Aan de Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal
DatumUw brief (Kenmerk)Ons kenmerk
16-02-200526 januari 2005/2040506860DGB 2005-00440
Onderwerp
Vragen van het lid Dezentjé Hamming over monumenten-CV's
Bijgaand ontvangt u een nota ter beantwoording van de door mevrouw Dezentjé Hamming gestelde vragen.
De Staatssecretaris van Financiën,
Mr. drs. J.G. Wijn
Nota ter beantwoording van de vragen van het lid Dezentjé Hamming (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over monumenten-CV's.
1. Onderschrijft u dat de doelstelling van de monumentenregeling is het in standhouden van het cultureel historisch erfgoed?
Ja.
2. Deelt u de mening dat de twee hiervoor bestaande fiscale regelingen niet gelijktijdig toegepast kunnen worden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee geen sprake is van een ongewijzigde voortzetting van de monumentenregeling in de Wet Inkomstenbelasting 1964, terwijl dat wel het uitgangspunt was bij de parlementaire behandeling? Zo neen, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de huidige regeling alsnog - en zo spoedig mogelijk - in overeenstemming gebracht dient te worden met deze uitgangspunten? Zo neen, waarom niet?
De vrijstelling van overdrachtsbelasting bij verkrijging van een monument door een rechtspersoon kan naar haar aard niet samengaan met de aftrek van onderhoudskosten van datzelfde monument in de inkomstenbelasting. De inkomstenbelasting wordt immers niet geheven van rechtspersonen. Voor verkrijgingen door particulieren geldt het omgekeerde: zij komen niet in aanmerking voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting, maar kunnen onder de voorwaarden van artikel 6.31 Wet IB 2001 wel onderhoudskosten aftrekken.
Hetzelfde gold onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zodat er op dit punt geen strijd ontstaat met de uitgangspunten van de Belastingherziening 2001.
3. Kent u de artikelen «Is de zogenoemde monumentenregeling van art. 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 toegankelijk voor (participaties) in besloten vastgoedfondsen?» en «De monumentenregeling in de overdrachtsbelasting»?
Ja.
4. Deelt u de mening van mr. R.P. Kranenborg dat op grond van de wettelijke regeling van artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet alleen appartementsrechten maar ook participaties in besloten vastgoedfondsen in beginsel uitgesloten zijn van de monumentenaftrek in de inkomstenbelasting? Zo neen, waarom niet?
Ja.
5. Deelt u de mening van drs. M. Wörsdörfer dat door het ministerie van Financiën en de Belastingdienst de regeling in de overdrachtsbelasting op verschillende onderdelen te strikt wordt geïnterpreteerd? Zo neen, waarom niet?
Het zal duidelijk zijn dat ik toepassing van de wet door en namens mij niet als 'te strikt' kwalificeer.
6. Deelt u de mening dat de regeling in de overdrachtsbelasting dient te worden aangevuld met een vrijstelling bij de verkrijging van aandelen in monumentenrechtspersonen en dat deze regeling dient te worden gewijzigd in die zin dat de verkrijging van Rijksmonumenten door niet in Nederland gevestigde rechtspersonen eveneens vrijgesteld moet zijn in verband met mogelijke strijdigheid met het EU-recht? Zo neen, waarom niet?
7. Is het de bedoeling geweest om voor toepassing van de Rijksmonumentenregeling voor beleggingspanden in Box III een onderscheid te maken tussen zaken en rechten? Zo ja, waarom is dit onderscheid niet gemaakt voor Rijksmonumentenpanden als eigen woning?
8. Hoe verhoudt het vijfde lid van artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zich met de uitleg van de Belastingdienst dat de toegang tot de Rijksmonumentenregeling voor Box III panden alleen mogelijk is indien sprake is van de volledige eigendom van een onroerende zaak?
6 tot en met 8. Zoals uit de antwoorden op de vragen 2, 4 en 5 blijkt, wordt de monumentenregeling in zowel de overdrachtsbelasting als de inkomstenbelasting toegepast overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Ik zal, gelet op hetgeen in deze vragen wordt gesteld, bezien in hoeverre dit leidt tot knelpunten. Zo nodig zal ik voorstellen tot aanpassing doen. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer van mijn bevindingen in kennis stellen.
9. Hoe verhoudt zich de visie van de Belastingdienst met uw besluit van 23 oktober 2003 , waarin bevestigend wordt geantwoord op de vraag of, uitgaande van een besloten (transparante) CV, die juridisch eigenaar is van een monumentenpand, voor de participant recht bestaat op de monumentenaftrek?
10. Wanneer maakt u aan deze ongewenste situatie een einde?
9 en 10. In het bedoelde besluit wordt uitgegaan van de situatie waarin een transparante CV volledig juridisch eigenaar is van een monumentenpand. Bij volledige eigendom is er geen sprake van een genotsrecht dat op grond van artikel 6.31, vijfde lid, Wet IB 2001 aan toegang tot de monumentenaftrek in de weg zou staan. De omstandigheid dat iemand slechts voor een deel volledig eigenaar is werpt geen belemmering voor de aftrek op.
Memorie van toelichting, Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3 pag. 265.
Artikel, 6.31 Wet inkomstenbelasting 2001en artikel 15, lid 1, onderdeel p, Wet op belastingen van rechtsverkeer.
Mr. R.P. Kranenborg (WFR 2003/6547, blz. 1545 e.v.).
Drs. M. Wörsdörfer (WFR 2004/6559, blz. 14 e.v.).
Nr. CPP2003/1853M.
Ministerie van Financiën