Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Tweede Kamer der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2515 AA 's-Gravenhage
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
W&B/B&K/05/10446
Onderwerp Datum Contactpersoon
Schuldenproblematiek 15 februari 2005
Op 30 november 2004 heeft een algemeen overleg plaatsgevonden over het
onderzoeksrapport "Schulden: een (on)dragelijke last", mijn reactie op het rapport van
Intrum Justitia over het betaalgedrag in Nederland en op het persbericht van het Landelijk
Platform Integrale schuldhulpverlening en over mijn antwoorden op commissievragen over
het Nibud-rapport "Financieel gedrag in Nederland". Tijdens dit algemeen overleg heb ik
met u van gedachte gewisseld over deze onderwerpen en de aanpak van de
schuldenproblematiek in het algemeen. Daarnaast heb ik u toegezegd in een brief nader in te
zullen gaan op de volgende onderwerpen.
1. Stand van zaken overleg schuldenregistratie
2. Private schuldbemiddelingsbureaus
3. Boetes en dwangakkoord
4. Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet FIDO) en de grens voor sociale
kredietverlening
5. Moratorium bij huisuitzettingen in de Wet schuldsanering natuurlijke personen
6. Ouderen en schuldenpreventie.
1. Stand van zaken overleg schuldenregistratie.
In het algemeen overleg is gesuggereerd, dat de registratie van schulden bij het BKR zou
moeten worden uitgebreid met bijvoorbeeld studieschulden, energie- en huurschulden en
deelname aan de Wsnp-regeling. Met een dergelijke registratie wordt verwacht dat de
financiële instellingen daardoor beter de kredietwaardigheid van iemand kunnen toetsen.
Een dergelijk voorstel heeft u ook neergelegd bij mijn collega van Financiën tijdens de
behandeling van de Wet financiële dienstverlening op 16 september 2004. Bij brief van 15
juli 2003 (Kamerstuk TK, Vergaderjaar 2002-2003, 28.258, nr 7) bent u door mijn
voorganger geïnformeerd over de resultaten van een onderzoek naar de wenselijkheid en
mogelijkheid van een centrale registratie van schulden, dat feitelijk neerkomt op de nu door
u voorgestelde uitbreiding van de registratie van schulden. De minister van Financiën
heeft toegezegd in overleg met mij te bezien of de gemaakte afwegingen in dat onderzoek
voor heroverweging in aanmerking komen. Inmiddels vindt hierover overleg plaats tussen
2
beide departementen. De minister van Financiën zal u in het najaar schriftelijk over de
uitkomst informeren.
2. Private schuldbemiddelingsbureaus
De vraag is gesteld of specifiek beleid rond de aanpak van het malafide handelen van
particuliere schuldhulpbureaus bestaat. Ik heb u toegezegd te zullen nagaan bij mijn collega
van Economische Zaken hoe het beleid op dat gebied er uit ziet en om hoeveel bureaus het
gaat. Namens de staatssecretaris van Economische Zaken kan ik u mededelen, dat wanneer
er klachten of aangiftes binnenkomen op het gebied van schuldbemiddeling deze door de
FIOD-ECD in behandeling worden genomen. De klachten komen grotendeels binnen via de
Nederlandse Vereniging van Volkskrediet. Andere bronnen zijn particulieren, gemeenten en
kranten. Afgelopen jaar (2004) zijn ongeveer 20 meldingen over verschillende
ondernemingen binnengekomen. Indien blijkt dat de betreffende schuldbemiddelaar zich
schuldig maakt aan een overtreding van de WCK is sprake van een economisch delict en
kan ingevolge de Wet op de economische delicten (WED) een opsporingsonderzoek worden
ingesteld. In de meeste gevallen is er een samenhang met andere delicten (zogenaamde
`commune delicten') en wordt het onderzoek besproken tussen FIOD-ECD en het parket
van het Openbaar Ministerie, verantwoordelijk voor de bijzondere opsporingsdiensten. In dit
reguliere overleg wordt de beslissing genomen om al dan niet een opsporingsonderzoek in te
stellen. Er worden ook onderzoeken verricht in combinatie met andere
opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld op het gebied van faillissementsfraude. In totaal
waren einde 2004 in ieder geval twee onderzoeken afgerond en nog drie onderzoeken
gaande.
3.Schulden uit boetes in relatie tot dwangakkoord.
Ik heb toegezegd u nader te zullen toelichten in welke gevallen verkeersboetes en andere
justitiële vorderingen kunnen worden meegenomen in een zogeheten "dwangakkoord". De
mogelijkheid van een dwangakkoord zal worden opgenomen in de wetswijziging Wet
Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp).
