Contactpersoon
-
Datum
16 februari 2005
Ons kenmerk
DGW 2005/55
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
1
Uw kenmerk
VW-04-853
Onderwerp
Advies Nota Ruimte
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u toekomen, conform uw schriftelijk verzoek van 6 december
2004, mijn brief aan de voorzitter van de Adviescommissie Water inzake het
advies 'Nota Ruimte'.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Contactpersoon
W.J. Goossen
Datum
16 februari 2005
Ons kenmerk
DGW 2005/52
Doorkiesnummer
070 - 351 83 63
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
AcW-2004/31
Onderwerp
Advies Nota Ruimte
Zijne Koninklijke Hoogheid,
Mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer wil ik allereerst de Adviescommissie Water hartelijk danken
voor het advies over de Nota Ruimte dat u mij op 18 november 2004 heeft
toegezonden. De commissie heeft onder uw voorzitterschap op gedegen en
terzake kundige wijze de relatie tussen het waterbeleid en de Nota Ruimte
onderzocht en daar een aantal belangrijke conclusies aan verbonden.
Daarbij geeft uw commissie aan dat zij positief staat ten opzichte van de
uitgangspunten van het ruimtelijk beleid in algemene zin, maar dat in de
Nota Ruimte onvoldoende borging en sturing op de uitvoering van het beleid
geeft om met vertrouwen de toekomstige rol van het (regionale) watersysteem
als één van de structurerende principes te zien voor bestemming, inrichting
en beheer van de ruimte.
Uw commissie is tot een advies gekomen, dat de volgende vier punten omvat:
De waterbeheerder zou - meer dan nu het geval is - in het ruimtelijke
ordeningsproces op het juiste moment een zwaarwegend advies moeten geven.
Daartoe zou de waterparagraaf in structuurplannen, bestemmingsplannen of
vrijstellingen - als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO - een
zwaardere lading gegeven moeten worden, bijvoorbeeld door het opnemen van
het kostenveroorzakersbeginsel in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening.
In ieder geval zouden de lange termijn kosten van beheer en onderhoud van
het watersysteem zichtbaar moeten worden gemaakt bij de uiteindelijke
besluitvorming over ruimtelijke ingrepen.
Ten aanzien van de rijkssturing van de wateropgave in economische
belangrijke gebieden, in concreto de enveloppen/programma's in de
uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte, zou de rol van het rijk in deze
gebieden niet beperkt moeten worden tot de ontwikkeling van de
hoofdinfrastructuur, maar zou ook aandacht moeten hebben voor de effecten
op het watersysteem en voor de interactie tussen het hoofd- en regionaal
watersysteem.
Waterberging in tijden van waterovervloed zou eveneens betrokken moeten
worden bij het maken van bestuurlijke afspraken en het sluiten van nieuwe
waterakkoorden. Daartoe zou de Wet op de waterhuishouding aangepast moeten
worden.
Voor de regionale waterbeheerders zouden procesinstrumenten ontwikkeld
moeten worden voor het toetsen van de veiligheid van niet-primaire
waterkeringen.
In reactie daarop laat ik u het volgende weten. Ten aanzien van de borging
en de sturing op de uitvoering van het beleid in de Nota Ruimte stelt het
kabinet ruimte voor ontwikkeling centraal en kiest weloverwogen voor een
gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling. Het kabinet gaat daarbij uit van
een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de
decentrale overheden. Rijk, provincies, (samenwerkende) gemeenten en
waterschappen hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor het op orde
brengen en houden van het regionale watersysteem. Het realiseren van de
doelstellingen is daarbij een verantwoordelijkheid van vele partijen. Het
rijk biedt een beperkt aantal generieke instrumenten om de afstemming
tussen het (regionaal) ruimtelijk en waterbeleid te bevorderen.
'Zwaarwegend advies waterbeheerder op het juiste moment' (par 4.1.).
