Ministerie van Algemene Zaken

Toekomstlezing van de minister-president voor Futur, netwerk van jonge ambtenaren, Den Haag, 14 februari 2005

DE EEUW VAN MIJN DOCHTER

In 1951 kreeg de toen vijfjarige Geert Mak van zijn vader - die een reis naar Canada had gemaakt - een rode brandweerauto. Een halve eeuw later weet hij zich dat moment nog heel goed te herinneren.

"Hij was gemaakt van het nieuwe materiaal dat men 'plastic' noemde. Roder dan bakeliet, zachter dan ijzer, en het róók ook anders. Het had een vliegwiel dat een vuursteentje liet vonken onder een rood zwaailicht."

Dit verhaal komt natuurlijk uit het prachtige boek De eeuw van mijn vader.

Voor de mensen die het niet hebben gelezen: in dat boek schetst Geert Mak een portret van de twintigste eeuw, aan de hand van de persoonlijke geschiedenis van zijn ouders. Vader Mak werd geboren in 1899 te Schiedam, in het gezin van een zeilmaker. De eerste geuren die hij moet hebben geroken - schrijft zijn zoon - waren teer, touw, kaantjes en de walm van olielampen.

Het bijzondere van het boek van Geert Mak is dat hij laat zien welke ingrijpende veranderingen we meemaken zonder dat we ons daar dagelijks van bewust zijn. Onder de oppervlakte van onze vaste gewoonten, zekerheden en patronen gaat een enorme dynamiek schuil.

Die dynamiek voelen we bijvoorbeeld als we ons leven van nu vergelijken met dat van onze ouders en grootouders. Dan zien we enorme verschillen.

In de jaren vijftig waren gezinnen waarin beide ouders werkten een uitzondering. Terwijl nu tweeverdieners en anderhalf-verdieners de norm zijn. Zorgtaken waren vroeger het domein van de vrouw. Nu voelen mannen zich daar evenzeer verantwoordelijk voor (wat overigens niet wil zeggen dat die verantwoordelijkheid altijd volledig wordt gepraktiseerd).

Een keuze voor een baas was vaak een keuze voor het leven. Nu zoeken we om de zoveel jaar 'een nieuwe uitdaging'. In 1960 had 55% van onze beroepsbevolking niet meer dan lagere school. Natuurlijk had je toen mensen die in de avonduren studeerden voor hun MO-akte. Maar het idee van 'een leven lang leren' was voor de meeste mensen nog volstrekt onbekend.

De vitale senior was in de jaren vijftig nog geen wijd verbreid fenomeen. Natuurlijk, er waren uitzonderingen. Maar wie de gezegende leeftijd van 65 jaar bereikte, voelde zich in de meeste gevallen oud en der dagen zat.

Vergelijk dat eens met de mensen die nú met pensioen gaan. Zij hebben het gevoel dat ze nog minstens twintig actieve jaren voor de boeg hebben. En dankzij de technologische verbeteringen in de gezondheidszorg en de gegroeide welvaart zijn ze ook veel beter in staat om lang van het leven te genieten.

Behalve de repatrianten uit Nederlandsch-Indië kenden we in de jaren vijftig nauwelijks immigranten. Nederland was juist een emigratieland. Inmiddels is tien procent van onze bevolking van allochtone herkomst en wonen er in onze grote steden meer allochtone dan autochtone jongeren.

Kinderbijslagwet, Algemene Bijstandwet, Ziektewet, WAO, AWBZ, minimumloon, de koppeling; ze bestonden nog niet in de jaren vijftig. Er waren al wel regelingen voor bejaarden, weduwen en wezen, invaliden en werklozen. Alle sociale uitkeringen bij elkaar bedroegen in 1950 zeven procent van het nationaal inkomen. Nu is dat zevenentwintig procent.

Wie begin jaren vijftig van Leeuwarden naar Amsterdam reisde, nam de lijnboot Amsterdam-Lemmer en was bijna een dag onderweg. Er reden in die tijd nog geen 200.000 auto's in Nederland rond. Nu zijn dat er 7 miljoen. Nederland telde halverwege de jaren vijftig een paar duizend televisietoestellen. Nu is de televisie overal aanwezig en bepaalt ze voor een groot deel onze kijk op de wereld.