Na overleg met mijn collega van Justitie kan ik u berichten dat vorderingen van het CJIB
(verkeersboetes) op gelijke wijze kunnen worden betrokken bij een buitengerechtelijke
schuldregeling als vorderingen van andere schuldeisers, zolang de frequentie en/of de
hoogte van de boetes niet te omvangrijk is. Bepalend is de vraag of de weigerende
schuldeiser zich onredelijk opstelt, gezien zijn eigen belang en het belang van de
schuldenaar. In het wetsvoorstel Wsnp (Kamerstuk 29 942), dat u op 16 december 2004 is
aangeboden door de minister van Justitie, is het nieuwe artikel 287a Faillissementswet
opgenomen dat de mogelijkheid biedt om aan de rechter te verzoeken een weigerachtige
schuldeiser te dwingen tot medewerking aan een schuldregeling. Dan zal sprake moeten zijn
van een onredelijke weigering om in die schuldregeling mee te gaan. Een bijzondere
regeling voor bepaalde categorieën schuldeisers past niet in dit algemene pressiemiddel.
Het beoordelingscriterium is dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot de weigering van
instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, gezien de
onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van zijn
weigeringsbevoegdheid en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt
geschaad. Deze norm wordt ingevuld aan de hand van allerlei wegingsfactoren voor de
rechter: onder andere is relevant de hoogte van de schuld en het aandeel in de totale omvang
van de schuldenlast, het aantal wel meewerkende schuldeisers en hun aandeel, de ernst van
---
de schuld of boete, het ontstaanstijdstip van de schuld, de mate van afbetaling door de
schuldenaar, en de frequentie van schulden of boetes.
Wanneer een verzoek tot een dwangakkoord wordt afgewezen, dan kan de schuldenaar
vervolgens verzoeken te worden toegelaten tot de Wsnp.
Vanuit het oogpunt van voldoende maatschappelijk draagvlak voor de Wsnp en voor de
gedachte van de schone lei is in het wetsvoorstel Wsnp kritisch gekeken naar schulden die
evident niet te goeder trouw zijn ontstaan. In de Memorie van Toelichting (TK 2004-2005,
29 942, nr. 3) is het voorgestelde stelsel uitgebreid toegelicht. Het gaat daarbij niet zozeer
om relatief lichte vergrijpen zoals parkeerboetes en snelheidsovertredingen: ten aanzien van
overtredingen blijft de goede trouw toetsregeling zoals die was. Maar schulden die
voortvloeien uit strafrechtelijke veroordelingen wegens misdrijf, binnen vijf jaar voor
indiening van het verzoekschrift, staan voortaan aan toelating tot de Wsnp in de weg.
Daarnaast zijn schulden uit misdrijf ouder dan vijf jaar en schadevergoedingen aan
slachtoffers voortaan uitgesloten van de werking van de schone lei die staan echter in
beginsel niet in de weg aan toelating tot de Wsnp.
4. Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet FIDO) en de grens voor sociale
kredietverlening
Tijdens het algemeen overleg is voorgesteld om de grens voor het verlenen van sociale
kredieten door de gemeentelijke kredietbanken op te rekken van 130% naar 150% van het
bruto minimumloon. Ik heb toegezegd contact op te zullen nemen met het ministerie van
Financiën over de Wet FIDO en over het oprekken van de in de bepalingen betreffende het
financieringsbeleid van openbare lichamen1 genoemde grens. Op basis van dit ambtelijke
overleg kan ik u berichten dat bij de totstandkoming van de bestaande grens van 130% van
het bruto minimumloon, zorgvuldig is gekeken naar de vraag of hiermee de groep mensen
die niet voor krediet bij een reguliere bank terecht kan, wordt afgedekt. In aanvulling op de
130% grens kunnen mensen met een hoger inkomen (>130% van het bruto
minimuminkomen), die als gevolg van een achterstandsmelding van het Bureau
Kredietregistratie niet of niet op redelijke voorwaarden terecht kunnen bij commerciële
kredietverstrekkers, aanspraak maken op een krediet bij een gemeentelijke kredietbank
wanneer:
o sprake is van een borgstelling door de overheid of een overheidsinstantie;
o de kredietnemer een leeftijd van 65 jaar of ouder heeft;
o de kredietnemer een tijdelijke verblijfsvergunning heeft;
o de kredietnemer beschikt over een schriftelijke afwijzing van een gelijke
kredietaanvraag bij een financiële instelling met een vergunning op grond van de
Wet op het consumentenkrediet.
De bestaande regeling biedt dan ook voldoende waarborg om te voorkomen dat mensen op
geen enkele wijze toegang hebben tot kredietverstrekking.
Bovendien dient te worden opgemerkt dat bij een verhoging van de bestaande grens van
130% het gevaar bestaat dat gemeentelijke kredietbanken de markt voor commercieel
krediet betreden. De publieke sector moet zich richten op haar publieke taak en geen
commerciële activiteiten ontplooien die daarbuiten vallen. Daarnaast dienen partijen onder
gelijke voorwaarden op een markt te opereren. Het is dan ook van groot belang dat een
zorgvuldige scheiding van de publieke sector en de private sector gegarandeerd blijft.
Gelet op het bovenstaande en omdat verder geen duidelijke signalen zijn ontvangen die er
op wijzen dat er mensen zijn die op geen enkele wijze toegang tot kredietverstrekking
1 Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 26 906, nr. 14
4
hebben, wordt oprekking van de grens van 130% van het minimum bruto loon niet
wenselijk geacht.
5. Moratorium bij huisuitzettingen in de Wsnp.
Ik heb toegezegd om met de minister van Justitie te bespreken of in het kader van de Wsnp
de mogelijkheid moet worden geboden om via een moratorium een schuldsanering te
regelen waardoor een huisuitzetting wordt voorkomen.
Namens de minister van Justitie kan ik u berichten dat de wens die ten grondslag ligt aan de
vraag van de Kamer om een moratorium bij huisuitzettingen tijdens de Wsnp, eerder ook
door de Commissie schone lei 2 is geuit. Deze commissie adviseerde de Minister van
Justitie in februari 2004 over de wenselijke aanpassingen van de schuldsaneringsregeling.
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wsnp, is dan ook een regeling opgenomen die
uithuis zettingen tijdens de Wsnp moet voorkomen. Daartoe wordt de Faillissementswet in
artikel 305 lid 2 aangepast.
Oude huurschulden, die dus dateren van voor de schuldsaneringprocedure, waren altijd
al geen grond meer voor een opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst. Maar
bovendien - en dat is nieuw - zal ook een ontruimingsvonnis dat dateert van voor de Wsnp-
procedure niet meer kunnen worden uitgevoerd, mits de schuldenaar van zijn kant de
lopende huurtermijnen betaalt. De huurovereenkomst wordt voor de duur van de Wsnp van
rechtswege verlengd.
6. Ouderen en schuldenpreventie.
Tijdens het algemeen overleg is aangegeven dat steeds meer ouderen geconfronteerd
worden met schuldsituaties. Ik heb u toegezegd dat ik in overleg met het Nibud zal bekijken
of in een project aandacht besteed kan worden aan de groep ouderen.
Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Het Nibud zal in 2005 activiteiten opzetten
richting ouderen.
Moties Huizinga-Heringa c.s. (Kamernummer 24515, nr. 63 en 64).
Tijdens de plenaire behandeling op 15 december 2004 van het verslag van het algemeen
overleg van 30 november 2004 zijn een aantal moties ingediend waarvan er twee zijn
aangenomen. Het betreft de motie Huizinga-Heringa c.s. (24515, nr. 63) over het opstellen
van een plan van aanpak, op grond waarvan een goede afstemming tussen de betrokken
ministeries is gewaarborgd als ook een integrale aanpak van de schuldenproblematiek.
De voorbereidingen om te komen tot een gezamenlijk Plan van Aanpak met de betrokken
ministeries zijn inmiddels gestart. Ik verwacht voor de zomer het plan van aanpak te kunnen
toezenden.
De tweede motie Huizinga- Heringa c.s. (24515, nr. 64) over de inspanningen van de
regering en andere actoren in de sector die gericht dienen te zijn op (vrijwillige) certificering
van de minnelijke schuldhulpverlening inclusief de bonafide private schuldhulpverleners.
In 2003 heeft SZW een verkenning uitgevoerd naar de certificering van de publieke
schuldhulpverlening. De uitkomst van deze verkenning is bij brief van 15 juli 2003 aan de
TK medegedeeld. Uit de verkenning bleek dat het uitgangspunt voor certificering moet zijn:
vrijwillige certificering vanuit de sector zelf, waarbij zelfregulering het hoofdmotief moet
zijn. Gemeenten gaven aan vooral behoefte te hebben aan een uniforme werkwijze van de
uitvoering van de integrale schuldhulpverlening. Zo is in 2004 in samenwerking met het
5
Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening een Handreiking Integrale
Schuldhulpverlening tot stand gekomen. Daarnaast heeft het Landelijk Platform ISHV in de
afgelopen jaren verschillende modellen ontwikkeld t.b.v. de uniforme werkwijze.
De NVVK hanteert voor haar leden een gedragscode schuldregelen. Verschillende private
schuldbemiddelingsbureaus zijn lid van de NVVK en handelen in overeenstemming met
deze gedragscode. Deze gedragscode is ook een vorm van kwaliteitswaarborg.
SZW zal deze motie uitvoeren in overleg met het ministerie van Economische Zaken.
Daarover zijn al contacten gaande met Economische Zaken. Daarnaast zal SZW overleggen
met VNG, Divosa en NVVK teneinde vast te stellen hoe de ingezette richting rond
vrijwillige certificering verder kan worden vormgegeven.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid