bepaalde regio's of bevolkingsgroepen meer precies gemeten en geanalyseerd worden. Speciale aandacht verdienen ook de zogenaamde "hunger hot
spots". Deze gebieden - die slepende voedselcrises kennen - komen vooral voor in Afrika.
Omdat voedselzekerheid zo'n breed ontwikkelingsprobleem is, kiest de FAO ervoor niet elk jaar de hele materie te behandelen. Na vorig jaar speciale aandacht te hebben besteed aan HIV-AIDS richt het rapport deze keer speciale aandacht op:
· de gevolgen voor kleine boeren van veranderingen in voedselsystemen door mondialisering en urbanisatie;
· het veranderende profiel van honger en verkeerde voeding.
De veranderende voedselsystemen met een steeds dominantere rol van grote winkelketens biedt kansen en voor kleine boeren vooral grote uitdagingen. In de Keniaanse exportsector is het aandeel van kleine boeren in een weliswaar sterk gegroeide markt in de jaren 90 gedaald van 70% naar 18%. Het rapport concludeert dat kleine boeren die erin slagen te leveren aan grote winkelketens met hun hoge producteisen, zich organiseren in coöperaties of zich verbinden aan grote commerciële productiebedrijven.
De sectie over het veranderende profiel van honger signaleert ondermeer dat de veranderende voedingsgewoonten door urbanisatie het risico verhogen van zwaarlijvigheid en daarmee geassocieerde aandoeningen. Ook ontwikkelingslanden krijgen daarmee te maken. Individuen die in hun jeugd door ondervoeding beperkt zijn in hun groei lopen een verhoogd risico.
Ook een aantal andere onderwerpen passeert de revue. Het rapport memoreert de adoptie door de leden van de FAO van de vrijwillige richtlijnen voor de implementatie van het recht op voedsel. In een aantal landen - Zuid Afrika, India en Brazilië - worden stappen gezet om deze rechten juridisch af te dwingen.
Hulp bij en na crises dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de veerkracht van de bevolking in haar omgeving. De hulp dient zich volgens de FAO ondermeer te richten op versterking van diversiteit van bestaansmiddelen en te bouwen op lokale instituties, zoals voor de vermeerdering en verspreiding van zaaizaad. Tenslotte wordt zowel voor de bestrijding van honger als HIV-AIDS een lans gebroken voor meer aandacht voor scholing van meisjes.
FAO signaleert dat het tempo omhoog moet en ook kan indien de politieke wil en benodigde middelen beschikbaar komen. Daarvoor zou ruw geschat jaarlijks 24 miljard dollar aan extra publieke investeringen nodig zijn. Het rapport beveelt aan te investeren in een tweeledige aanpak. Enerzijds in de versterking van productiviteit en inkomens en anderzijds in een sociaal vangnet dat directe toegang tot voedsel moet verschaffen aan kwetsbare groepen.
Ook wijst het rapport erop dat - indien het doel alsnog bereikt zou worden - gerekend kan worden op jaarlijks 120 miljard dollar economisch voordeel. Dit wordt teruggevoerd op de verhoogde productiecapaciteit van de extra mensen die goed gevoed hun mogelijkheid volledig benutten om te groeien, hun geestelijke vermogens te ontwikkelen en aan het arbeidproces deel te nemen. In die zin zouden ook de uitgaven voor een sociaal vangnet als een renderende investering moeten worden gezien.
- Reactie
In grote lijnen deelt de Nederlandse regering de analyse en conclusies van het rapport inclusief de conclusie dat de millennium-doelstelling inzake de halvering van honger per 2015 alsnog haalbaar is. Wel hecht ik eraan onder de aandacht te brengen dat de daarvoor benodigde politieke wil niet alleen of op de eerste plaats betrekking heeft op de bereidheid van donoren om extra geld beschikbaar te stellen.
De vereiste politieke wil dient in de eerste plaats gerealiseerd te worden in de landen waar honger een probleem is. Het overzicht in het rapport van de "hunger hot spots" toont aan dat deze overwegend zijn gerelateerd aan ofwel lopende of recente conflicten ofwel aan slecht economisch beleid. Dit onderstreept het belang van nationale verantwoordelijkheid en politieke wil voor de structurele verbetering van vrede, veiligheid en economisch beleid.
De "hunger hot spots" worden bepaald door de relatieve ernst van de problemen en concentreren zich voornamelijk in Afrika. Echter om de doelstelling 'halvering van de honger' te bereiken is ook voortgang vereist in grote Aziatische landen zoals India waar de problemen relatief minder zijn maar de absolute aantallen groot. Daar gaat het veelal om aandacht voor gemarginaliseerde groepen die niet kunnen aanhaken bij de economische ontwikkeling van het land.
Het feit dat 30 landen op schema liggen om de doelstelling 'halvering van de honger' te halen, toont aan dat het kan. Vorig jaar heeft FAO een profiel geschetst van het type ontwikkelingslanden dat relatief weinig ondervoeding kent. Er zijn ook goede voorbeelden, die navolging verdienen.
Het is aan de internationale donorgemeenschap inclusief Nederland te doen wat in haar vermogen ligt om daarbij steun te bieden. Binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt daarom de nodige prioriteit gegeven aan een integrale aanpak van hulp, handel en veiligheid, aan verbetering van het ondernemersklimaat en steun aan onderwijs, reproductieve gezondheidszorg en AIDS-bestrijding. Een billijker internationaal handelsregime, wegnemen van marktbescherming van rijke landen en
uitfaseren van handelsversterkende subsidies, en het ontbinden van de hulp zijn voor voedselproducenten van levensbelang. In verband met de positie van boeren enboerinnen in moderne productketens wordt er nu gewerkt aan de operationalisering van de aanbevelingen van de Commissie Doornbos en ben ik voornemens om aan de positie van kleine boeren en boerinnen aandacht te besteden in een partnerschap met "Wageningen", waarbij de Stichting Agro-Keten Kennis en Agriterra nauw betrokken zullen zijn.
Het versterken van spaar- en kredietsystemen voor deze groepen wordt daarbij betrokken.
De Nederlandse inzet richt zich ook op het voorkomen van verdere degradatie van de natuur, het tegengaan van ontbossing en verwoestijning en verbetering van watermanagement, infrastructuur en energievoorziening. Hiervoor is jaarlijks 0,1% van het BNP beschikbaar.
Via TMF-subsidies worden organisaties ondersteund die producenten, bijvoorbeeld katoen-, koffie- en bananenboeren, ondersteunen met trainingen voor hoger rendement. Sinds de Duurzaamheidstop in Johannesburg in 2002 heeft de Nederlandse regering diverse partnerschappen afgesloten om de kwaliteit van exportproducten, zoals garnalen en palmolie, volgens Brusselse sanitaire en phytosanitaire standaarden te bevorderen.
In verschillende partnerlanden bevordert de Nederlandse regering het toekennen van landrechten en het opzetten van een kadaster en worden decentralisatieprocessen begeleid.
Daarnaast is er permanente aandacht voor voedselzekerheid.
Voor onmiddellijke tekorten wordt voedselhulp verleend, met inachtneming van het functioneren van lokale productie en markten.
Zo heeft Nederland bijvoorbeeld samen met het VK en het World Food Programme een Keniaans voedselhulpprogramma ondersteund, waarvoor de Keniaanse overheid zelf het voedsel beschikbaar heeft gesteld.
Nederland geeft via haar partnerschapprogramma met de FAO steun aan de capaciteit van die organisatie om de voedselproblematiek te monitoren en te analyseren. Deze capaciteit is terug te vinden in de kwaliteit van dit rapport en in de mogelijkheid van de FAO om ontwikkelingslanden te helpen honger in kaart te brengen, oorzaken te analyseren en effectievere programma's op te zetten.
Concluderend merk ik op dat de haalbaarheid van de doelstelling 'halvering van de honger' in de eerste plaats afhankelijk is van besluitvorming in de landen zelf maar dat de donorgemeenschap alert zal moeten blijven om adequaat steun te blijven geven aan ontwikkelingsmogelijkheden en noodhulp. In september van dit jaar zal in New York de stand worden opgenomen met de implementatie van de Millennium Verklaring met input van het "Committee on World Food Security" (CFS) dat zich in mei beraadt
over de voortgang 10 jaar na de wereld voedseltop. Deze evenementen zullen aan alle betrokkenen zowel nationaal als internationaal stof tot nadenken geven en hopelijk een impuls voor meer en effectievere actie. De hongerproblematiek en steun aan zo veel mogelijk structurele oplossingen hebben onze blijvende aandacht.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Ministerie van Buitenlandse Zaken