---
Brieven aan de Kamer
---
Voorstel berging vermisten luchtoorlog 1939-1940
15-2-2005 10:57:00
Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reageer ik op uw brief van 24 september 2004 (Def-04-150), waarin u mij verzoekt om een reactie op de brief van de heer J. Boon uit Amstelveen (d.d. 27 augustus 2004). De heer Boon doet in zijn brief een voorstel om alle vermiste vliegers te bergen, die zijn neergestort op Nederlands grondgebied en in haar kustwateren in de luchtoorlog tussen 1939 en 1945. Hiervoor zou een nationaal fonds in het leven moeten worden geroepen, waarmee kan worden voorzien in de financiering van een snelle berging van alle nog in Nederlandse bodem aanwezige vliegtuigwrakken. Aan dit fonds dient het Rijk jaarlijks een bijdrage te doen.
De regering voert een evenwichtig beleid ten aanzien van het bergen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog, waarbij de bevoegdheden functioneel zijn belegd. Mijn collega voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik achten het onverstandig in dit complexe dossier veranderingen aan te brengen. Voor de goede orde licht deze brief het beleid ten aanzien van de ruiming van vliegtuigwrakken en de rol van de rijksoverheid daarin nader toe.
De berging van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog is een gevoelig, voor sommigen emotioneel onderwerp. Bovendien is het een onderwerp waarbij uiteenlopende aspecten in hun onderlinge verband dienen te worden gewogen. Het betreft in eerste instantie de piëteit met zowel de gesneuvelden zelf als hun nabestaanden. Daarnaast zijn er vaak zwaarwegende belangen ten aanzien van de openbare orde en andere lokale omstandigheden. Op 15 april 1996 trad daarom een circulaire van de toenmalige ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken in werking, inzake de berging van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog. Deze circulaire, die het oogmerk heeft informatie te verschaffen, maakt de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en procedures bij de berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog inzichtelijk. In het bijzonder worden de gemeenten gevraagd hun medewerking te verlenen aan de in de circulaire beschreven procedures. Een naar aanleiding van een evaluatie op enkele details herziene versie van deze circulaire treedt in de eerste helft van 2005 in werking. Hieronder ga ik kort in op de verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van de berging van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog,zoals weergegeven in de circulaire.
Korte schets van het beleid Van belang bij de discussie over eventuele berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog is dat de exacte locatie van deze vliegtuigwrakken in veel gevallen niet bekend is. Vliegtuigwrakken waarvan de precieze locatie wel bekend is, zijn soms, maar niet altijd, door de desbetreffende gemeente met een gedenksteen of een monument gemarkeerd. Met of zonder gedenksteen worden deze wrakken door de Nederlandse overheid, evenals door andere partijen uit de Tweede Wereldoorlog, als "oorlogsgraf" beschouwd. Uit piëteit met de gesneuvelden worden deze locaties in principe niet verstoord. Het komt echter voor dat nabestaanden wensen dat stoffelijke overschotten worden herbegraven of overgebracht naar huis. Op die manier kan piëteit met de nabestaanden een factor in de belangenafweging zijn.
Over het al dan niet bergen van vliegtuigwrakken en / of stoffelijke resten beslist het bestuur van de betrokken gemeente. Overwegingen die daarbij een rol kunnen spelen, naast die ten aanzien van de piëteit met gesneuvelden en hun nabestaanden, zijn onder meer aspecten van openbare orde en veiligheid, het algemeen belang, de volksgezondheid, maar ook de beoordeling van de lokale situatie en omstandigheden. Als een gemeentebestuur besluit tot berging over te gaan, ondersteunt de rijksoverheid de gemeenten hierbij. Om de zorgvuldigheid van de berging te waarborgen en de afspraken die hierover bij de Verdragen van Genève in 1949 internationaal zijn gemaakt goed uit te voeren, geschiedt de feitelijke berging van vliegtuigwrakken onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Defensie. De bergingsofficier van de Koninklijke luchtmacht voert de berging van het vliegtuigwrak uit. Daarnaast is de berging en identificatie van stoffelijke resten voorbehouden aan de Bergings en identificatiedienst van de Koninklijke landmacht (BIDKL), in verband met terzake geldende overeenkomsten met de Verenigde Staten, het Britse Gemenebest en Duitsland over de overdracht van stoffelijke resten. De BIDKL voert deze taak uit in overeenstemming met de procedures van de Wet op de lijkbezorging. De hierboven weergegeven bevoegdheidsverdeling is mede door de rechter onderschreven in zijn uitspraak van 9 november 2001 (Reg. Nr. SBR 00/1245).
De bergingsdiensten van het ministerie van Defensie worden in principe kosteloos aan het gemeentebestuur ter beschikking gesteld. Als een gemeentebestuur besluit tot berging over te gaan, komen de overige uitgaven (zoals bijvoorbeeld civieltechnische kosten en verzekeringen) in beginsel voor r ekeningvandeopdrachtgever,degemeente.Ookin het geval dat de inzet van defensiemiddelen is gebonden aan de regels voor marktoptreden door de rijksoverheid worden kosten in rekening gebracht, zoals bijvoorbeeld bij de opsporingvan explosieven - dus niet de ruimingervan. Als wordt vermoed dat er explosieven aanwezig zijn, kan op grond van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 (Stb. 2002, 597) van de minister van BZK, voor bepaalde kostensoorten, onder bepaalde voorwaarden en boven een bepaald drempelbedrag, van rijkswege bij het ministerie van BZK een bijdrage worden aangevraagd.
Voorstel van de heer Boon De bevoegdheidsverdeling ten aanzien van het bergen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog functioneert naar wens. Dit blijkt niet alleen uit de vele besluiten sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, van gemeentebesturen bergingen uit te voeren. De bergingscapaciteit van Defensie wordt al jaren optimaal benut. De huidige planning van de bergingsofficier van de Koninklijke luchtmacht voorziet in het jaarlijks bergen van vijf vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog. Voor het komende jaar staan thans bergingen gepland in de gemeente Hof van Twente en de gemeente Werkendam.
De heer Boon stelt voor de rijksoverheid de verantwoordelijkheid te geven voor het bergen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog, onder leiding van een stuurgroep van de minister van BZK. Volgens de heer Boon kan het bergen van alle vermiste vliegers in de Nederlandse bodem dan binnen vijf jaar worden uitgevoerd. Dit voorstel gaat voorbij aan de hierboven beschreven positie en verantwoordelijkheden van de gemeentebesturen. Naar mijn mening wordt bovendien geen recht gedaan aan de bergingsdiensten van Defensie, die werken aan de grenzen van hun capaciteit. De suggestie dat er andere professionele organisaties bestaan die ingehuurd kunnen worden dit soort werkzaamheden te verrichten, is, gelet op de hierboven genoemde internationaal verdragsrechtelijke verplichtingen en overeenkomsten met bondgenoten, niet juist.
Ten slotte wijs ik het voorstel van de heer Boon af een nationaal fonds op te richten, waarin het Rijk jaarlijks vijf miljoen euro stort ter financiering van bergingen. Eerder in deze brief is uiteengezet dat gemeentes, onder de geldende voorwaarden, van overheidswege een bijdrage kunnen ontvangen als zij besluiten tot berging over te gaan.
De minister van Defensie,
H.G.J. Kamp