Contactpersoon
-
Datum
15 februari 2005
Ons kenmerk
DGP/WV/u.05.00232
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
04/60/VW
Onderwerp
Initiatiefnota wandelbeleid
Geachte voorzitter,
Bij brief van 22 december 2004 met kenmerk 04/60/VW verzocht u om een
reactie van het kabinet op de Initiatiefnota "Wandeloffensief - Geef de
wandelaar weer ruimte" (Kamerstukken II 2004/05, 29 892, nr. 1). Mede
namens mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voldoe
ik hierbij aan dit verzoek.
Het onderwerp wandelen is ook tijdens de behandeling van de Nota Ruimte aan
de orde geweest. De amenderende motie van de heer Duyvendak wijst daar
nadrukkelijk naar (Kamerstukken II 2004/05, 29 435, nr. 96). Het kabinet
heeft daarop aangegeven dat het nationale kader voor het wandelen al vorm
heeft gekregen en dat de uitvoering voor het toegankelijk maken van de
groene ruimte bij de provincies ligt.
De minister van LNV heeft dit in zijn reactie op het advies "Ontspannen in
het groen" van de raad voor het landelijk gebied (RLG) nader uiteen gezet
(Kamerstukken II 2004/05, 26 419, nr. 19). In deze reactie stelt het
kabinet dat gemeenten in het kader van hun ruimtelijk en stedenbouwkundig
beleid mogelijkheden voor met name wandelen en fietsen integraal moeten
opnemen in hun plannen. Het Rijk zal zijn bijdrage voor groene diensten
gericht inzetten in de rijksprioritaire gebieden, zoals de Ecologische
Hoofdstructuur, nationale landschappen en reconstructiegebieden. Het
ministerie van LNV heeft een brochure gemaakt om agrariërs te stimuleren
gerichter de toegankelijkheid van het platteland voor met name wandelen te
verbeteren.Gekoppeld hieraan zal dit jaar een pilot worden uitgevoerd om
tot een daadwerkelijk regionaal wandelnetwerk op agrarische grond te komen.
In het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland 2004 heeft het kabinet verder
opgenomen dat alle gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur volledig
dienen te worden opengesteld voor recreatief medegebruik, dit uiteraard
behoudens maatregelen in verband met specifieke beschermingsdoelstellingen.
Ook alle twintig in de Nota Ruimte aangewezen nationale landschappen dienen
zonder betaling voor het publiek toegankelijk te zijn ten behoeve van
recreatief medegebruik.
De inzet van het kabinet is om de rijksgelden voor de landelijke
routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen met ingang van 2007 via het
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) aan de provincies ter beschikking
te laten komen. De initiatiefnota doet het voorstel om ook middelen van
Verkeer en Waterstaat middels de Brede Doel Uitkering (BDU) voor
wandelpaden aan te wenden. Het lopen als onderdeel van de dagelijkse
verplaatsing valt onder het verkeer - en vervoerbeleid van de decentrale
overheden. Voorzieningen hiervoor kunnen inderdaad betaald worden uit de
BDU. Het recreatief wandelen en recreatieve wandelpaden vallen hier evenwel
niet onder.
De initiatiefnota doet het voorstel om wandelen aan te pakken zoals met
fietsen bij het Masterplan Fiets is gebeurd. Dit plan moet echter geplaatst
worden tegen de achtergrond van het toenmalige SVV 2 beleid dat ernaar
streefde om de groei van het autogebruik te verminderen. Gezien het feit
dat ongeveer de helft van de autoverplaatsingen een korte rit betreft
(korter dan 7,5 kilometer) lag er bij de fiets een belangrijke potentiële
kilometerreductie. Het beleid was gericht op het promoten van de fiets als
alternatief voor de auto, zowel als zelfstandig vervoermiddel als in
combinatie met het openbaar vervoer. Daarnaast kon het stimuleren van
fietsgebruik bijdragen aan de leefbaarheidsdoelstel-lingen. Dit vormde
genoeg reden om het fietsbeleid van gemeenten en provincies een aantal
jaren stevig te stimuleren. Ook nu, na de Masterplan Fiets - periode, is
het stimuleren en het faciliteren van het fietsbeleid van decentrale
overheden onderdeel van het verkeer - en vervoerbeleid van het kabinet.
