Contactpersoon
-
Datum
11 februari 2005
Ons kenmerk
HDJZ/WAT 2005-54
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
1
Uw brief van
24 december 2004
Onderwerp
Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water (Kamerstukken I 28808, A)
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, de nadere memorie van antwoord inzake het bovenvermelde
wetsvoorstel toekomen.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten
behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
(concept 19-01-05)
Uit het nader voorlopig verslag van de vaste commissies voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, Verkeer en Waterstaat en Milieu blijkt dat in
de memorie van antwoord niet alle vragen naar volle tevredenheid van de
betrokken leden van de Eerste Kamer zijn beantwoord. Deze nadere memorie
van antwoord biedt naar ik hoop wel het gewenste inzicht. Ook deze memorie
wordt uiteraard mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit uitgebracht.
Inmiddels is de implementatie van de Kaderrichtlijn water (KRW) met meer
dan een jaar vertraagd en heeft de Europese Commissie in verband daarmee
het voornemen bekendgemaakt een procedure tegen Nederland bij het Hof van
Justitie van de EU aan te spannen. Ik benadruk in dit licht het belang van
een spoedige mondelinge behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste
Kamer.
De leden van de CDA-fractie maakten enige opmerkingen over de coördinatie
en de verdeling van bevoegdheden. Deze leden stelden onder andere dat de
provincies, waterschappen en gemeenten de bevoegde autoriteiten blijven
voor de waterhuishouding binnen de stroomgebieddistricten. De CDA-
fractieleden trokken op grond van allerlei informatie de conclusie dat
vooral regionaal niet duidelijk is wie het voortouw neemt, waar de
besluitvorming plaatsvindt en waar de politieke en maatschappelijke
afwegingen aan bod komen. Zij stelden dat de regering de verantwoordelijke
partij is voor Brussel maar de taken heeft uitbesteed aan andere partijen
en vroegen wie toetst of men zich regionaal houdt aan de uitgangspunten?
De uitvoering van de KRW zoals die is geregeld in het wetsvoorstel sluit zo
veel mogelijk aan op de bestaande wettelijke taaktoedeling. De
overheidsinstanties die een rol spelen in het waterbeheer blijven hun eigen
wettelijke taken uitvoeren. Kort samengevat: het Rijk zet de kaders uit en
neemt maatregelen op nationaal niveau, de provincies vertalen de kaders in
hun strategische plannen en de waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor
de regionale uitvoering. Aanvullend regelt de Implementatiewet dat de
Minister (i.c. de Staatssecretaris) van Verkeer en Waterstaat, waar nodig
tezamen met de bewindslieden van VROM en LNV, de door de KRW vereiste
coördinatie per stroomgebieddistrict behartigt. Op elk bestuurlijk niveau
wordt dus initiatief genomen voor die KRW-taken die passen in de wettelijke
taken die op dat niveau liggen. De uitvoering van de KRW vergt echter een
goed onderling samenspel van de verschillende bestuursorganen. Zo zijn er
veel KRW-taken die weliswaar decentraal kunnen worden behartigd, maar nog
wel aanvullende centrale sturing vergen. Daarom regelt het wetsvoorstel dat
de concretisering van de taakverdeling en de afstemming bij de uitvoering
voorwerp is van onderling overleg per stroomgebieddistrict tussen de
betrokken bestuursorganen. Niet in de laatste plaats betreft dit de
coördinatie van de plannen in de komende eerste ronde van
stroomgebiedbeheersplanning die eind 2009 moet zijn afgerond. Om de
taakverdeling verder te verduidelijken zal in het voorjaar van 2005 een
werkprogramma worden vastgesteld, waarin het voor alle partijen helder is
wie, wat, wanneer doet ter uitvoering van de KRW.
De regie ligt in handen van de Staatssecretaris van V&W. Deze stelt de
uitgangspunten vast in overleg met de betrokken bewindslieden van VROM en
LNV. Het overleg met de koepels van de andere overheden in het Landelijk
Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) wordt benut om zoveel als mogelijk
draagvlak te krijgen voor de vast te stellen uitgangspunten. Daarnaast zijn
er regionale bestuurlijke overleggen ingesteld om de afstemming te
faciliteren. De Staatssecretaris van V&W toetst of de regionale uitwerking
past binnen de aangegeven kaders .
Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat de Minister van V&W (in casu de
staatssecretaris) ook het bevoegd gezag is ten aanzien van het zeer
belangrijke deel van de uitvoering dat betrekking heeft op de
rijkswateren.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen zich af hoe het zit met de
verantwoordelijkheidsverdeling als er meerdere landen in het spel zijn.
Deze leden vroegen met name wie er knopen kan doorhakken in het geval van
conflicten en of het internationale overleg betekent dat alle landen naar
de pijpen moeten dansen van het land met de minste ambities.
De internationale samenwerking ten aanzien van de uitvoering van de KRW in
een internationaal stroomgebieddistrict is intergouvernementeel van aard;
er is geen supranationaal gezag. Dat betekent dat de
eindverantwoordelijkheid voor maatregelen in een deel van het
stroomgebieddistrict dat is gelegen in een andere staat dan Nederland
berust bij de bevoegde autoriteiten van die staat. Vrijwel altijd gaat het
om een lidstaat van de EU, met als enige uitzondering Zwitserland, en
gelden voor die staat evenzeer de KRW-vereisten. Met name gaat het om de te
realiseren milieudoelen en de verplichting om mee te doen aan
internationale coördinatie. De Europese Commissie kan ingevolge artikel 12
van de KRW op verzoek van een lidstaat adviserend optreden als staten er
onderling niet uitkomen. Het gaat hierbij om een zwaarwegend advies: immers
indien een van de lidstaten zou besluiten het advies niet op te volgen dan
zal dat zeker aan de orde komen bij de beoordeling van het
stroomgebiedbeheersplan door de Europese Commissie in haar rol als
toezichthouder op een correcte naleving.
De Nederlandse regering acht de KRW dan ook een zeer bruikbaar instrument
om tot een voortvarende aanpak te komen van grensoverschrijdende problemen
die juist in ons land vaak grote effecten hebben.
De CDA-fractieleden memoreerden dat zeer verschillend wordt gedacht over
aanwijzing van de Waddenzee als natuurlijk water en vroegen waar daarover
een definitief besluit valt.
De betrokken bewindslieden van de genoemde ministeries hebben besloten in
de rapportage 2004, die onlangs is vastgesteld, de Waddenzee in deze fase
als 'natuurlijk oppervlaktewaterlichaam' te karakteriseren. In deze fase is
gekozen voor de kwalificatie 'natuurlijk' om op deze wijze een goede
afstemming te hebben met de Duitsers en de Denen. Tevens is overwogen dat
de Waddenzee ons grootste nationale natuurgebied is en reeds beschermd is
door andere wet- en regelgeving.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat het verschil tussen 'natuurlijk'
en 'sterk veranderd' slechts alleen gelegen is de mate van
hydromorfologische belasting van een waterlichaam. De aanwezige dijken en
de afsluitdijk, maar ook het op diepte houden van vaargeulen kunnen als een
hydromorfologische belasting worden beschouwd. Deze bestaande situatie zal
hoe dan ook onderdeel uit moeten maken van de referentieomstandigheden.,
maar die staan voor Nederland hoe dan ook niet ter discussie. Mocht bij de
definitieve besluitvorming over de status van de Waddenzee in het
stroomgebiedbeheersplan 2009 blijken dat dezezodanige
referentieomstandigheden door de Europese Commissie als niet mogelijk
worden beschouwd, randvoorwaarden bij aanwijzing als 'natuurlijk' water wel
ter discussie komen, dan zal alsnog worden besloten tot aanwijzing als
'sterk veranderd'.
Ondanks de verschillen van inzicht bij deze kwalificatie is er wel sprake
van bestuurlijke steun bij de nu gekozen insteek; natuurlijk onder
voorwaarden. Alle provincies en alle waterschappen, met uitzondering van
waterschap Friesland, zijn onder deze voorwaarden akkoord.
