Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

burgemeester - Parlementaire stukken - Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor BZK over modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet

Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor BZK over modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet

9 februari 2005

Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet. (Kamerstukken II, 29 200 VII, nr. 62).
---


1. Vraag Welke andere wijzigingen dan artikel 125, derde lid, moeten er binnen hoofdstuk 7 Grondwet nog plaatsvinden voor de invoering van de gekozen burgemeester?


1. Antwoord Voor de invoering van de gekozen burgemeester in 2006 is uitsluitend de afronding van de tweede lezing van het aanhangige voorstel tot deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de commissaris van de Koning en de burgemeester (kamerstukken 28 509) noodzakelijk. De toegezegde deconstitutionalisering van het raadsvoorzitterschap zal in de volgende kabinetsperiode, na de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 2007 die dan tevens ontbindingsverkiezingen (artikel 137 Grondwet) zullen zijn, tot stand kunnen komen. Deze grondwetswijziging zal dus -uitgaande van instemming van het parlement met de voorliggende wetsvoorstellen- zijn beslag krijgen nadat de gekozen burgemeester is ingevoerd.


2. Vraag Wanneer zal de Kamer het voorstel tot wijziging van de Grondwet met het oog op het schrappen van artikel 125, derde lid, ontvangen?


2. Antwoord Het voorstel is recent bij de Tweede Kamer ingediend.


3. Vraag Welke relatie acht het kabinet aanwezig tussen het hoofdschap van de gemeenteraad en de invoering van de gekozen burgemeester?

3. Antwoord
Het hoofdschap van de gemeenteraad dat in artikel 125, eerste lid, van de Grondwet is verankerd geeft uitdrukking aan het uitgangspunt dat de raad binnen het gemeentelijk bestel een doorslaggevende positie toekomt. Dat impliceert dat zonder steun van een meerderheid van de gemeenteraad de gemeente niet bestuurd kan worden. Dat uitgangspunt zal ook in een gemeentelijk bestel met een gekozen burgemeester blijven gelden. Dat impliceert dat een door de gekozen burgemeester geleid college de steun van de raad voor het beleid zal moeten verwerven. De gekozen burgemeester kan zich dus niet met een beroep op zijn eigen kiezersmandaat boven de gemeenteraad plaatsen. De gekozen volksvertegenwoordiging blijft immers het hoogste orgaan.


4. Vraag Geeft de opmerking van de Rob in zijn advies deel II (blz. 21-23) over artikel 123, eerste lid, van de Grondwet, over mogelijk "gemeenteloze of provincieloze" delen van Nederland het kabinet aanleiding een nadere regeling in de Grondwet te overwegen?

4. Antwoord
Het feit dat de Grondwet niet expliciet bepaalt dat heel Nederland gemeentelijk en provinciaal is ingedeeld beschouwen wij niet als een leemte in het grondwettelijk kader. Het is een ongeschreven constitutionele norm. Explicitering van die norm achten wij niet noodzakelijk.


5. Vraag Welk standpunt neemt het kabinet in ten opzichte van de mening van de Rob (Advies deel I, blz. 8) dat de onbenoemde autonome bestuursbevoegdheid van de gemeenteraad die (impliciet) in artikel 124, eerste lid, Grondwet kan worden gelezen, moet worden geschrapt?

5. Antwoord
In de brief aan de Kamer hebben wij aangegeven dat de voorbereidingen van een standpuntbepaling op de door de Rob uitgebrachte adviezen zijn opgeschort. Wij hebben derhalve thans geen oordeel over de wenselijkheid van een grondwetswijziging ten aanzien van de autonome bestuursbevoegdheid van de gemeenteraad. In het kader van de invoering van de gekozen burgemeester heeft het kabinet ervoor gekozen om het huidige grondwettelijke kader als uitgangspunt te nemen. Wij zien daarom geen reden om een grondwetswijziging op dit punt in overweging te nemen.


6. Vraag Acht het kabinet in het feit dat in artikel 129 Grondwet de verkiezing van de leden van de gemeenteraad en provinciale staten is verankerd en in de artikelen 54 en 55 Grondwet de verkiezing van de leden van de Tweede resp. Eerste Kamer een logisch argument aanwezig om ook de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester in de Grondwet te verankeren?

6. Antwoord
In de genoemde artikelen 54, 55 en 129 gaat het om de verkiezing van algemeen vertegenwoordigende organen. De verkiezing van een eenhoofdig bestuursorgaan-i.c de burgemeester- kan daarmee niet mee op een lijn worden gesteld. Overigens is het van belang erop te wijzen dat het in tweede lezing aanhangige voorstel tot wijziging van artikel 131 Grondwet (Kamerstukken 28 509) erin voorziet dat er een grondwettelijke basis blijft bestaan voor de wettelijke regeling van de aanstellingswijze van de burgemeester. Voor deze wijze van deconstitutionaliseren van de aanstellingswijze is op advies van de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie gekozen om buiten twijfel te stellen dat de wetgever een keuze kan maken uit de verschillende wijzen van aanstelling, waaronder de rechtstreekse verkiezing.


7. Vraag Waarom worden de voorbereidingen voor een standpuntbepaling van het kabinet over modernisering van hoofdstuk 7 Grondwet opgeschort? Ziet het kabinet in het feit dat de dualisering en de invoering van de gekozen burgemeester in een vergevorderd stadium verkeren een reden te meer om een kabinetsstandpunt over de adviezen van de Rob te bepalen? Zo neen, waarom niet?

7. Antwoord
Zoals wij in onze brief hebben aangegeven is de belangrijkste reden om de voorbereiding van een standpuntbepaling op te schorten het gegeven dat de omstandigheden sedert de adviesaanvraag ingrijpend zijn gewijzigd. De aangekondigde invoering van de gekozen burgemeester, waarvoor de wetgeving bij de Tweede Kamer is ingediend, vraagt om duidelijkheid omtrent het grondwettelijk kader waarbinnen de gekozen burgemeester een plaats wordt gegeven. Die duidelijkheid heeft het kabinet geboden door te kiezen voor het huidige grondwettelijke kader. Daarnaast moge duidelijk zijn dat de richting die de Rob wijst ons weinig aantrekkelijk voorkomt, niet alleen vanwege de implicaties voor de inhoud van hoofdstuk 7 maar ook voor de Grondwet als geheel.


8. Vraag Betekent het feit dat het kabinet zijn standpuntbepaling opschort ook dat er vooralsnog geen nadere reactie zal komen op onderdelen van de adviezen van de Rob die ook los van de algemene richting van de adviezen kunnen worden bezien, zoals het advies over de aanstellingswijze van de burgemeester?

8. Antwoord
Er zal inderdaad geen nadere reactie komen op onderdelen van de adviezen. Gelet op het integrale karakter van de Rob-adviezen ligt dat niet voor de hand. Wel komt het kabinet met een reactie op het advies van de Rob over de concept-wetsvoorstellen met betrekking tot de invoering van de gekozen burgemeester. Deze reactie is opgenomen in de memorie van toelichting bij deze wetsvoorstellen.


9. Vraag Wat bedoelt het kabinet met "vergaande verstarring" die de adviezen van de Rob volgens het kabinet mogelijk in zich dragen?

9. Antwoord
Bedoeld wordt dat een veel uitgebreidere en dus veel gedetailleerdere regeling van de Grondwet dan de huidige weinig ruimte laat voor nieuwe ontwikkelingen. Er dient naar het oordeel van het kabinet een goed evenwicht te zijn tussen de mate van grondwettelijke regulering en de zwaarte van de procedure van grondwetsherziening. Of de huidige procedure van wijziging van de Grondwet moet blijven bestaan, laat zich bezien. In de toegezegde notitie over de grondwetsherzieningsprocedure zal daarop worden teruggekomen. Daarop vooruitlopend zij reeds opgemerkt dat de inhoud van de Grondwet
-grondrechten, belangrijkste staatsinstellingen en hun bevoegdheden- aan een eenvoudige procedure tot wijziging in de weg staat. Dat betekent dat ten aanzien van de in de Grondwet te regelen onderwerpen steeds goed moet worden afgewogen of zij van voldoende gewicht zijn om een verzwaarde wijzigingsprocedure te rechtvaardigen.


10. Vraag Wanneer kan de Kamer de toegezegde notitie over de herzieningsprocedure van de tweede lezing van de Grondwet tegemoet zien?

10. Antwoord Naar verwachting begin 2005.


11. Vraag Welke bewindspersoon is voor welke aspecten van de Grondwet verantwoordelijk gezien het feit dat de brief door twee ministers is ondertekend?

11. Antwoord Wij verwijzen naar de Staatscourant van 26 juni 2003 waarin de taakomschrijvingen van de ministers zonder portefeuille zijn gepubliceerd. Voor zover hier van belang wordt daar het volgende weergegeven: De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor constitutionele zaken (inclusief het Statuut van het Koninkrijk), met uitzondering van hoofdstuk 2, paragraaf 1, van de Grondwet, hoofdstuk 4 van de Grondwet, en hoofdstuk 7 van de Grondwet (uitgezonderd de verandering van de aanstellingswijze van de burgemeester en het kiesstelsel). Wat betreft paragraaf 2 van hoofdstuk 2 is de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties eerste ondertekenaar en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tweede ondertekenaar.