Denkt u nog wel eens terug aan de tijd vóór de doorbraak van de pc? Herinnert u zich nog hoe het toeging als je voor school, studie of werk een stuk moest schrijven? De twintigers onder u hebben het niet meer meegemaakt, maar de dertigers en veertigers weten het nog. Op zo'n Remmington, met kladversie na kladversie en van die witte velletjes tipp- ex.

Niemand kon in de jaren vijftig in zijn stoutste dromen bedenken dat het ooit nog eens mogelijk zou worden om met behulp van een soort platte tikmachine een complete vliegvakantie te boeken, je belastingaangifte te doen of wetenschappelijke bronnen te raadplegen.

De 'Eeuw van mijn vader' die Geert Mak beschrijft, is een eeuw van enorme veranderingen geweest. Voor het grootste deel veranderingen ten goede.

Als je die veranderingen overziet, dan vraag ik me als vader onwillekeurig af: hoe gaat 'De eeuw van mijn dochter' eruit zien? Zij is geboren in 1999, precies honderd jaar na Geert Maks vader. Dit is dus háár eeuw.

Nu zijn ontwikkelingen moeilijk te voorspellen. Neem alleen al het internet. Niemand kon de uitvinding en de geweldige gevolgen daarvan voorzien. Natuurlijk kun je verschillende scenario's schetsen. Het Centraal Planbureau is daar heel sterk in. Maar wat de toekomst zal brengen, weet niemand.

We weten in feite maar één ding zeker. Dat de veranderingen, de dynamiek door zullen gaan. Steeds sneller.

Die veranderingen moeten we positief tegemoet treden. Met optimisme. We moeten ze niet tegenwerken door krampachtig vast te houden aan alles wat we hebben en kennen. Maar juist de ruimte geven.

Hierbij past één belangrijke mits. Want er zijn zaken die we wel overeind willen houden. Omdat ze absolute voorwaarden zijn voor een goed leven in ons land.

Ik spits dit verhaal vanmiddag toe op onze sociaal-economische toekomst. Maar de eerste voorwaarde voor een goed leven in ons land, is natuurlijk onze rechtsorde. Die rechtsorde is de enige manier om onze samenleving, met al zijn verschillende opvattingen, overtuigingen en levensstijlen, op een vreedzame manier in stand te houden. Wie in Nederland woont, heeft zich volstrekt bij onze grondrechten en rechtsorde neer te leggen.

Ik heb veel gesproken met mensen, na de uitbarstingen van geweld en onverdraagzaamheid, eind vorig jaar. En daarbij viel me één ding opnieuw op. Mensen in Nederland willen géén tegenstelling tussen moslims en niet- moslims. We willen vrijwel allemaal maar één ding: vreedzaam met elkaar samenleven. Tal van opbouwende initiatieven in buurten, verenigingen en gemeenten bewijzen dat ook.

De overgrote meerderheid kiest voor vrede en verdraagzaamheid. Een kleine groep radicalen kiest voor terreur, dreigementen en laffe geweldsdaden. Die groep moeten we als gezamenlijke overheden internationaal en nationaal keihard aanpakken. Dat is één. Maar daarnaast moeten we ons allemaal inzetten om ook echt open te staan voor elkaar. In de buurt, op school, op het werk. Door die gewone dagelijkse contacten verminderen we de voedingsbodem voor onvrede, haat en geweld. Vraag uzelf eens af: 'hoeveel mensen met een Marokkaanse of Turkse achtergrond ken ik eigenlijk?' Maar één of twee? Dat is toch een gemiste kans om zelf bij te dragen aan een betrokken samenleving?

Onze rechtsorde als basis voor een vreedzame samenleving is dus cruciaal. Maar er is méér dat we voor de toekomst zeker moeten stellen.

Dan heb ik het over solidariteit. Tussen rijk en arm, gezond en ziek, jong en oud, autochtoon en allochtoon. Zonder die solidariteit valt het verband in onze samenleving weg. We moeten voorkomen dat ons land een land van 'survival of the fittest' wordt.

Eén voorbeeld. Naast tien werkenden staan nu drie gepensioneerden. Over enkele decennia is de verhouding tien naast zes. De volgende generatie leeft in een land waarin een kwart van de bevolking ouder is dan 65 jaar. Hoe organiseren we het zo dat iedereen ook dàn een menswaardig bestaan kan hebben.

En ik heb het over economische weerbaarheid. Die is nodig om te zorgen dat onze welvaart op peil blijft, zodat we kunnen blijven investeren in goede gezondheidszorg, inspirerend onderwijs, een schoon milieu, en al die andere dingen die zo broodnodig zijn.

Die economische weerbaarheid spreekt niet vanzelf. We zijn gewend geraakt aan een hoge welvaart. In de 20ste eeuw verhonderdvoudigde het netto inkomen van een arbeidersgezin. Maar niemand garandeert ons dat we die hoge levensstandaard ook vasthouden.

Als ik zie hoe keihard men in China, in India en in Midden- en Oost-Europa werkt om de achterstand in te halen, dan heeft dat zeker gevolgen voor ons.

'Ver van mijn bed' bestaat niet meer in de economische werkelijkheid van vandaag. India bijvoorbeeld is heel dichtbij. De kans is groot dat de verwerking van uw salaris en van uw hypotheek op dit moment al in India plaatsvindt. En anders is het binnenkort zover.

Dames en heren, om onze onderlinge solidariteit en onze economische weerbaarheid zeker te stellen en om te kunnen profiteren van de kansen die nieuwe ontwikkelingen ons bieden, zullen we wel het een en ander moeten durven veranderen.

Er zijn mensen die beweren dat dat niet nodig is. Dat we grotendeels vast kunnen houden aan de bestaande arrangementen en voorzieningen. Sterker nog: dat het asociaal is daaraan te tornen. Ik vraag me af welk perspectief deze mensen Nederland te bieden hebben.

Het perspectief wat dit kabinet biedt, is duidelijk. Zeker stellen voor de toekomst van wat echt belangrijk is: solidariteit en economische weerbaarheid.
Opnieuw ruimte maken voor mensen, bedrijven en organisaties. Mensen krachtig stimuleren het beste in zichzelf naar boven te brengen.

Dit kabinet wil veranderingen mogelijk maken.

Bij de verkiezingen van 2002 heeft de kiezer duidelijk gemaakt moe te zijn van een overheid die de samenleving onder een deken van technocratie verstikt en de werkelijke problemen onbesproken laat.

Dat ongenoegen bij de kiezer was heel heftig, zelfs na zeven vette jaren.

Vandaar de filosofie van dit kabinet om een eerlijk verhaal te vertellen. We kunnen niet garanderen dat de overheid ieder risico en ongemak kan voorkomen of wegnemen. We zeggen niet met ons beleid voor alles een oplossing te hebben. Maar dat wat we ons voornemen, maken we ook waar. We zitten goed op schema met het werken aan de concrete doelen die we ons in het Hoofdlijnenakkoord hebben gesteld. Op het gebied van veiligheid, onderwijs en innovatie, sociale zekerheid, enzovoorts.

We willen dus de bekende Haagse Pavlov-reactie doorbreken. U kent het wel. Bij elk incident een nieuwe regel. Bij elk probleem een zak met geld. Bij elk thema een 'sturingsfilosofie'. Bij elk signaal een nieuwe circulaire. Bij elke uitdaging een dure 'taskforce'.

Het is niet de overheid die in ons land aan de knoppen moet draaien. Het is ook niet de markt die de dienst moet uitmaken. Het zijn mensen zelf die vorm geven aan hun leven en daarmee aan ons land.

De overheid is er om onze gezamenlijke belangen in het oog te houden. Zij moet zorgen dat iedereen voldoende kansen krijgt. Zij moet de kwaliteit, toegankelijkheid en houdbaarheid van voorzieningen bewaken. En zij moet de solidariteit in onze samenleving ook op de langere termijn verzekeren.

Wat betekent dit nu voor het economisch en sociaal beleid?

Er zijn drie dingen die we moeten aanpakken. We moeten zorgen dat we niet te duur worden. We moeten slimmer gaan werken. We moeten meer mensen aan het werk helpen.

Dat eerste - niet te duur worden - is vooral een kwestie van het beperken van loonstijgingen. Natuurlijk kunnen we nooit concurreren tegen de lage lonen in China en India. Dat moeten we ook niet eens willen. Maar als we flink bij onze buren - Duitsland en België - uit de pas gaan lopen, dan hebben we een probleem. Sinds het einde van de jaren negentig zijn we twaalf procent duurder geworden dan onze naaste concurrenten in Europa.

Vandaar dat het kabinet steeds pleit voor matiging van de lonen. Als we daartoe met zijn allen niet bereid zijn, dan breken we werkgelegenheid af. En we hebben juist meer banen nodig.

Banen ontstaan ook als bedrijven nieuwe dingen durven te gaan doen. Als we slimmer gaan werken. Vandaar het accent van dit kabinet op vernieuwing, op innovatie. Bij alle bezuinigingen hebben we juist meer geld uitgetrokken voor kennis en onderwijs. Het Innovatieplatform is goed op stoom gekomen met concrete voorstellen. Een aantal daarvan zijn we al aan het uitvoeren.

Praktische problemen waar innoverende bedrijven tegenop lopen, pakken we aan. Zo blijft er in ons land teveel nuttige kennis op de plank liggen en is er te weinig uitwisseling tussen bedrijven, universiteiten en hogescholen. Ook kunnen ondernemers onvoldoende goede technici vinden.

Daarom maken we het voor onderzoekers en ondernemers gemakkelijker om te gaan samenwerken en zijn we gestart met de uitvoering van een actieplan Bèta en Techniek, om jongeren enthousiaster te maken voor een exacte opleiding.

De overheid zelf moet ook slimmer gaan werken. We moeten onze rol als nationale regelneef kritisch tegen het licht houden. Die rol past niet meer in deze tijd. We gaan toe naar een maatschappij met minder regels, waarin mensen meer ruimte hebben om dingen op hun eigen manier te doen.

Minder regels betekent ook dat er minder mensen nodig zijn om al die regels te bedenken. Het aantal rijksambtenaren neemt voor het eerst sinds vele jaren af.

Hoe kunnen we in Nederland meer banen scheppen? Niet met meer subsidies. Maar door bedrijven in Nederland meer lucht te geven. Dit kabinet heeft plannen gereed om de bureaucratie voor het bedrijfsleven fors te verminderen. Met 18 procent, ofwel 3 miljard euro. Dat levert 26 duizend banen op. En er komt nog meer aan, want we hebben ons vastgelegd op 25 procent vermindering van de administratieve lasten. Volgens het CPB zou dat
1,5 % extra economische groei op kunnen leveren.

Nieuwe banen zijn broodnodig. Maar broodnodig is óók dat de banen die er zijn worden vervuld. Dat is het derde speerpunt van het kabinet: meer mensen aan het werk helpen.

Zelfs in magere economische tijden komen er in Nederland zo'n 700.000 banen per jaar vrij. Voor veel van die banen zijn - ook met de huidige werkloosheid - geen mensen te vinden. Denk aan de tuinbouwsector die elk jaar weer de grootste moeite heeft om aardbeienplukkers en aspergestekers te vinden. Die mensen halen we dan uit Polen.

Nu de economie weer voorzichtig aantrekt, kan de vraag naar mensen bovendien snel stijgen. We hebben een paar jaar geleden gezien hoe moeilijk het toen was aan personeel te komen. U herinnert zich de winkelstraten nog wel met achter vrijwel iedere ruit een briefje 'personeel gevraagd'.

In totaal zitten 1,6 miljoen mensen vast in een uitkering in het kader van WAO, WW of bijstand. 61% van de mensen tussen 55 en 65 jaar werkt momenteel niet. Tegelijkertijd lopen veel dertigers en veertigers met een drukke baan juist op tegen het feit dat ze nauwelijks gas terug kunnen nemen. Hun leven is prop- en propvol, met hun werk, de zorg voor kinderen en vaak ook voor ouders, studie en sociale contacten.

We zitten dus in een rare situatie met aan de ene kant veel mensen die langs de zijlijn staan en aan de andere kant veel mensen die vooral tussen hun 25ste en hun 50ste levensjaar nauwelijks tijd hebben om op adem te komen en overbelast raken door een opeenstapeling van activiteiten en verplichtingen.

Veel regelingen die we in Nederland hebben versterken die tendens nog eens.

De huidige regelingen stimuleren het vroeg stoppen met werken. Mensen die wat langer willen doorwerken zijn in feite een dief van hun eigen portemonnee. Ongeveer één derde van onze pensioenlasten gaat nu op aan uittredingsregelingen vóór het 65ste jaar. Kunnen we dat handhaven bij een vergrijzende bevolking? Is het eerlijk om tegen jonge mensen te zeggen: u moet nog jaren betalen voor voorzieningen waarvan u zelf geen gebruik zult kunnen maken?

Vandaar dat het kabinet het roer heeft omgegooid. Regelingen die stoppen met werken bevorderen, worden beperkt. In plaats daarvan maken we het gemakkelijker werk, zorg en studie te combineren door de introductie van een levensloopregeling.

Stel dat u voluit van die levensloopregeling gebruik maakt. Dan betekent dat concreet dat u er gedurende uw loopbaan in totaal ruim drie jaar tussenuit kunt, tegen 70 procent van uw loon. Om voor de kinderen te zorgen, om een studie te doen, of om bij te tanken tijdens een wereldreis, dat is aan u. U krijgt dus veel meer vrijheid om werk en andere activiteiten op uw eigen manier met elkaar in balans te brengen.

In de sociale zekerheid gaan we mensen veel sterker aanspreken op hun individuele kansen en mogelijkheden. In de werkloosheidsregelingen en de WAO draait het momenteel meer om de zekerheid van de uitkering dan om de weg terug naar werk. Maar een uitkering mag nooit een vanzelfsprekendheid worden, behalve voor de mensen die echt geen mogelijkheid meer hebben naar de arbeidsmarkt terug te keren.

We zien nu al dat het de goede kant op gaat. Het aantal mensen in de WAO, daalt bijvoorbeeld voor het eerst sinds lange tijd. Met de nieuwe maatregelen die we in petto hebben, versterken we die tendens.

Ik ben bijzonder blij dat we er - eind vorig jaar - in geslaagd zijn met werknemers en werkgevers een sociaal akkoord te sluiten. Het draagvlak voor verandering is daarmee herwonnen, zonder dat de daadkracht verloren is gegaan.

De laatste tijd is ook een discussie losgebarsten over de vraag of we per week niet wat meer uren zouden kunnen werken. Natuurlijk zijn er in Nederland veel mensen met heel drukke banen. Die kunnen er echt geen uren meer bij hebben.

Maar wist u dat de gemiddelde Nederlandse werknemer per jaar zeven volle weken minder werkt dan de gemiddelde werknemer in de Europese Unie? Een beetje ruimte voor wat meer arbeidsuren is er bij veel mensen dus wel, denk ik.

Zorgen dat we als land niet te duur worden, slimmer werken en méér mensen aan het werk helpen. Alle drie zijn met het oog op een economisch gezonde toekomst even hard nodig.

Ik wil ook nog iets zeggen over het zorgstelsel. Want ook in de zorg zijn forse veranderingen nodig om het stelsel zelf gezond te houden.

De zorg in Nederland moet toegankelijk, solidair en betaalbaar blijven. We willen nooit meer terug naar de tijd dat in verpleeghuizen acht mensen op een zaal lagen.

Sterker nog, we gunnen iedereen de best mogelijke persoonlijke zorg. Maar wie het daarmee eens is, moet óók durven nadenken over hoe we dat gaan regelen en betalen.

De wachtlijsten in de zorg zijn duidelijk minder geworden. Maar de stijgende kosten hebben we nog niet onder controle. Een gemiddeld gezin met twee kinderen was vijf jaar geleden 260 euro per maand kwijt aan zorgpremies. Nu is dat 460 euro. En als we niets doen, gaan we over een aantal jaren naar 800 euro per maand. Dat kan zo niet door gaan.

Bovendien zitten er heel rare dingen in het systeem. In feite bepaalt de overheid nog steeds wat goed voor u is als u ziek bent of hulp nodig heeft. Door de starre regels kunnen zorgverleners niet goed inspelen op de individuele behoeften van mensen. Het is voor u vaak slikken of stikken.

En hoe solidair is het eigenlijk dat middeninkomens een hoge ziekenfondspremie betalen en hoge inkomens een vaak lagere particuliere premie?

Dit systeem is niet meer van deze tijd. Daarom voeren we in 2006 een nieuw stelsel in. We stappen af van het onderscheid tussen ziekenfonds en particulier. Iedereen kan in vrijheid een verzekeraar kiezen.

Vindt u uw verzekeraar te duur of vindt u de wachtlijsten bij hem te lang? Dan stapt u over naar een ander. Verzekeraars zullen daardoor veel meer hun best gaan doen om met maatwerk, goede service en scherpe premies klanten te winnen en vast te houden.

Overigens: verzekeraars mogen niet discrimineren en moeten n. re klant tegen dezelfde premie acceptern aan premie kwijt zijn, krijgen via de Belastingdienst geld terug.ieder van hun klanten tegen dezelfde premie accepteren. Om de premies binnen de perken te houden, komen er meer eigen betalingen en gaan we werken met een no claim-korting. Mensen die een te groot deel van hun inkomen aan premie kwijt zijn, krijgen via de Belastingdienst geld terug.

Dames en heren het moderniseren van verouderde stelsels en regelingen komt je in Nederland soms op het verwijt te staan dat je asociaal bezig bent. Maar wat is eigenlijk sociaal?

Werkelijk sociaal beleid is beleid dat ervoor zorgt dat we ook in de toekomst nog een stevig sociaal vangnet en goede gezondheidszorg hebben voor de mensen die dat nodig hebben.

Werkelijk sociaal beleid duwt mensen niet in een slachtofferrol, maar helpt hen om - ook op de arbeidsmarkt - zoveel mogelijk hun talenten te gebruiken.

En we moeten de situatie in Nederland niet dramatiseren. Het overgrote deel van de Nederlanders heeft een levensstandaard waar onze grootouders alleen van konden dromen. Nederland is een land dat het gelijkheidsideaal niet alleen hoog in het vaandel heeft staan, maar dat ideaal ook grotendeels heeft weten te realiseren.

Volgens cijfers van de OESO staan we met onze koopkracht op de zesde plaats onder de rijke landen. Nergens in Europa is het verschil tussen rijk en arm zo klein als in Nederland. Armoede komt nog steeds voor in Nederland, maar op kleinere schaal dan in vrijwel alle andere landen van de Europese Unie. Iedereen in ons land krijgt van jongs af aan alle kansen om te leren en zich te ontwikkelen. We kunnen met recht trots zijn op onze sociale voorzieningen en onze zorgvoorzieningen voor ouderen en gehandicapten. Zij behoren - ook nadat alle maatregelen zijn doorgevoerd - tot de beste in Europa. We zijn geen land dat mensen in de kou laat staan, en dat zullen we ook nooit worden.

Dames en heren, als je ziet wat we sinds de Tweede Wereldoorlog hebben bereikt in ons land, dan staat niets ons in de weg om in de komende decennia nog veel meer te bereiken.

Daarbij moeten we waarborgen wat echt waardevol is: onze solidariteit en onze economische weerbaarheid. Maar we moeten níet krampachtig vasthouden aan allerlei bestaande arrangementen, regelingen, structuren en stelsels die passen bij een eeuw die voorbij is. Zij staan vernieuwing in de weg en brengen datgene in gevaar wat we juist zo graag overeind willen houden.

Om zeker te stellen wat ons dierbaar is, moeten we durven veranderen.

Veranderen is vaak niet gemakkelijk. Maar zonder geloof in verandering was Nederland nooit afgekomen van zijn jaren-tachtig-imago van 'de zieke man in Europa'. Zonder geloof in verandering hadden vrouwen zich nooit een gelijkwaardige plaats kunnen verwerven op onze arbeidsmarkt. Zonder geloof in verandering hadden we ons nooit kunnen ontwikkelen tot een open, kennisintensieve samenleving.

Ik ben optimistisch over de kansen van Nederland. Internationaal onderzoek toont onze sterke kanten aan: goed opgeleide mensen, een goede infrastructuur, een flexibele arbeidsmarkt, een ligging in het hart van Europa, een open denkwijze en houding.

Er is reden om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. Met verwachting, hoop en optimisme.

Dames en heren, de eeuw van mijn dochter wordt een mooie eeuw.