De leden van de CDA-fractie stelden dat uit de memorie van antwoord de
conclusie zou kunnen worden getrokken dat Nederland zich vrij gemakkelijk
kan beroepen op uitstel dan wel verlaging van de normen. Deze leden wezen
op de diverse condities die de KRW wat dit betreft inhoudt en vroegen in
dit licht wat de reële mogelijkheden zijn.
Ik heb niet de indruk willen wekken dat lichtvaardig tot minder strenge
doelstellingen dan wel termijnverlenging kan worden besloten. Uitgangspunt
is en blijft dat waar mogelijk in 2015 aan de doelstellingen wordt voldaan.
Echter, in artikel 4 van de KRW wordt aangegeven dat onder de daar
beschreven voorwaarden, onder andere indien onevenredig hoge kosten
voorzienbaar zijn, fasering en verlaging mogelijk is. Dat laat natuurlijk
onverlet dat in dergelijke omstandigheden wel al het redelijke moet worden
gedaan om de algemene doelstelling zo dicht mogelijk te benaderen.
De aanpak van een aantal hardnekkige problemen, zoals de belasting van het
water met stikstof en fosfaat, een aantal zware metalen en PAK's zal, naar
het kabinet verwacht, niet voor 2015 zijn opgelost, zelfs niet met een
maximale inspanning. Volgens artikel 4 zijn in dergelijke gevallen fasering
en lagere doelstellingen mogelijk. Overigens loopt momenteel aan de hand
van een aantal praktijksituaties een studie naar de wijze waarop de
besluitvorming over fasering en verlaging van doelen vorm kan krijgen.
De CDA-fractieleden memoreerden dat onlangs aan de Tweede Kamer is bericht
dat de KRW Nederland voor een aanzienlijk grotere opgave stelt dan het
bestaande nationale beleid en vroegen of de minister nu al iets meer kan
zeggen over het begrip aanzienlijk, zowel kwalitatief als kwantitatief?
In de KRW-rapportages die onlangs zijn vastgesteld moest de kans worden
aangegeven dat de waterlichamen in 2015 niet voldoen aan de KRW-
doelstellingen. Ter uitvoering van deze verplichting is door de
waterschappen en de provincies bezien of het bestaande beleid leidt tot het
terugdringen van de emissies van verschillende stoffen tot een niveau dat
nodig is om aan de KRW-doelstellingen te voldoen. In de rapportages wordt
aangegeven dat het overgrote deel van de waterlichamen naar verwachting
niet aan de doelen zal voldoen. Dit vergt dus aanvullend beleid. Daarbij
dient men zich te realiseren dat de eenvoudig uitvoerbare en minder
kostbare maatregelen over het algemeen al onderdeel uitmaken van het
bestaande beleid. De benodigde extra inspanning zal derhalve naar
verwachting 'aanzienlijk' zijn.
Ook ik zou graag nu al een beter beeld hebben van de kosten. Ik heb dan ook
aan het Centraal planbureau verzocht na te gaan of dat in deze fase
mogelijk is. Uit de rapportage van het CPB blijkt echter dat er eerst meer
duidelijkheid moet zijn over de te nemen maatregelen alvorens er een goede
maatschappelijke kosten-batenanalyse kan worden opgesteld. Daarom wil ik
door middel van drie zogenoemde decembernota's in de jaren 2005, 2006 en
2007 van grof naar fijn meer inzicht bieden de te nemen maatregelen en de
bijbehorende kosten. Eind 2005 kan ik naar verwachting een bandbreedte
aangeven die dan in 2006 en 2007 nauwkeuriger wordt ingevuld.
De leden van de fractie van de PvdA wierpen de suggestie van zich dat zij
"het verbieden en in beperkende zin beïnvloeden van onderzoek" een denkbare
aanpak achten, laat staan "een goede strategie". Het ging hen om - door
goede regie - tijdig inspelen op tijdstip van het verschijnen van het
Alterra-rapport.
Tot mijn spijt is de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over
bestuurlijke regie in relatie tot het Alterra-rapport in eerste instantie
verkeerd geïnterpreteerd. Een situatie zoals die ontstond met het
verschijnen van het Alterra-rapport zal zich in de toekomst niet herhalen.
Er wordt nu beter samengewerkt aan de kennisontwikkeling door de betrokken
overheden. Zo is dit najaar gestart met de opzet van een interbestuurlijk
kennisplatform dat kennisvragen gezamenlijk formuleert en laat
beantwoorden.
De leden van de PvdA-fractie stelden dat ook de suggestie dat zij de
bevoegdheden van de waterschappen ter discussie zouden willen stellen,
onjuist is. De vraagstelling van deze leden was er juist op gericht om
waterschappen beter toe te rusten en hen ruimte te bieden om op
stroomgebiedsniveau adequate samenwerking te realiseren.
Ook wat dit betreft betreur ik dat de vraagstelling verkeerd is
geïnterpreteerd. Ik constateer nu dat er geen verschil van mening over
bestaat dat waterschappen goed toegerust dienen te zijn om op
stroomgebiedniveau te kunnen samenwerken. Dat vergt naar mijn mening geen
nadere wettelijke voorzieningen.
De leden van de PvdA-fractie uitten ook los van het voorgaande twijfel over
de bestuurlijke regie. Zij vroegen hoe het kabinet effectief afstemming kan
regelen in regelgeving op gebied van milieubeheer, ruimtelijke ordening,
natuurbeheer en landbouw. Deze leden vroegen of de staatssecretaris door
aanwijzing maatregelen kan afdwingen met het oog op het borgen van de
waterkwaliteit en hoe zij de coördinerende rol van de Staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat moeten zien als de bewindslieden van VROM en LNV de
eindverantwoordelijkheid op hun terreinen behouden.
Zoals gesteld in de beantwoording van vergelijkbare opmerkingen van de CDA-
fractieleden, is in het wetsvoorstel voor de implementatiewet KRW
aangesloten bij de huidige bevoegdheidsverdeling. Dat betekent dat de
samenhang tussen milieubeheer, ruimtelijke ordening, natuur en landbouw,
net als tot op heden het geval is, in goed collegiaal overleg vorm zal
krijgen. Het feit dat er sprake is van een Europese richtlijn die moet
worden geïmplementeerd stelt daarbij randvoorwaarden aan de uitkomsten van
dat overleg. De bindende milieudoelstellingen van de KRW worden op basis
van de Wet milieubeheer verankerd als milieukwaliteitseisen, die
richtinggevend zijn voor alle betrokken overheidsinstanties.
De Implementatiewet KRW regelt dat de Nota waterhuishouding de vier
stroomgebiedbeheersplannen voor Rijn, Maas, Schelde en Eems bevat, alsmede
het landelijk uniforme deel van de vier programma's van maatregelen om de
doelstellingen te realiseren, en wordt ondertekend door de drie
meergenoemde bewindslieden. Die bewindslieden nemen aldus uitdrukkelijk
verantwoordelijkheid op zich voor de uitvoering van de bedoelde maatregelen
met het wettelijk instrumentarium waarvoor zij individueel
eindverantwoordelijkheid dragen. Zo kunnen beleidsvoornemens ten aanzien
van diffuse bronnen van waterverontreiniging in concreto in belangrijke
mate vorm krijgen via maatregelen op basis van de algemene milieuwetgeving.
In het verleden is een dergelijke aanpak al gevolgd. Zo geldt in het kader
van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003, dat is
gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen, onder andere een verbod om
gecreosoteerd hout in Nederland te gebruiken voor toepassingen in contact
met oppervlaktewater of grondwater. In verband hiermee is in de
parlementaire stukken bij dit wetsvoorstel steeds aangegeven dat de
coördinerende taak berust bij de Minister van V&W, waar nodig optredend
tezamen met de bewindslieden van VROM en van LNV. Dit past ook in de
eenheid van kabinetsbeleid, waarin aanwijzingen over en weer niet aan de
orde zijn.
Aangezien de inhoud van de Nota waterhuishouding volgens het stelsel van de
Wet op de waterhuishouding richtinggevend is voor de provinciale plannen
voor de waterhuishouding en er ook op provinciaal niveau voorzieningen zijn
voor doorwerking van waterbeleid naar belendende terreinen, beperkt de
samenhang zich niet tot het rijksniveau. De reeds genoemde
uitvoeringsorganisatie voor de KRW voorziet er in dat ook in het verkeer
tussen de verschillende bestuurslagen het goed overleg vooropstaat.
De PvdA-fractieleden vroegen voorts welke instrumenten het kabinet inzet om
overeenstemming met de koepelorganisaties IPO, Unie en VNG om te zetten in
bestuurlijk effectieve maatregelen, mede gegeven de Code voor
Interbestuurlijke verhoudingen waaraan het kabinet zich gebonden heeft.
Naar verwachting zal in de praktijk een sterke verhoging van de samenhang
in het totale waterbeheer per stroomgebieddistrict voortkomen uit het
aangepaste planregime van de Wet op de waterhuishouding dat wordt toegepast
vanaf 2006. Alle plannen voor het waterbeheer op niveau van rijk,
provincies en waterschappen zullen tegelijkertijd en in onderling overleg
worden voorbereid, overigens met ruime consultatie van de buitenwacht. Zo
kunnen doublures enerzijds en lacunes anderzijds worden voorkomen. Deze
grondige voorbereidingsprocedure biedt ook gelegenheid om eventuele
bestuurlijke verschillen van inzicht tijdig te signaleren en te bespreken.
Flankerende instrumenten zijn bindende regelingen op basis van de Wet
milieubeheer voor de milieudoelstellingen. Ontwerp-Amvb's worden in de
ministerraad gebracht na raadpleging van het LBOW, waarin de genoemde
koepelorganisaties vertegenwoordigd zijn. Dit is conform de
interbestuurlijke afstemmingsafspraken in de Code. Het uitgangspunt van
strikte implementatie leidt ertoe dat administratieve lasten en
planverplichtingen voor de mede-overheden niet verder gaan dan nodig is ter
voldoening aan de voorschriften van de KRW. Eveneens in overeenstemming met
de Code worden de koepelorganisaties betrokken bij de voorbereiding van de
Nederlandse inbreng ten aanzien van Brusselse ontwerpregelingen, zoals de
dochterrichtlijnen die op grond van de artikelen 16 en 17 van de KRW zijn
voorzien voor prioritaire stoffen en voor grondwater.
De leden van de PvdA-fractie zagen onvoldoende inhoudelijke samenhang. Zij
meenden dat het ontbreekt aan een visie op de wijze waarop water en
waterkwaliteit in de ruimtelijke en agrarische structuren moeten zijn
ingepast en vroegen de bewindslieden aan te geven op welke wijze zij "iets
aan de landbouw gaan doen" om tegemoet te komen aan de kritische houding
van de bovenstroomse landen. Is het niet beter om op dit punt tot een
structurele werkwijze met de agrarische sector te komen, zo vroegen deze
leden voorts.
In de notitie 'Pragmatische Implementatie KRW' is op hoofdlijnen aangegeven
op welke wijze het kabinet invulling wil geven aan de nieuwe
verplichtingen. De verdere concretisering van het beleid zal de komende
jaren gestalte moeten krijgen in het proces dat uiteindelijk leidt tot de
stroomgebiedbeheersplannen van 2009. Uiteraard zal er intensief overleg met
de agrarische sector plaatsvinden over mogelijke effectieve maatregelen,
voordat er met bovenstroomse landen afspraken gemaakt gaan worden die
gevolgen kunnen hebben voor de landbouw. In het overleg met de agrarische
sector zal ook worden aangegeven dat Nederland een groot belang heeft bij
de terugdringing van landbouwemissies bovenstrooms. Te verwachten valt dat
in het overleg met de buurlanden proportionaliteit, in het gehele
stroomgebied én over de verschillende sectoren die maatregelen moeten
nemen, een sleutelbegrip zal zijn.
De leden van de fractie van de PvdA informeerden ook naar de aanpak om
effectief de in de memorie van antwoord aangeduide normoverschrijding van
Nederlandse origine in de regionale wateren te beperken en vroegen op welke
wijze het kabinet omgaat met de informatie uit de Milieubalans dat met name
verontreiniging door nitraat en fosfaat hierin opvallen.
Zoals de Milieubalans maar ook de KRW-rapportages over de huidige toestand
van het water laten zien, zijn fosfor en stikstof belangrijke
verontreinigingen vanwege het optreden van eutrofiëring van de Nederlandse
oppervlaktewateren. De reductie van de belasting met deze stoffen krijgt
daarom al lange tijd veel aandacht binnen het beleid. Daarin zijn inmiddels
ook grote reducties bereikt in de grensoverschrijdende aanvoer, de
industriële lozingen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het beleid om
hier verdere reducties te realiseren zal worden voortgezet. De
belangrijkste nationale bron is en blijft echter de uit- en afspoeling
vanuit de landbouwgebieden. Uitgangspunt is dat het actieprogramma in het
kader van de Nitraatrichtlijn maatgevend is voor de terugdringing van
emissies vanuit de land- en tuinbouw. Bij het opstellen van de
stroomgebiedbeheersplannen zal worden bezien waar aanvullende
gebiedsgerichte maatregelen effectief kunnen worden ingezet om kwaliteit
van waterlichamen te verbeteren. Daarbij kan gedacht worden aan de
toepassing van de Reconstructiewet concentratiegebieden en aan
effectgerichte maatregelen tegen het optreden van algenbloei.
Ondanks de verbeteringen die hiermee te realiseren zijn, is het zelfs met
deze integrale aanpak niet waarschijnlijk dat in het jaar 2015 de gewenste
toestand al op grote schaal kan worden gerealiseerd. Dit zal op grond van
technische en/of maatschappelijke argumenten dan ook zeker aanleiding geven
tot termijnverlenging of verlaging van doelstellingen.
Ten slotte hadden de leden van de PvdA-fractie nog steeds de vraag of
bereidheid bestaat om het bestaande Nederlandse waternetwerk verder te
verbeteren ten einde een beter afgestemde inbreng in de Europese
besluitvorming te kunnen effectueren, zoals ook door diverse deelnemers in
dit netwerk bepleit.
Ik zal mij ervoor inzetten om het Nederlandse waternetwerk verder te
verbeteren. Concreet gaat het daarbij onder andere om het optimaliseren van
vooroverleg voor belangrijke internationale afstemmingsoverleggen (onder
andere van de Europese waterdirecteuren), het optimaal benutten van de
structuren zoals die inmiddels onder het LBOW functioneren en het
structurele overleg met maatschappelijke organisaties, mede via het
Overlegorgaan Waterbeheer en Noordzee-aangelegenheden. Ik zie de publieke
participatie niet alleen als een verplichting van de KRW, maar vooral als
een mogelijkheid om de kwaliteit van het beleid te verbeteren én draagvlak
te verwerven.
De bovenstaande uiteenzettingen dienen ook als reactie op de inbreng van de
SP-fractieleden, nu die zich in het nader voorlopig verslag aansloten bij
de vragen van de leden van de fractie van de PvdA.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen zich tenslotte af of er geen
reden is om de organisatiestructuur van de Nederlandse waterhuishouding
eens tegen het licht te houden vanuit optiek van efficiency, in het licht
van de Europese ambities en ordeningen.
Zeer onlangs is er een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) geweest
waarbij de organisatie en financieringsstructuur van het regionale
waterbeheer in Nederland tegen het licht is gehouden. Een van de
aanleidingen was de wens te bezien of de organisatiestructuur wel was
toegesneden op de Europese regelgeving. Het kabinetsstandpunt (Kamerstukken
II 2003/2004, 29 428, nr. 1) is met de Tweede Kamer besproken in een
Algemeen overleg op 30 juni en 1 juli 2004. Daarbij bleek er
overeenstemming over te bestaan dat de Europese regels niet nopen tot een
aanpassing van de organisatiestructuur.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat