en MONUC
Kamerbrief inzake Rwanda en MONUC
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Sub-Sahara Afrika
Afdeling Midden- en Oost-Afrika
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
10 februari 2005
Opsteller
Anne Marie van Bolhuis
Kenmerk
DAF-032/05
Telefoon
070-3486312
Blad
1/11
Fax
070-3486607
Bijlage
-
Annemarie-van.bolhuis@minbuza.nl
Betreft
Conflict Rwanda - DRC en uitvoering motie-Koenders inzake Rwanda /
MONUC (21 december 2004).
Graag bieden wij u, naar aanleiding van het Algemeen Overleg in de
Tweede Kamer van 21 december jl., een analyse aan van het eind vorig
jaar weer opgelaaide conflict tussen Rwanda en de Democratische
Republiek Congo (DRC). Allereerst wordt een schets gegeven van de
achtergrond van het conflict en de algehele veiligheidssituatie in het
oosten van de DRC. Vervolgens wordt ingegaan op de mogelijkheden die
kunnen bijdragen aan de oplossing van het conflict en verbetering van
de situatie. Tenslotte zal de positie van de EU en Nederland in de
Grote Merenregio worden toegelicht, waarbij tevens, naar aanleiding
van uw schriftelijk verzoek van 21 januari jl. (05-BuZa-04) en uw
verzoek van 8 februari (05-BuZa-11), de stand van zaken wordt
aangegeven wat betreft de uitvoering van de motie-Koenders inzake
Rwanda en MONUC.
1. Regionale veiligheidssituatie
Spanning Rwanda-DRC Top
De spanningen tussen de DRC en Rwanda liepen in november en december
2004 opnieuw hoog op als gevolg van een raketaanval op Rwandees
grondgebied. Deze vond plaats aan de vooravond van de Top van de
Conferentie over de Grote Meren in Dar es Salaam (19 en 20 november).
Rwanda schreef deze aanval toe aan de aanwezigheid in het oosten van
de DRC van ex-FAR/Interahamwe (het voormalige Rwandese leger/Rwandese
volksmilities die verantwoordelijk worden gehouden voor de genocide in
Rwanda in 1994). De aanval vormde een reden voor Rwanda om
onmiddellijk na de Top te dreigen de DRC binnen te vallen en zo
eigenhandig met de Rwandese rebellen af te rekenen, hetgeen in schril
contrast stond met de tijdens de Top ondertekende slotverklaring. Ook
liet de Rwandese regering weten teleurgesteld te zijn in de
internationale gemeenschap die er de afgelopen 10 jaar niet in is
geslaagd de ex-FAR/Interahamwe te ontwapenen en te repatriëren. Onder
sterke druk van de internationale gemeenschap, onder meer via
uitspraken van de VN Veiligheidsraad op 7 december, een verklaring van
de EU ministers van Buitenlandse Zaken op 13 december en inspanningen
door de Afrikaanse Unie, heeft Rwanda haar dreigementen halverwege
december officieel ingetrokken.
De Rwandese dreigementen hebben ervoor gezorgd dat het slepende
probleem van de ex-FAR/Interahamwe opnieuw op de internationale
politieke agenda is geplaatst. Hoewel een missie van de VN
Veiligheidsraad in december concludeerde dat deze groep rebellen geen
strategische dreiging vormen voor Rwanda, moet de psychologische
impact van de aanvallen en de aanvalsdreiging niet worden onderschat,
in het bijzonder voor de mensen in het grensgebied. Daarnaast eist ook
de lokale Congolese bevolking het vertrek van deze rebellen aangezien
zij in ernstige mate onder hun aanwezigheid te lijden hebben.
Repatriëring van de ex-FAR/Interahamwe neemt bovendien het hoofdmotief
weg voor een Rwandees ingrijpen in de DRC en is daarmee een voorwaarde
voor duurzame stabiliteit en vrede in de regio.
Vrijwel gelijktijdig met de dreigende Rwandese inval vonden er
gevechten plaats in de provincie Noord Kivu tussen dissidente
militairen behorend tot de voormalige RCD-Goma en de enkele duizenden
militairen die naar aanleiding van de dreigende inval van Rwanda, en
voor ontwapening en repatriëring van de ex-FAR/Interahamwe, door de
regering in Kinshasa naar deze regio werden overgebracht. Door
daadkrachtig optreden van de VN-missie in de DRC (MONUC) kon escalatie
worden voorkomen. De verdeeldheid binnen het Congolese leger, die in
zekere zin het gebrek aan eenheid binnen de transitieregering
weerspiegelt, compliceert het herstel van het staatsgezag in het
oosten van de DRC.
Situatie in het oosten van de DRC Top
De veiligheidssituatie in het oosten van de DRC, met name in de Kivu
provincies en het Ituri district, blijft uitermate zorgwekkend. In
grote gebieden ontbreekt het aan staatsgezag en maken groepen
rebellen, waaronder de ex-FAR/Interahamwe, de dienst uit. Deze
verzetten zich tegen herstel van het centrale overheidsgezag en
verrijken zich door middel van exploitatie van grondstoffen. De
opbrengst hiervan wordt onder meer gebruikt voor de aanschaf van
wapens en munitie waarmee de strijd kan worden voortgezet. Deze cyclus
werd reeds in 2003 beschreven door de VN-experts belast met rapportage
over de illegale handel in grondstoffen in het oosten van de DRC, en
werd onlangs in een VN rapport over de naleving het wapenembargo
opnieuw aan de orde gesteld.
Het aanhoudende geweld in het oosten van de DRC draagt er mede toe bij
dat het ontwapenen, demobiliseren en reïntegreren van de gewapende
groepen traag verloopt. Leiders van deze groepen vrezen door herstel
van het staatsgezag hun machtspositie te verliezen en eisen voor
zichzelf gegarandeerde posities in het nieuw te vormen Congolese leger
alvorens zij toestaan dat hun ondergeschikten vrijwillig ontwapenen en
demobiliseren.
Ondanks het feit dat begin janua rijl.enkelemilitaireleidersvan
rebellengroepen in het Ituri-district werden geïntegreerd in het
nationale leger, blijven zich gewapende confrontaties voordoen tussen
rivaliserende etnische groepen (Hema en Lendu). Doordat gewapende
confrontaties in de Kivu-provincies en Ituri aanhouden en de
ontwapening en demobilisatie van rebellen maar moeizaam van de grond
komt blijft bij de bevolking in Oost-Congo een gevoel overheersen van
angst, wantrouwen en onveiligheid in de regio. Dit heeft recente
pogingen van verzoening tussen de verschillende gemeenschappen in
Ituri doen vastlopen. Door de toegenomen onveiligheid, hernieuwde
gevechten en de angst voor een mogelijke terugkeer van een
grootschalig conflict zijn in januari in Ituri enkele tienduizenden
mensen op de vlucht geslagen.
Schendingen van de mensenrechten, waaronder seksueel misbruik van
vrouwen en meisjes, komen veelvuldig voor en blijven vrijwel zonder
uitzondering onbestraft. Wel is het Internationaal Strafhof in Den
Haag (ICC) in 2004 begonnen met een onderzoek naar oorlogsmisdaden en
misdaden tegen de menselijkheid in de DRC. MONUC levert een
belangrijke bijdrage aan het tegengaan van het geweld, maar is bij
lange na niet in staat de veiligheid in het hele gebied te waarborgen.
Ze heeft bovendien aan geloofwaardigheid verloren doordat ook MONUC
militairen zelf zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van
mensenrechten. Inmiddels heeft de VN een intern onderzoek laten
uitvoeren en beraadt het zich op maatregelen om een einde te maken aan
deze ontoelaatbare situatie.
De internationale gemeenschap heeft de afgelopen jaren een aanzienlijk
bedrag beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp in Oost-Congo. Door
de slechte veiligheidssituatie kan de hulp echter niet op alle plekken
geboden worden waar dat wenselijk zou zijn. MONUC heeft het mandaat de
veiligheid van humanitaire hulpverleners te garanderen, maar kan dat
gezien haar beperkte personele capaciteit en de omvang van haar
takenpakket slechts in een beperkt aantal gebieden.
Het VN-wapenrapport Top
Het reeds genoemde VN-rapport over de naleving het wapenembargo
(S/2005/30, d.d. 25 januari 2005) schetst niet alleen een beeld van de
wijze waarop groepen rebellen zich in stand weten te houden, maar gaat
ook in op de rol van Oeganda, Rwanda en de DRC zelf. Alle drie de
landen worden ervan beschuldigd het embargo te hebben overtreden. In
het geval van Oeganda zou het gaan om wapenleveranties aan milities in
het Ituri district en het toelaten van illegale handelsactiviteiten
door deze rebellen op Oegandees grondgebied. Rwanda zou hebben
toegestaan dat Congolese rebellen in Rwanda mensen konden rekruteren
in een vluchtelingenkamp. Ook zijn er volgens de VN-experts
aanwijzingen dat Rwandese militairen in het oosten van de DRC zouden
zijn achtergebleven. Harde bewijzen hiervoor geeft het rapport echter
niet. Het Congolese leger wordt er onder meer van beschuldigd
militaire steun te hebben verleend aan de ex-FAR/Interahamwe.
Tenslotte wordt melding gemaakt van distributie van wapens door de
gouverneur van Noord Kivu onder de lokale (Hutu-) bevolking. Geen van
de drie landen heeft wat betreft het verlenen van informatie aan de
VN-experts in voldoende mate meegewerkt, Rwanda zou dit zelfs in het
geheel niet hebben gedaan. Rwanda heeft dit laatste overigens in een
officiële reactie ontkend, evenals de andere beschuldigingen uit het
rapport. Het wijst onder meer op inconsistenties in de weergave van de
gebeurtenissen. Over de behandeling van dit rapport binnenkort in de
VN Veiligheidsraad zult u zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd.
2. Mogelijkheden ter verbetering van de veiligheidssituatie
2.1 Algemeen
Verbetering van de regionale veiligheidssituatie hangt af van twee
essentiële factoren: het welslagen van de transitie in de DRC en
verbetering van de relatie tussen de DRC en Rwanda.
Om het geweld te doen afnemen is het noodzakelijk dat wordt ingezet op
snelle uitvoering van de transitieakkoorden in de DRC. Van groot
belang hierbij is het demobiliseren van de vele duizenden strijders en
hun reintegratie in de maatschappij. Dit moet in samenhang gebeuren
met de dringend benodigde hervorming van de veiligheidssector.
Prioriteit moet liggen bij de opbouw van functionele staatsstructuren
en hervorming van de veiligheidssector, met name justitie, politie en
het leger, waarbij de verschillende strijdgroepen in de DRC
geïntegreerd moeten worden in gemengde brigades en eenheden. Daarnaast
is het houden van verkiezingen, als formele afronding van het
transitieproces, cruciaal. Uitstel hiervan zou het vertrouwen van de
Congolese bevolking in het transitieproces verder ondermijnen en de
deur openzetten naar nieuwe interne vijandigheden.
Ten aanzien van de verbetering in de relatie tussen DRC en Rwanda is
nog een lange weg te gaan. De meerjarige tendens geeft niettemin aan
dat reële voortgang is geboekt. Na twee regionale oorlogen en de zware
strijd in de Kivu's en Ituri, neemt langzamerhand het zicht op een
onderhandelde uitkomst van de geschillen tussen beide landen toe.
Verschillende ontwikkelingen dragen hiertoe bij.
Ten eerste is de internationale druk op beide landen om confrontaties
te vermijden en naar een onderhandelde uitkomst te zoeken sterk
toegenomen. Met name de gruwelijkheden begaan in Ituri hebben de
internationale betrokkenheid vergroot. De schijnwerpers die op de
regio staan gericht verminderen gaandeweg de mogelijkheid om
onopgemerkt ondermijnende acties te ondernemen. Dit wordt versterkt
doordat de internationale gemeenschap via MONUC nadrukkelijker
aanwezig is in Oost-Congo dan voorheen.
Ten tweede is het speelveld voor confrontaties beperkter geworden. De
spanningen in Oost-Congo spitsen zich thans vooral toe op Noord-Kivu.
Rwanda weet bovendien dat het op weinig tot geen steun meer kan
rekenen bij voormalige bondgenoten voor een nieuwe interventie in de
DRC. De bereidheid die de AU heeft uitgesproken om mee te helpen bij
het oplossen van het probleem van de ex-FAR/Interahamwe ondergraaft
ook Rwandese argumenten voor nieuwe eenzijdige acties. Dit geldt des
te meer daar zowel Rwanda als de DRC zich achter het beginsel van
AU-steun hebben geschaard.
Tenslotte hebben de afgelopen maanden verschillende mechanismen het
licht gezien die, mits ten volle benut, in bijzondere mate kunnen
bijdragen aan het vreedzaam oplossen van geschillen in de grensregio,
waaronder het probleem van de ex-FAR/Interahamwe. In het bijzonder
dienen hier genoemd te worden het Tripartiete overleg tussen Rwanda,
de DRC en Oeganda en het Joint Verification Mechanism tussen Rwanda en
de DRC, waarbij ook de AU en MONUC zijn betrokken.
De kwetsbaarheid van de situatie in Oost-Congo bestaat nog immer zoals
ook recente confrontaties tussen Hema en Lendu in Ituri aantonen. De
inzet van Congolese militairen in Oost-Congo die nog geen deel
uitmaken van geïntegreerde brigades (brigades die bestaan uit
militairen van de verschillende groepen binnen de Transitieregering)
kan conflicten aanwakkeren. Provocaties door ex-FAR/Interahamwe kunnen
als rechtvaardiging worden gebruikt voor Rwandese tegenacties.
Hetzelfde geldt voor acties in Oost-Congo tegen de Rwandees sprekende
bevolking. Grote internationale betrokkenheid en waakzaamheid van de
internationale gemeenschap blijven dus geboden. De recente
gebeurtenissen hebben echter aangetoond dat Rwanda gevoelig is voor
gecoördineerde internationale druk. Het is derhalve zaak, ook voor
Nederland, om de bestaande invloed op de partijen te behouden en ten
volle aan te wenden, en zo de positieve tendensen te kunnen versterken
en ontsporingen te voorkomen dan wel snel te helpen herstellen.
2.2 Bijzondere aandachtspunten
Ex-FAR/Interahamwe Top
Hoewel de afgelopen jaren enkele duizenden buitenlandse rebellen in de
DRC zijn ontwapend en gerepatrieerd, waaronder ex-FAR/Interahamwe, is
dit proces het afgelopen jaar vrijwel geheel tot stilstand gekomen.
Een aantal partijen, waaronder Rwanda, wijt dit aan het principe van
vrijwilligheid waarop het programma is gebaseerd, en pleit voor meer
militaire dwang.
De oplossing van het ex-FAR/Interahamwe vraagstuk vereist verhoogde
inspanningen op verschillende terreinen. Allereerst zal, meer nog dan
voorheen, moeten worden ingezet op maatregelen die een vreedzame
ontwapening, demobilisatie, reïntegratie en eventuele repatriëring van
de ex-FAR/Interahamwe mogelijk maken. Dit betekent onder andere het
verbeteren van de voorlichting wat betreft de mogelijkheden omtrent
terugkeer naar Rwanda. Het is bekend dat een groot deel van de
ex-FAR/Interahamwe bereid is de wapens neer te leggen, maar hierbij
wordt tegengewerkt door hun leidinggevenden. Daarom zouden de
contacten tussen MONUC en (delen van) de ex-FAR/Interahamwe moeten
worden geïntensiveerd.
Voor de harde kern van leidinggevenden die zich blijft verzetten tegen
ontwapening lijkt de inzet van geweldsmiddelen echter onvermijdelijk.
In dit licht dient te worden opgemerkt dat de DRC en Rwanda in januari
jl. hebben ingestemd met een voorstel van de Afrikaanse Unie om deze
organisatie in te schakelen bij het, zonodig gewapenderhand,
uitschakelen van de ex-FAR/Interahamwe. Zoals bekend ondersteunt
Nederland in algemene zin een nauwere betrokkenheid van de AU bij het
bewerkstelligen van stabiliteit in de regio. De vraag in hoeverre deze
betrokkenheid ook in een militaire vorm kan worden gegoten zal nader
moeten worden onderzocht. Bij een eventuele AU-operatie in Oost-Congo
dienen de volgende kanttekeningen te worden geplaatst. Ten eerste
vereist AU-optreden mandatering door de VN-Veiligheidsraad, alsmede
een duidelijke afbakening van taken tussen AU, het Congolese leger en
MONUC. Het Congolese leger is eerstverantwoordelijk voor het aanpakken
van de ex-FAR/Interahamwe. Op de tweede plaats dient rekening te
worden gehouden met het feit dat deze rebellen zich vaak temidden van
de plaatselijke bevolking ophouden en vrouwen, kinderen en ouderen bij
zich hebben. Militaire actie zou kunnen leiden tot een verdere
verslechtering van de humanitaire situatie, hetgeen moet worden
voorkomen. Ten derde moet worden gewezen op het feit dat het Congolese
leger uitermate zwak georganiseerd is, hetgeen het gevolg van het feit
dat de verschillende eenheden nog niet geïntegreerd zijn en nog niet
onder een eenduidige commandostructuur vallen. Van de
ex-FAR/Interahamwe daarentegen is bekend dat ze, hoewel relatief
gering in aantal (tussen de 8.000 en 12.000 strijders), goed bewapend
en op professionele wijze georganiseerd zijn. Wel zou de beweging
intern verzwakken en de afgelopen maanden politiek en militair
kwetsbaarder zijn geworden.
MONUC Top
MONUC heeft het mandaat het Congolese leger te assisteren bij het
ontwapenen en repatriëren van buitenlandse strijders in de DRC. In het
laatste MONUC rapport (S/2004/1034) roept SGVN Annan betrokken landen
op zich hiervoor gezamenlijk in te zetten, met behulp van de daartoe
bestemde mechanismen. MONUC zal, als de uitbreiding van het
troepenaantal in de Kivus voltooid is, op `pro-actieve' wijze steun
verlenen aan het Congolese leger en de plaatselijke bevolking
bescherming bieden, indien nodig met inzet van geweldsmiddelen. In
november jl. hebben MONUC militairen voor het eerst gezamenlijke
patrouilles met het Congolese leger uitgevoerd in gebieden waar de
Rwandese rebellen zich ophouden. Nederland ziet dit als een positieve
ontwikkeling die navolging verdient.
Mechanismen voor conflictoplossing Top
Verschillende reeds bestaande kaders bieden een bruikbaar kader voor
de oplossing van de grensproblemen tussen de DRC en Rwanda. Het eerste
betreft het op 23 september 2004 opgerichte Joint Verification
Mechanism (JVM) tussen beide landen, waaraan ook MONUC en de
Afrikaanse Unie (AU) deelnemen. Het doel van dit mechanisme is
voorvallen en klachten of beschuldigingen te verifiëren, zowel wat
betreft Rwandese klachten m.b.t. de aanwezigheid van de
ex-FAR/Interahamwe in de DRC als Congolese klachten over mogelijke
Rwandese betrokkenheid bij invallen in de DRC. Tot op heden heeft het
JVM echter onvoldoende gefunctioneerd, wat mede te wijten valt aan
onvoldoende medewerking door beide landen. Daarnaast werd eind oktober
2004 met steun van de Verenigde Staten een Tripartiete overeenkomst
getekend tussen Rwanda, DRC en Oeganda. Het Tripartiete overleg heeft
tot doel het verbeteren van de regionale verhoudingen en het oplossen
van bestaande grensconflicten. Binnen het Tripartiete overleg is
voorzien dat de ministers van Buitenlandse Zaken regelmatig bijeen
komen, alsmede de ministers van Defensie.
Illegale handel in grondstoffen en wapens.
Zoals reeds eerder in deze brief naar voren is gekomen, is het van
cruciaal belang dat illegale handel in grondstoffen en wapens krachtig
wordt tegengegaan. Ingezet moet worden op versterking van nationale
staatsstructuren, zoals douane en luchtvaartautoriteiten. Gezien het
verval waarin deze verkeren zal hiermee langere tijd gemoeid zijn.
Volledige inzet van de Congolese autoriteiten en de hulp van de
internationale gemeenschap zijn daarbij onontbeerlijk. In de
tussentijd blijven aanvullende maatregelen noodzakelijk die deze
vredesondermijnende activiteiten tegengaan, zoals toezicht op de
naleving van het embargo door MONUC en rapportage door de VN
wapenembargo experts.
Grote Meren Conferentie Top
De slotverklaring van de eerste top van de AU-VN Conferentie over de
Grote Meren in Dar es Salaam (ondertekend op 20 november 2004) bevat
principes die nodig zijn voor het beëindigen van het geweld, de opbouw
van functionele staatsstructuren en herstel van de relaties tussen de
landen onderling. Eerbiediging van de territoriale integriteit, het
niet dulden van buitenlandse rebellengroepen en herstel van de
rechtstaat worden daarin expliciet genoemd. Naleving van deze
principes is essentieel, waarbij moet worden aangetekend dat zij de
komende maanden verder zullen worden geconcretiseerd en moeten
uitmonden in een regionaal pact voor veiligheid, stabiliteit en
ontwikkeling. Deze zal volgens plan tijdens de tweede Top van de
Conferentie, die gepland staat voor november 2005, worden aangenomen.
3. Nederlandse en EU-inzet
EU-inzet Top
De Nederlandse inzet in de Grote Merenregio wordt zoals bekend in
belangrijke mate vorm gegeven in EU-verband. De EU is actief betrokken
bij het stimuleren van een duurzame oplossing van de conflicten in de
Grote Merenregio en de onderliggende oorzaken ervan. Tijdens de
recente spanningen tussen de DRC en Rwanda is op gecoördineerde wijze
gewerkt aan conflictpreventie en deëscalatie, onder andere door
gesprekken van de EU speciaal gezant voor de Grote Merenregio met
leiders uit de regio. Ook hebben de EU ministers van Buitenlandse
Zaken op 13 december jl. een gezamenlijke verklaring afgegeven waarin
ze de dreigende Rwandese inval scherp veroordeelden. Nederland heeft,
mede in haar hoedanigheid van EU-voorzitter, direct contact
onderhouden met een aantal van de belangrijkste actoren in de crisis,
met name de Rwandese, Congolese en Zuid-Afrikaanse overheid.
De EU speelt een belangrijke rol in het herstel van de
veiligheidsstructuren in de DRC. Zo is, ondermeer met een Nederlandse
bijdrage, een nieuwe politiestructuur opgezet ter bescherming van de
belangrijke regeringsinstanties in de hoofdstad Kinshasa. Daarnaast
heeft de EU aangegeven te willen bijdragen aan de integratie van het
leger. In december 2004 is hiertoe een verkennende EU-missie naar de
DRC uitgevoerd, waaraan ook door Nederland is deelgenomen. Deze maand
zal een vervolgmissie plaatsvinden. Op grond van de conclusies en
aanbevelingen zal worden bepaald of en zo ja welke concrete steun kan
worden gegeven. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan het
sturen van een beperkt aantal experts uit EU-lidstaten die op cruciale
plaatsen in de verschillende defensieorganen assistentie kunnen
verlenen. Andere mogelijke vormen van hulp betreffen de inrichting van
centra voor integratie en bijscholing van de nieuw te vormen brigades
en het leveren van transportcapaciteit. Verder steunt de EU een
grotere betrokkenheid van de AU in de Grote Merenregio. Op dit moment
wordt nagegaan of en hoe de EU de plannen van de AU kan steunen om
troepen naar Oost-Congo te sturen om het ex-FAR/Interahamwe-probleem
aan te pakken.
Nederlandse inzet Top
Nederland is ook buiten EU-kader op verschillende manieren actief in
het bevorderen van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio. Met
name het covoorzitterschap van de `Group of Friends' van de Grote
Merenregio, samen met Canada, maakt een voortrekkersrol van Nederland
mogelijk in het mobiliseren en coördineren van steun aan de regio.
Daarnaast vormt de regionale benadering een uitstekend kader voor het
voeren van een kritische dialoog met alle landen van de regio.
De Nederlandse bijdrage van EUR 103 miljoen aan het regionale
demobilisatieprogramma van de Wereldbank (MDRP) alsmede bilaterale
initiatieven gericht op demobilisatie en hervorming van de
veiligheidssector in Burundi en de DRC hebben nadrukkelijk bijgedragen
aan de positionering van Nederland als pleitbezorger voor vrede en
veiligheid in de regio, niet in de laatste plaats in de ogen van de
landen in de regio zelf. Ook het EU-voorzitterschap heeft hieraan
bijgedragen. Netwerken die kunnen worden gebruikt voor de beïnvloeding
van cruciale processen zijn gaandeweg versterkt.
Uitvoering motie-Koenders Top
Wat betreft de Nederlandse bijdrage aan MONUC kan allereerst worden
opgemerkt dat de Nederlandse generaal Patrick Cammaert met ingang van
deze maand leiding geeft aan de voor het vredesproces cruciale
oostelijke MONUC divisie, bestaande uit de Kivu en Ituri brigades.
Daarnaast draagt ons land tot 2008 in totaal EUR 0.8 miljoen bij aan
radio MONUC Okapi, de publieke nieuwszender van MONUC die een
belangrijke rol vervult wat betreft het informeren van de lokale
bevolking over het vredesproces. Verder zal nog deze maand een
Nederlandse officier van de Koninklijke Marechaussee worden toegevoegd
aan de Europese Politiemissie in Kinshasa voor het begeleiden van de
onder meer met Nederlandse steun opgerichte geïntegreerde
politie-eenheid. Deze zal voor een deel de taken van MONUC in de
hoofdstad overnemen.
In lijn met de motie-Koenders is door Nederland aan de afdeling
Vredesoperaties van de VN (DPKO) aangegeven dat er mogelijkheden
bestaan voor aanvullende steun op het gebied van logistiek en / of
materieel binnen het Stabiliteitsfonds. Dit heeft vooralsnog niet
geleid tot concrete verzoeken van de zijde van DPKO, maar het moet
zeker niet uitgesloten wordt dat dit op korte termijn toch zal
gebeuren. De lijst met wensen t.a.v. militair materieel die eind vorig
jaar ook aan Nederland is toegegaan bevat materieel dat uitsluitend
zinvol kan worden ingezet met personeel. De inzet van Nederlandse
militaire eenheden stuit evenwel op beperkingen die voortvloeien uit
het Toetsingskader.
Naar aanleiding van dezelfde motie zijn de Rwandese en Congolese
ambassadeurs in Nederland op de hoogte gebracht van de Nederlandse
zorgen inzake de ontwikkelingen van de laatste maanden, en zijn de
Rwandese ambassadeur en de Congolese autoriteiten geïnformeerd over
opschorting van de Nederlandse bilaterale relatie indien komt vast te
staan dat Rwanda betrokken is bij invallen in de DRC.
Een structurele aanpak van de wapenhandel vereist herstel van het
gezag in de DRC. Naast steun aan MONUC zet Nederland zich daarom in
voor de hervorming van het Congolese leger. Nederland is binnen de EU
nauw betrokken bij plannen om het integratieproces van het leger te
begeleiden. Daarnaast wordt ook overwogen of, in samenwerking met
andere actoren, op korte termijn bilaterale hulp gegeven kan worden.
Over hervorming van de veiligheidssector, maar ook over het
Tripartiete overleg tussen DRC, Rwanda en Oeganda, voert Nederland
intensief overleg met in het bijzonder VS, VK, Frankrijk en België.
Nederlandse beleid in hoofdlijnen Top
Het door Nederland als EU-voorzitter ingezette beleid gericht op het
bevorderen van een eensgezinde opstelling van de internationale
gemeenschap, in het bijzonder de VN, de AU, de VS en de EU, zal
onverminderd worden voortgezet, waarbij dit jaar in het kader van
conflictoplossing tussen Rwanda en de DRC de nadruk zal komen te
liggen op de volgende elementen.
1. Ondersteunen van initiatieven gericht op toenadering en
opbouw van vertrouwen tussen de verschillende landen, zoals de verdere
praktische uitwerking van de AU-VN Conferentie over de Grote Meren;
2. Actief toezien op de uitvoering van het regionale
demobilisatieprogramma van de Wereldbank (MDRP), waarvan Nederland met
een bijdrage van EUR 103 miljoen de belangrijkste donor is;
3. Daadkrachtige actie in geval van bewezen betrokkenheid van
partnerlanden bij destabiliserende activiteiten in de DRC (in het
geval van Rwanda is reeds aangeven dat dit opschorting van de
bilaterale hulp betekent);
4. Pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo, te weten:
a) over het hele grondgebied van de DRC, m.u.v. geïntegreerde
eenheden en MONUC;
b) tot de landen in de regio waarvan onomstotelijk is komen vast
te staan dat zij zich schuldig maken aan het overtreden van het
embargo;
Daarnaast pleit Nederland voor verlenging van het mandaat van de VN
experts belast met rapportage over de naleving van het embargo;
5. In internationale fora pleiten voor een hardere aanpak van de
ex-FAR/Interahamwe. Nederland pleit hierbij voor een meer intensieve
samenwerking tussen MONUC en het Congolese leger, mogelijk gekoppeld
aan de versterking van het Congolese leger en, afhankelijk van de
haalbaarheid, inzet van AU-troepen;
6. Druk uitoefenen op de DRC en Rwanda om een oplossing te
vinden voor de problematiek van de ex-FAR/Interahamwe en aandringen op
deelname aan mechanismen als het Joint Verification Mechanism en het
Tripartiete overleg;
7. Verzoeken om ondersteuning van MONUC zullen worden beoordeeld
met inachtname van de beperkingen van het Toetsingskader en in nauw
overleg met de internationale partners;
8. Druk uitoefenen op de Congolese overheid om het
transitieproces voortvarend uit te voeren, met bijzondere aandacht
voor de hervorming van de veiligheidssector, herstel van het
staatsgezag over het hele grondgebied, de voorbereidingen voor de
verkiezingen (waar Nederland EUR 8 miljoen aan bijdraagt) en het
tegengaan van de straffeloosheid;
9. Afhankelijk van de uitkomst van de tweede voorbereidende
EU-missie bijdragen aan de hervorming van het Congolese leger;
10. Het op ruime schaal blijven verschaffen van humanitaire hulp in
het oosten van de DRC; voor dit jaar is een bedrag van ongeveer EUR 6
miljoen beschikbaar.
De Minister De
Minister
van Buitenlandse Zaken, voor
Ontwikkelingssamenwerking,
Dr. B.R. Bot
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Ministerie van Buitenlandse Zaken