Recreatief fietsgebruik en recreatieve fietspaden maken daar geen deel van
uit. Dat was ook al zo in de tijd van het Masterplan Fiets. Het Rijk blijft
evenwel invulling geven aan zijn ondersteunende taak bij het realiseren van
de landelijke routenetwerken voor wandelen en fietsen.
Bij nieuwe weginfrastructuur wordt bij de keuze voor het tracé altijd
rekening gehouden met de barrièrewerking van de weg. Daarbij wordt vooral
gekeken naar de thema's doorsnijding leefgebied van dieren en de sociale
barrièrewerking (zoals de bereikbaarheid van scholen of sportverenigingen).
Daar waar mogelijk en nodig vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid
worden verbindingen over of onder de weg aangebracht. Dit is ook het geval
bij de in de initiatiefnota aangehaalde Rijksweg A73 waarover begin 1995
een tracébesluit is genomen. Het Tracé kruist een groot aantal
oorspronkelijke wandelwegen. Bij de realisering van deze 40 kilometer lange
nieuwe autosnelweg worden 40 passages aangebracht die alle toegankelijk
zijn voor wandelaars.
De initiatiefnota wijst er op, dat regelmatig bestaande kruisingen van
wandelpaden met wegen en spoorwegen worden afgesloten, waardoor de
gebruiksmogelijkheden van deze routes drastisch worden beperkt.
Voor spoorwegen heb ik hierover op 27 januari 2005 met u gesproken tijdens
de behandeling van de nota veiligheid van het railvervoer (Kamerstukken II
2004/05, 29 893, nr. 1 en 2). De nota stelt dat een onbeveiligde overgang
verbeteren uit meer kan bestaan dan alleen opheffen om zodoende ook de
recreatieve functie in de afweging een rol te kunnen laten spelen. Door
ProRail wordt nu landelijk overleg gevoerd met belangenorganisaties. In het
overleg met de wegbeheerder kan deze informatie worden meegenomen. Bij het
verbeteren van de beveiliging van onbeveiligde overwegen kan bijvoorbeeld
worden onderzocht of door het weren van het gemotoriseerde verkeer en het
plaatsen van een betere afscheiding een voldoende resultaat kan worden
bereikt.
In reactie op het voorstel uit de initiatiefnota tot het recht op oeverpad
kan ik u melden dat tot op heden bij Rijksprojecten altijd is bezien waar
recreatief medegebruik van de oevers langs vaarwegen mogelijk is en is daar
aan meegewerkt. Samenwerking met regionale overheden is hierbij belangrijk
aangezien veel oevers langs Rijkswateren niet in eigendom van het Rijk
zijn. Ook de oevers van regionale wateren in beheer en eigendom van
waterschappen worden steeds meer toegankelijk voor recreatief medegebruik.
Overigens gaat het hierbij om een materie die deels in de Wegenwet (1930)
wordt geregeld. De Wegenwet stelt onder meer regels over de openbaarheid
van 'voetpaden'. Een bestaand voetpad kan niet aan het openbaar verkeer
worden onttrokken zonder een besluit van het daartoe bevoegde
bestuursorgaan, te weten de regering bij rijkswegen, provinciale staten bij
provinciale wegen en bij wegen in beheer bij een waterschap, en de
gemeenteraad bij overige wegen.
Tot slot kan ik u melden dat op diverse plaatsen een verband is gelegd
tussen mensen/wandelaars en natuur/dieren als het gaat om het ontsnipperen
van het landschap. De behandeling van Meerjarenprogramma Ontsnippering is
voorzien op 3 maart 2005. Bij het oplossen van knelpunten kan het
medegebruik van al bestaande kunstwerken worden bevorderd op viaducten, in
duikers, onder bruggen en in onderdoorgangen voor lokaal verkeer. Dit
gebeurt door extra geleiding en door aanpassingen aan/op het kunstwerk. Het
kan zijn dat de wens wordt uitgesproken om ecoducten ook open te stellen
voor wandelaars. Dit is mogelijk als de functionele eisen te stellen vanuit
het gebruik van de voorziening door natuur en door wandelaars niet
tegenstrijdig zijn. Er zijn al enkele voorbeelden waar een 'natuurbrug' ook
de functie krijgt als brug voor recreanten.
Ik ga er van uit u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat