Gerechtelijke organisatie
Handel met voorkennis in VPV zaak

Rechtbank Amsterdam
11 februari 2005

P E R S B E R I C H T

De rechtbank Amsterdam heeft vandaag vonnis gewezen in de volgende strafzaken:

J.R.V., voormalig directeur van vermogensbeheerder VPV, is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een werkstraf van 240 uur en een boete van 50.000 euro.

H.M.Van H., directeur van Van H. Investments BV, onderdeel van VPV, is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een werkstraf van 120 uur en een geldboete van 25.000 euro

Aan VPV NV (VPV) is een boete opgelegd van 200.000 euro.

De rechtbank acht bewezen dat zij alle drie in de periode van 9 september tot 10 december 1999 met voorkennis hebben gehandeld door voor zichzelf en voor anderen aandelen te kopen in vier beursgenoteerde houdstermaatschappijen en daaraan gelieerde beleggingsfondsen van VPV. Die houdstermaatschappijen waren: Dordtsche, Moeara, Maxwell en Calvé.

V. voerde vanaf de zomer van 1999 onderhandelingen met Financiën. Die gesprekken gingen over de hoogte van een fiscale heffing die VPV moest betalen om daarna op de vier houdsters een commercieel interessant bod te kunnen uitbrengen. V. heeft Van H. van de essentie van die onderhandelingen op de hoogte gehouden.

Die onderhandelingen waren volgens de rechtbank al vanaf 9 september 1999 koersgevoelig.
Toen waren de onderhandelingen al zo ver gevorderd en de winstvooruitzichten waren zo groot, dat de rationele belegger bij openbaarmaking van de stand van de onderhandelingen die kennis van belang zou vinden voor zijn beleggingsbeslissingen. De mogelijke winst was de verzilvering van de onderwaardering van de houdsters van ruim 6 miljard gulden waarbij na een geslaagde overname voor de aandeelhouders ongeveer 4 miljard gulden zou overblijven.

In omvangrijke voorkenniszaken als deze vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de beslissing om in dit geval toch een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen heeft een rol gespeeld dat V. uit zijn functie bij VPV is ontheven. Strafverminderend voor V. en Van H. is ook dat V. de STE en AEX in september 1999 vrij uitgebreid heeft ingelicht over de stand van de onderhandelingen. De STE en AEX hebben, toen er sterke aanwijzingen waren dat de verdachten transacties bleven doen in de betrokken fondsen, hen daarna niet gewaarschuwd voor mogelijke handel met voorkennis.

De rechtbank benadrukt dat de betrokkenen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk blijven voor hun beleggingsgedrag.

VPV is veroordeeld omdat V. ook handelde als bestuurder van VPV en binnen VPV onvoldoende was gewaarborgd dat de handel met voorwetenschap vermeden werd. Omdat de in 1999 vrijwel ontbrekende compliance en interne controle inmiddels zijn verbeterd, is een lagere boete opgelegd dan geëist.

De rechtbank heeft verder bepaald dat ook voldaan is aan de Europese richtlijn uit 2003 over handel met voorkennis. Daarom kan in het midden blijven of die richtlijn al moet worden toegepast.

De essentie van de huidige wetgeving is nog steeds dat degene die over mogelijk koersgevoelige informatie beschikt de markt moet mijden, ook als de transacties passen in een bestaand beleggingspatroon.

Verdere informatie: Bureau voorlichting & communicatie rechtbank Amsterdam 020 - 541 2882.

LJ Nummers
AS5799
AS5803
AS5811

Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum actualiteit: 11 februari 2005