Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan deVoorzittervan deTweede KamerderStaten-Generaal

Binnenhof 4
Den Haag


- Directie Kabinet en Protocol

Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag


Datum


- 10 februari 2005

Auteur

Mr. drs. W.E.M. van Bladel


Kenmerk

DKP/DIO-2005/16

Telefoon


- 31 70 348 4964


Blad


- 1/3

Fax


- 31 70 3485268


Bijlage(n)

e-mail - nora.stehouwer@minbuza.nl

Contactpersoon: drs E.P. Stehouwer


Betreft


- Verzoekschriften EOB


-

Mede namens de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken, reageer ik als volgt op het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken d.d 18 oktober 2004 (kenmerk EU-04-171) om te reageren op het verzoekschrift waarin de Nederlandse regering wordt verzocht om in een nieuwe Zetelovereenkomst tussen het Europees Octrooi Bureau (EOB) en Nederland geen clausules op te nemen die een onderscheid maken tussen Nederlandse ambtenaren van het Europees Octrooibureau en mede­wer­kers van het Europees Octrooibureau die niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

Het verzoekschrift richt zich op de belastingheffing op inkomen en met name op de ver­mogensrendementsheffing (de zogenaamde box 3 heffing).

Wat betreft de onderhandelingen over de herziening van het multilaterale Protocol, waarin de privileges en immuniteiten van het Europees Octrooibureau zijn neergelegd- (het EOB-Protocol) diene, dat een voorstel van de President van het EOB aan de EOB-lidstaten om dit Proto­col zodanig te wijzigen, dat het op diverse onderdelen analoog zou wor­den toege­past aan het EG-Protocol inzake privileges en immuniteiten- (het EG-Protocol), zoveel tegen­stand bij een groot aantal lidstaten van het EOB heeft ontmoet, dat het voorstel van de baan lijkt. De (bilaterale) onderhande­lin­gen over de herziening van het Zetelver­drag- op een aantal punten, waaronder de immu­niteit van jurisdictie en de belasting­privileges van zowel de organisatie als de medewerkers, zijn complex en lopen al enige jaren. Op de resultaten van deze onder­han­delingen kan niet worden vooruit­gelopen.

Voor een goed begrip van het gestelde in het verzoek, acht ik het zinvol u te infor­meren over het huidige regime inzake belas­tingheffing op het inkomen van EOB-medewerkers en over de situatie die zou ontstaan indien het in het verzoek genoemde 'fictieve woon­plaats beginsel' van toe­passing zou worden op EOB-medewerkers.

Het vigerende regime voor de belastingheffing op het inkomen van EOB-medewerkers

Op basis van artikel 16 van het EOB-Protocol wordt thans aan alle medewerkers van EOB (inclusief Nederlanders) vrijstelling verleend van inkomsten­be­las­ting op het salaris en de emolu­menten die zij van EOB ontvangen. Dit is een inter­nationaal gebrui­kelijke bepaling, die als achtergrond heeft te voorkomen, dat medewerkers van een interna­tio­nale organisatie, als gevolg van een naar staat van herkomst verschillend belasting­regime, netto verschillend worden bezoldigd. Het EOB heft zelf belasting op de salaris­sen en emolumenten van zijn mede­werkers. Inkomen uit ander werk en uit een woning in Nederland zijn normaal belast in Nederland (box 1), evenals inkomsten uit sparen en beleggen (box 3).

Het 'fictieve woonplaats beginsel'

Een analoge toepassing van het EG-Protocol zou een analoge toe­passing omvatten van het EG-regime inzake de belastingheffing op inkomen van EG-medewerkers. Voor EOB-medewerkers zou in dat geval de vrijstelling van belasting op de EOB-bezoldi­ging blijven bestaan (vgl. artikel 13 EG-Protocol). Voor de heffing op het inkomen uit sparen en be­leg­gen (vermogensrendement) zou echter een andere situatie gelden, als gevolg van de toepassing van het 'fictieve woonplaats beginsel' (vgl. artikel 14 EG-Protocol). Toepassing van dit beginsel zou in­houden, dat de EOB-medewerkers geacht worden hun fiscale woon­plaats te behouden in de staat waar zij woonden vóór in­dienst­treding bij EOB. Het recht om belasting te heffen over vermogensrendement zou dan toevallen aan laatstgenoemde staat. Toepassing van dit beginsel houdt dus in dat een Nederlander die Nederland als (fiscale) woon­plaats zou hebben op het moment dat hij gaat werken bij het EOB-hoofdkantoor in München conform het 'fictieve woon­plaats beginsel' fictief in Nederland zou blijven wo­nen en in Nederland (en niet in de BRD) belastingplichtig is. Een Nederlander die op het moment van in­dienst­treding bij de Nederlandse branche van EOB in Nederland woont, behoudt zijn fiscale woonplaats in Nederland en blijft onderworpen aan het Nederlandse be­las­ting­stelsel. Zou deze Nederlander echter op het moment dat hij bij het EOB in Rijswijk gaat werken in Duits­land wonen, dan blijft zijn fiscale woonplaats Duitsland.

Ter vergelijking

Bij vergelijking van de beide omschreven stelsels blijkt, dat Nederland op dit moment het niet vrijgestelde inkomensdeel van EOB-medewerkers belast terwijl, indien er een fictief woonplaatsbeginsel zou gelden, de staten, waar de verschillende EOB-mede­wer­kers - al dan niet fictief - hun woonplaats hebben, het recht hebben om belasting te heffen op het niet vrijgestelde inkomensdeel. Slechts over enkele inkomensbestand­delen zouden zij dan nog zijn belast in Nederland (bijvoorbeeld in Nederland gelegen onroerende zaken). Noch het thans vigerende regime voor belastingheffing, zoals boven omschreven, noch artikel 14 van het EG-Protocol omvatten een ongelijke behandeling op grond van nationaliteit.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot


- Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie; München, 5 oktober 1973; de Nederlandse vertaling van het Protocol is geplaatst in Trb. 1976, 101, p. 132 e.v.


- Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen; PB 1967, L 152, blz. 0013.


- Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage; München, 19 oktober 1977; Trb. 1978, 16.

===