Het is van belang te onderstrepen dat in de Nota Ruimte nadrukkelijk is
opgenomen dat water één van de structurerende principes bij de bestemming,
de inrichting en het beheer van de ruimte dient te zijn. Deze hoofdlijn is
vervolgens uitgewerkt in een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten
betekenen dat in ruimtelijke visies en plannen locatiekeuzen, inrichtings-
en beheersmaatregelen nadrukkelijk mede op grond van waterhuishoudkundige
argumenten worden afgewogen. De afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord
Water zijn daarbij richtinggevend (par 3.2.3 Nota Ruimte). Ten aanzien van
waarborging van de wateropgave bij verstedelijking is in paragraaf 2.3.2.8
nog een nadere uitwerking opgenomen, waar ook uit blijkt dat de kosten die
gemaakt moeten worden om nadelige effecten voor de waterhuishouding te
voorkomen en/of te compenseren, voor rekening komen van de planexploitatie,
tenzij het waterbergend vermogen in de uitgangssituatie niet op orde was.
In dat laatste geval zijn de kosten voor rekening van de betreffende
waterbeheerder.
Het advies om de lange termijn kosten van beheer en onderhoud van het
watersysteem zichtbaar te maken bij de uiteindelijke besluitvorming over
ruimtelijke ingrepen en het advies om de waterparagraaf in
structuurplannen, bestemmingsplannen of vrijstellingen - als bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van de WRO - een zwaardere lading te geven,
inclusief het voorbeeld om het kostenveroorzakersbeginsel op te nemen in
het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, zal ik mee laten nemen bij de
evaluatie van de watertoets, die begin 2006 afgerond zal worden.Op basis
van de evaluatie zal ik bezien of het instrument watertoets en de
wettelijke verankering daarvan, alsmede de lading van de waterparagraaf in
ruimtelijke plannen, aanpassing behoeft.
"Enveloppen" (par. 4.2.1).
Het rijk zal het instrument "programma-aanpak" toepassen voor een selectie
van gebieden met majeure opgaven die bijdragen aan een wezenlijke
versterking en ontwikkeling van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.
Zonder een directe betrokkenheid van het rijk zijn deze opgaven niet
(tijdig) door decentrale overheden of marktpartijen te realiseren. Met het
bereiken van een voortvarende en adequate rijksinterne afstemming over een
aantal majeure en onderling afhankelijke uitvoeringsbesluiten bespoedigt
het kabinet belangrijke nationale doelstellingen. Ik deel in zoverre uw
zienswijze dat het rijk daarbij in samenwerking met de regionale partners,
ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, voldoende aandacht dient te
hebben voor de effecten van de projecten uit deze programma's op het
watersysteem en de daarbij mogelijke interactie tussen hoofd- en regionaal
watersysteem.
'Samenhang hoofd- en regionaal systeem' (par. 4.2.2).
Momenteel bezie ik samen met de andere partijen die het Nationaal
Bestuursakkoord ondertekend hebben, wat voor afspraken over de samenhang
tussen het hoofd- en regionaal watersysteem in extreme omstandigheden
gemaakt moeten worden op de zogeheten blauwe knooppunten. Ik ben van mening
dat voor economisch sterke gebieden die een nauwe relatie hebben met het
watersysteem het maken van deze afspraken van groot belang is. Afspraken
hierover kunnen in waterakkoorden worden vastgelegd. Het advies van de
commissie met betrekking tot waterberging zal ik hierbij meenemen. Ik zal
het advies tevens meenemen in het lopende traject naar een nieuwe Integrale
Waterwet (IWW).
'Veiligheid regionale waterkeringen' (par. 4.2.3.).
Naar aanleiding van een actie uit het Nationaal Bestuursakkoord Water,
heeft het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) vastgesteld dat op dit
moment onduidelijkheid bestaat over de vraag wie bij wateroverlast
(waaronder overstroming van niet-primaire waterkeringen) waarvoor
verantwoordelijk/aansprakelijk is. Naar verwachting zal op korte termijn
in het LBOW hierover verder gesproken. Uw advies zal ik bij de verdere
gedachtevorming ten aanzien van dit onderwerp betrekken.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat